ECLI:NL:TADRSGR:2019:200 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-172/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:200
Datum uitspraak: 16-09-2019
Datum publicatie: 22-10-2019
Zaaknummer(s): 19-172/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 16 september 2019

in de zaak 19-172/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 15 mei 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 5 april 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 15 februari 2019 met kenmerk K121 2018 ar/ak, door de raad ontvangen op 18 februari 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 15 mei 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is op 15 mei 2019 verzonden aan klager.

1.4    Bij e-mail van 16 mei 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 15 juli 2019 in aanwezigheid van klager. Verweerder heeft op 5 juli 2019 aan de raad laten weten dat hij niet ter zitting zal verschijnen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht en van de stukken waarop de beslissing van de voorzitter is gegrond. De raad heeft verder kennis genomen van het verzetschrift van klager van 16 mei 2019.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager heeft een klacht ingediend tegen verweerder. Deze klacht is bij de raad bekend onder klachtnummer 17-397/DH/DH-b. Bij voorzittersbeslissing van 18 september 2017 is deze klacht kennelijk ongegrond verklaard.

2.2    Klager heeft tegen de voorzittersbeslissing verzet ingesteld. Het verzet is op de zitting van de raad van 12 februari 2018 mondeling behandeld, in aanwezigheid van klager en verweerder. Verweerder heeft ter zitting gebruik gemaakt van een pleitnota. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waaraan deze pleitnota is gehecht. Het proces-verbaal in klachtzaak 17-397/DH/DH-b vormt onderdeel van het klachtdossier in deze zaak.

2.3    Het verzet is bij beslissing van 9 april 2018 ongegrond verklaard.

2.4    Klager heeft tegen de beslissing op verzet hoger beroep ingesteld. Het Hof van Discipline heeft klager bij beslissing van 27 augustus 2018 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

2.5    Bij e-mails van 5 april 2018, 12 april 2018 en 1 mei 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij tijdens de mondelinge behandeling van een eerdere tuchtklacht van klager tegen verweerder onjuiste informatie naar voren heeft gebracht. Klager verwijt verweerder in het bijzonder het volgende.

a)    Verweerder doet alsof klager geschreven zou hebben dat de huurovereenkomst ontbonden was, terwijl de klacht is “dat nou juist dit het punt was dat ze verzuimde te schrijven dat in het arrest van 21-2-212 onrechtmatig al stond huurcontract ontbinding terwijl het een kort geding in hoger beroep was”. Klager verwijt verweerder dat hij met zijn uitspraak “aan misleiding deed”.

b)    Volgens klager “loog [verweerder] dat er wel een voorlopige voorziening was gewezen (…) terwijl hij later in zijn pleitnota dit bevestigd en tegelijkertijd schrijft dat het een comparitie was”. “Klacht is dat [verweerder] in het arrest feitelijk zag staan HUURCONTRACT ONTBINDING en nu in zijn pleitnota zelfs liegt dat er een voorlopige voorziening na het kort geding in hoger beroep was gewezen, terwijl uit het arrest juist blijkt dat er geen voorlopige voorziening was uitgesproken”.

c)    Verweerder heeft in zijn pleitnota “inherent aan een kort gedingprocedure” geschreven.

d)    Verweerder heeft in de pleitnota geschreven dat uit het proces-verbaal van de zitting op 10 februari 2012 bij het gerechtshof zou blijken dat partijen afzagen van het indienen van nadere processtukken en arrest vroegen. Dit is volgens klager “wederom bedrog en misleiding”. In het proces-verbaal staat volgens klager dat partijen afzagen van het indienen van memories van grieven en antwoord na de zitting.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klachten van klager heeft verbasterd. De voorzitter heeft de kern van de klacht weggelaten en daardoor is de klacht onvolledig behandeld. De kern van de klacht is dat verweerder in de eerdere tuchtzaak “loog dat de zitting een comparitie was”.

3.3    Klachtonderdeel a is verbasterd “immers feitelijk [heeft klager] juist aangegeven dat er onrechtmatig in arrest staat huurcontract ontbinding”.

3.4    Klachtonderdeel b is ook verbasterd. De klacht moet volgens klager als volgt worden geformuleerd:

“Verweerder ontkende en loog hierdoor (in eerste aanleg) dat er een voorlopige voorziening na kort geding in hoger beroep was gewezen, terwijl hij dit later in zijn pleitnota ontkende en wel schreef (namelijk de waarheid) dat er inderdaad een definitief arrest was gewezen (dus hiermee bevestigde hij zijn eerdere leugen) en dat is de klacht.”

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist.

4.2    Verweerder heeft in zijn bericht van 5 juli 2019 aan de raad laten weten dat hij niets aan zijn verweer heeft toe te voegen.

4.3    Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de procedure van verzet tegen een voorzittersbeslissing brengt met zich dat er primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in de bestreden voorzittersbeslissing. De klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn en het verzet geheel of gedeeltelijk gegrond is.

5.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3    Omdat het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten, R. de Haan en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 september 2019.