ECLI:NL:TADRSGR:2019:20 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-997/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:20
Datum uitspraak: 13-02-2019
Datum publicatie: 08-04-2019
Zaaknummer(s): 18-997/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager stelt dat hij verweerder een voor zijn zaak cruciale brief heeft verstrekt, verweerder heeft aangevoerd dat hij de brief niet kent. Klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd en kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van  13 februari 2019

in de zaak 18-997/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 30 november 2018 met kenmerk K149 2018 ar/smo, door de raad ontvangen op 4 december 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: GGD).  De stelling van klager in dat geschil was dat hij in verband met de behandeling van tuberculose in 2001 medicatie voorgeschreven heeft gekregen en dat deze medicatie heeft geleid tot (een) visuele beperking(en). Klager wenste de GGD aansprakelijk te stellen voor de door hem geleden schade.

1.2    In juni 2015 heeft mr. F de behandeling van het dossier overgenomen van verweerder.

1.3    Bij e-mail van 11 mei 2017 heeft mr. F verweerder gevraagd naar een brief uit juni 2014 “waarin definitief wordt medegedeeld dat zijn ogen niet meer zullen herstellen”. Mr. F heeft verder geschreven dat de brief zich niet in zijn dossier bevindt en gevraagd of de brief bij verweerder bekend is.

1.4    Op 12 mei 2017 heeft verweerder het volgende geantwoord:

“(…) Naar aanleiding van uw e-mail heb ik het dossier uit het archief laten halen. Ik zond u bij brief van 17 juni 2015 het gehele dossier, daarbij heb ik opgemerkt geen kopie te hebben gemaakt. Ik heb dan ook geen andere stukken meer.(…)”

1.5    Bij brief van 22 juni 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

2.2    Klager heeft aan verweerder een brief overhandigd. In deze brief staat volgens klager een mededeling van een arts dat aan klager medicatie is voorgeschreven die als gevolg heeft gehad dat bij klager visuele beperkingen zijn ontstaan. Verweerder heeft het dossier van klager overgedragen aan een opvolgend advocaat. In het overgedragen dossier ontbreekt echter de hiervoor bedoelde brief van de arts, die volgens klager bepalend is voor de uitkomst van de zaak. Klager heeft verweerder verzocht de brief te verstrekken, maar verweerder heeft daarop meegedeeld dat hij de brief niet in zijn bezit heeft.

3    VERWEER 

3.1    Verweerder heeft aangevoerd dat hij aan mr. F het gehele dossier, inclusief alle medische stukken, heeft toegezonden en dat hij niet beschikt over de door klager bedoelde brief.

4    BEOORDELING

4.1    Klager stelt dat verweerder beschikt over een brief van een arts die klager aan verweerder heeft overhandigd. Van welke arts deze brief afkomstig is en wanneer de brief is geschreven heeft klager niet gesteld en dit blijkt evenmin op andere wijze uit het dossier. Klager heeft niet naar voren gebracht wanneer hij de brief aan verweerder heeft overhandigd en ook niet waarom hij pas twee jaar na de overdracht van het dossier aan mr. F bij verweerder heeft geïnformeerd naar de brief.

4.2    Verweerder heeft aangevoerd dat hij het volledige dossier heeft overgedragen aan mr. F, dat hij niet meer beschikt over stukken uit het dossier van klager en dus ook niet over de brief die in deze klacht centraal staat.

4.3    Gelet op het over en weer gestelde kan de voorzitter niet vaststellen dat klager een – eventueel voor zijn zaak cruciale - brief aan verweerder heeft overhandigd, laat staan dat deze brief zich nog bij verweerder bevindt of door toedoen van verweerder in het ongerede is geraakt. Klager heeft zijn klacht daartoe onvoldoende feitelijk onderbouwd.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 13 februari 2019.