ECLI:NL:TADRSGR:2019:202 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-990/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:202
Datum uitspraak: 09-09-2019
Datum publicatie: 22-10-2019
Zaaknummer(s): 18-990/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 9 september 2019

in de zaak 18-990/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 maart 2019 op de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail van 27 mei 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 29 november 2018 met kenmerk R 2018/99 cij/mb, door de raad ontvangen op 30 november 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 20 maart 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) klagers in de klacht niet-ontvankelijk verklaard voor zover de klacht ziet op de door klagers in hun repliek geformuleerde “incidenten” en die “incidenten” voorvallen betreffen die hebben plaatsgevonden voor 27 mei 2015. Bovendien is (een deel van) de “incidenten” al eerder onderzocht en beoordeeld door de tuchtrechter en hebben klagers niet toegelicht waarom, volgens hen, de “incidenten” niettemin (opnieuw) door de tuchtrechter beoordeeld moeten worden. De voorzitter heeft de klacht van klagers voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is op 20 maart 2019 verzonden aan klagers.

1.4    Bij brief van 19 april 2019 met acht bijlagen, door de raad ontvangen op 19 april 2019, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 juli 2019 in aanwezigheid van klagers. Verweerster is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de voorzittersbeslissing, van de stukken waarop die beslissing is gegrond en van het verzetschrift van klagers.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    In een procedure tussen klager sub 1 en een stichting enerzijds en (onder meer) verweerster anderzijds is klager sub 1 bijgestaan door mr. vd L. Het gerechtshof heeft in deze procedure op 22 mei 2018 arrest gewezen.

2.2    Bij e-mail van 23 mei 2018 heeft verweerster aan mr. V. het volgende geschreven, waarbij zij verwees naar een internetlink van de publicatie van het arrest van het Gerechtshof:

“(…) Ervan uitgaande dat u inmiddels ook kennis hebt genomen van de uitspraak van het gerechtshof, (…), verzoek u mij te berichten of uw cliënt bereid is vrijwillig de proceskosten te voldoen. (…)”

2.3    In een e-mailwisseling tussen mr. V en verweerster van 24 en 25 mei 2018 is  door hen vastgesteld – zakelijk weergegeven – dat in de procedure waarin het gerechtshof arrest heeft gewezen mr. vd L de advocaat van klager(s) was en niet mr. V en dat verweerster daarom ten onrechte mr. V. had aangeschreven.

2.4    Bij e-mail van 27 mei 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2.5    Klagers hebben op enig moment aangifte gedaan tegen onder meer verweerster. Tegen de sepotbeslissing van het openbaar ministerie hebben klagers beklag ingediend op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering. In deze beklagzaak heeft het gerechtshof op 16 januari 2019 een tussenbeschikking gegeven.

3    KLACHT EN VERZET

Klacht

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    Verweerster heeft het arrest van het gerechtshof op 23 mei 2018 naar mr. V gestuurd. Verweerster “diende te weten dat [mr. V] niets met deze zaak te maken heeft”. Verweerster heeft “op brutale en onacceptabele wijze” de privacy van klagers geschonden.

b)    Verweerster volhardt in pertinente onwaarheden en het verstrekken van informatie waarvan zij weet of moet weten dat deze onjuist is.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter ten onrechte heeft geoordeeld dat een deel van de klachten niet-ontvankelijk is, vanwege de vervaltermijn van artikel 46g van de Advocatenwet. Volgens klagers heeft nimmer een inhoudelijke behandeling van de ingediende en onderbouwde klachten plaatsgevonden, zodat van vervaltermijnen noch van verjaring sprake kan zijn. Voorts heeft de voorzitter ten onrechte geoordeeld dat de klachten van klagers onvoldoende zijn onderbouwd. Klagers hebben wel degelijk de door hun aangedragen bewijsstukken voorzien van bijbehorende onderbouwing.

3.3    Ter zitting hebben klagers toegelicht dat verweerster vanaf 2012 aantoonbaar de deurwaarder onrechtmatig en wederrechtelijk beslag heeft laten leggen op het pensioen van klagers, terwijl in de (inmiddels 52 uitgebrachte) exploten ten onrechte is vermeld dat aan verplichte betekening en domiciliekeuze van het kort geding vonnis van 31 januari 2012 is voldaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht en het verzet verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de procedure van verzet tegen een voorzittersbeslissing brengt met zich dat er primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in de bestreden voorzittersbeslissing. De klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn en het verzet geheel of gedeeltelijk gegrond is.

5.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk respectievelijk kennelijk ongegrond bevonden.

5.3    Omdat het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

5.4    De raad overweegt ten slotte ten overvloede nog het volgende. Voor zover klagers in verzet hebben aangevoerd dat (namens) verweerster vanaf 2012 ten onrechte beslag is gelegd op het pensioen van klagers heeft als uitgangspunt te gelden dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is om de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is te verrichten, wanneer hierom wordt verzocht. Deze ministerieplicht neemt niet weg dat de gerechtsdeurwaarder een eigen verantwoordelijkheid heeft om bij een opdracht tot het leggen van beslag marginaal te toetsen of de desbetreffende titel voldoende grond biedt voor het leggen van beslag. Gesteld noch gebleken is dat de deurwaarder niet overeenkomstig die verantwoordelijkheid heeft gehandeld. Indien klagers het niet eens zijn met (de vordering die aan) de tenuitvoerlegging van het vonnis (ten grondslag ligt), ligt het op hun weg om zich eventueel tot de (civiele) rechter te wenden. Het tuchtrecht is hiervoor niet de juiste weg. Te meer nu uit het klachtdossier volgt dat klagers en verweerster in diverse (aanverwante) civiele kwesties tegengestelde stellingnames innemen.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P. Rijpstra en M.F. Laning, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 september 2019.