ECLI:NL:TADRSGR:2019:217 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-438/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:217
Datum uitspraak: 25-09-2019
Datum publicatie: 22-10-2019
Zaaknummer(s): 19-438/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Niet gebleken is dat sprake is van een advocaat-cliënt relatie. De omstandigheid dat klager via zijn vennootschap bestuurder en aandeelhouder is (geweest), is onvoldoende om klager, al dan niet  persoonlijk, als cliënt van verweerder aan te merken. Zo is klager niet degene geweest die zich tot verweerder heeft gewend voor bijstand en liepen de contacten met verweerder via de mede-bestuurder, die de taken van klager sinds 2017 heeft waargenomen. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 september 2019

in de zaak 19-438/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 3 juli 2019 met kenmerk R 2019/41, door de raad ontvangen op 4 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder treedt op als advocaat voor T. Holding B.V. en haar dochtervennootschap Aannemingsbedrijf Van den T. B.V..

1.2    Van deze vennootschappen is klager, via zijn besloten vennootschap C.M. B.V., statutair bestuurder en voor 50 % aandeelhouder.

1.3    De (voormalig) compagnon van klager, de heer Van B., is, via diens besloten vennootschap V. B.V., eveneens statutair bestuurder en voor 50 % aandeelhouder van deze vennootschappen.

1.4    Sinds 29 april 2017 is klager arbeidsongeschikt, vanaf welk moment de heer Van B. de taken van klager heeft overgenomen.

1.5    Bij brief van 21 oktober 2017 heeft de heer Van B. het vertrouwen in klager als zijn compagnon opgezegd.

1.6    Klager wordt (sinds juli 2018) bijgestaan door mr. R..

1.7    Bij brief van 26 februari 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.8    Op 4 juni 2019 heeft de deken zijn voorlopig oordeel gegeven.

1.9    Klager heeft op 30 augustus 2019 een brief met elf producties bij de griffie van de raad afgegeven.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling, vanwege zijn optreden als advocaat voor de T. Holding B.V. en Aannemingsbedrijf Van den T. B.V., waarbij verweerder enkel het belang van (de vennootschap van) de heer Van B. heeft behartigd. In zijn hoedanigheid als statutair bestuurder en aandeelhouder van T. Holding B.V. en Aannemingsbedrijf Van den T. B.V. kan klager worden gezien als cliënt van verweerder, aldus klager.

2.2    De klacht en de stellingen die klager daaraan ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist dat er sprake is van enig tegenstrijdig belang. Daartoe heeft verweerder het volgende aangevoerd. Volgens verweerder is C.M. B.V. vanwege de arbeidsongeschiktheid van klager niet in functie en worden de werkzaamheden bij T. Holding B.V. en Aannemingsbedrijf Van den T. B.V. sinds 29 april 2017 overgenomen door de heer Van B.. Bovendien is C.M. B.V. ontslagen als directeur van T. Holding B.V..

3.2    Volgens verweerder stelt klager ten onrechte dat enkel vanwege het bestuurderschap en aandeelhouderschap van C.M. B.V. tussen haar c.q. klager en verweerder een advocaat-cliënt relatie is ontstaan. Immers, verweerder heeft nimmer opgetreden voor C.M. B.V. en evenmin voor klager. Omdat geen sprake is van een advocaat-cliënt relatie tussen klager c.q. C.M. B.V. en verweerder, voelt verweerder zich vrij om op te treden als advocaat voor T. Holding B.V. en Aannemingsbedrijf Van den T. B.V..

3.3    Voor het overige komt het verweer - waar nodig - aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt allereerst vast dat klager in zijn brief d.d. 30 augustus 2019 (en derhalve na het moment dat de deken een voorlopig oordeel over deze klachtzaak heeft gegeven) allerlei nieuwe klachten tegen verweerder heeft geformuleerd. Verweerder heeft daarop (vooralsnog) niet kunnen reageren. Het beginsel van hoor en wederhoor brengt mee dat de voorzitter thans geen beslissing kan nemen over deze nieuwe klachten.

4.2    Met betrekking tot de oorspronkelijk ingediende klacht (die hierboven onder 2.1 is geformuleerd) ziet de voorzitter zich voor de vraag gesteld of tussen partijen sprake is (geweest) van een advocaat-cliënt relatie, omdat partijen verschillen van inzicht over de vraag of klager dan wel diens vennootschap C.M. B.V. als cliënt van verweerder kan worden beschouwd.

4.3    Op basis van het onderliggende klachtdossier en de stellingen van partijen beantwoordt de voorzitter die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Gelet op het klachtdossier verleent (het kantoor van) verweerder gedurende meerdere jaren rechtshulp aan T. Holding B.V. en Aannemingsbedrijf Van den T. B.V.. De omstandigheid dat klager via zijn vennootschap C.M. B.V. bestuurder en aandeelhouder van deze vennootschappen is (geweest), is onvoldoende om klager, al dan niet  persoonlijk, als cliënt van verweerder aan te merken. Klager is niet de enige bestuurder en aandeelhouder van T. Holding B.V. en Aannemingsbedrijf Van den T. B.V. (geweest). Verder is het niet klager geweest die zich (namens T. Holding B.V.) voor bijstand tot verweerder heeft gewend, maar de heer Van B., en liepen de contacten met verweerder ook via de heer Van B., die sinds 29 april 2017 de taken van klager heeft waargenomen. Van een tegenstrijdig belang op grond waarvan verweerder zich aan de zaak ten behoeve van de belangen van klager dan wel C.M. B.V. had moeten onttrekken, kan dan ook niet worden gesproken.

4.4    Nu er naar het oordeel van de voorzitter geen sprake is van een advocaat-cliënt relatie tussen klager en verweerder, zal de klacht kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.L. van Lijf als griffier op 25 september 2019.