ECLI:NL:TADRSGR:2019:193 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-841/DH/RO 18-842/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:193
Datum uitspraak: 16-01-2019
Datum publicatie: 26-08-2019
Zaaknummer(s):
  • 18-841/DH/RO
  • 18-842/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De klacht dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld doordat zij de op hen rustende geheimhoudingsplicht hebben geschonden door (vertrouwelijke) informatie over klaagster met (een) derde(n) te delen, is kennelijk ongegrond. Niet kan worden vastgesteld dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 januari 2019

in de zaken 18-841/DH/RO en 18-842/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder sub 1 (18-841)

en

verweerder sub 2 (18-842)

advocaten te Rotterdam

tezamen ook: verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 18 oktober 2018 met kenmerk R 2018/82 cij/mb, door de raad ontvangen op 19 oktober 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster heeft, in haar hoedanigheid van franchisenemer, een geschil (gehad) met franchisegever Shoeby Franchise B.V. (hierna: Shoeby).

Zij heeft in dat kader samen met een aantal andere franchisenemers een vereniging opgericht vanwege collectieve problemen in de franchiserelatie.

1.2 Verweerders zijn verbonden aan het kantoor Ludwig & Van Dam Advocaten (hierna: het advocatenkantoor). Dit advocatenkantoor heeft klaagster en andere franchisenemers bijgestaan in een eerdere procedure tegen Shoeby omtrent de franchiserelatie.

1.3 Klaagster heeft eerder klachten over het optreden van verweerders in voormelde kwestie ingediend, die bij de raad bekend zijn onder klachtnummers 16-007/DH/RO a en 16-007/DH/RO b. De klachten in voormelde klachtzaken zijn door de plaatsvervangend voorzitter bij beslissing van 2 februari 2016 kennelijk ongegrond verklaard. Het door klaagster tegen deze beslissing ingestelde verzet is door de raad van discipline bij beslissing van 5 december 2016 ongegrond verklaard, zodat onherroepelijk op de eerdere klachten van klaagster over verweerders is beslist.

1.4 Op 1 juli 2017 heeft klaagster aan verweerder sub 1 een brief verzonden met onder meer de volgende inhoud:

“Geachte heer [verweerder sub 1],

(…) Op 8 juni 2017 kreeg ik een emailbericht onder ogen afkomstig van de heer C.J., [hierna: de franchisegever] (…). Deze [franchisegever] stuurde dit bericht op donderdag 8 juni 2017 aan de heer J.S. (hierna: de journalist) van het televisieprogramma EenVandaag (hierna: het televisieprogramma). Het bericht bevatte (onjuiste, ongecontroleerde en schadelijke) gegevens over mij [klaagster]. U kent mij nog als uw (ex-) cliënte, zijnde franchisenemer van de franchiseorganisatie Shoeby (hierna Shoeby). (…) ln het mailbericht wordt de naam van uw kantoor genoemd. (…)

Ik heb overigens het sterke vermoeden dat u of uw kantoorgenoot [verweerder sub 2] gegevens over mij gecommuniceerd heeft aan [de franchisegever]. Ik kan voor zo'n actie geen ander motief bedenken dan het beschadigen van mijn goede naam en faam. Uw advocatenkantoor (hierna: het advocatenkantoor) is namelijk de enige naam, welke genoemd wordt in bedoelde email aan [de journalist] van 8 juni 2017. [De franchisegever] beweert dat het niet uw kantoorgenoot [verweerder sub 2] was die 'gelekt' heeft over mij. Dit gegeven brengt mij tot de conclusie dat u persoonlijk degene moet zijn die (onjuiste, diffamerende) gegevens over mij verspreid heeft.

Mijn vermoeden wordt versterkt door het feit dat u en [verweerder sub 2] de enige twee personen van uw advocatenkantoor [het advocatenkantoor] die in de Tweede Kamer op 8 juni 2017 aanwezig waren en die bekend zijn met (de inhoud van) mijn zaak. (…)”

1.5 Bij e-mail van 12 juli 2017 heeft verweerder sub 1 klaagster het volgende bericht:

“(…) mijn kantoorgenoot [verweerder sub 2] noch ondergetekende herkennen zich in hetgeen u schrijft. Hij, ik noch enige andere kantoorgenoot hebben uitlatingen gedaan zoals door u gesuggereerd, jegens wie dan ook.(…)”

1.6 Daarop heeft klaagster bij e-mail van 13 juli 2017 het volgende aan verweerder sub 1 geantwoord:

“(…) De heer [de franchisegever] heeft in deze affaire namelijk ook uw advocatenkantoor erbij betrokken. Hierbij deel ik u dan ook mede dat ik uw antwoord zal meenemen tijdens mijn persoonlijke ontmoeting met de officier van justitie. (…)”

1.7 Op 8 juni 2017 heeft [de franchisegever] een e-mail verzonden naar [de journalist] met onder meer de volgende inhoud:

“(…) Bel ook even [het advocatenkantoor] destijds advocaat van [klaagster]. (…)”

1.8 Bij brief van 5 december 2017, met bijlagen, heeft klaagster aan de deken een schriftelijke reactie verzonden naar aanleiding van het door de deken geïnitieerde overleg met klaagster en verweerders op 14 november 2017. Hieruit volgt onder meer:

“(…)4.1 Zoals tijdens de bijeenkomst ook gewisseld heeft klaagster de communicatie van [de franchisegever] aan [de journalist] voorgelegd aan een Officier van Justitie, belast met een andere zaak in het grotere geheel van zaken waar [klaagster] uit hoofde van haar franchise-ervaring bij betrokken is;

4.2 De spontane en op geen enkele manier door [klaagster] gestuurde reactie van de betrokken OvJ was: “Dit kan niet anders dan afkomstig van [het advocatenkantoor] zijn”; (…)”

1.9 Uit de bij brief van 5 december 2017, gevoegde bijlage 1, volgt dat de (opvolgend) advocaat van klaagster, mr. S., schriftelijk het volgende heeft verklaard:

“(…) Ik leidde uit de mail overigens af dat [het advocatenkantoor] (indirect) de bron was. [De franchisegever] verwees immers zelf naar hen (…).Door de verdere omstandigheden tezamen (de omgeving van sympathisanten, the heat of the moment', mail uit het Tweede Kamer gebouw) leek dat mij logisch. Daarom heb ik [de franchisegever] toen niet gevraagd naar zijn bron. Ik hoorde later dat [het advocatenkantoor] heeft ontkend de bron te zijn (…)”

1.10 De bij brief van 5 december 2017 gevoegde bijlage 2 betreft een door klaagster opgestelde schriftelijke verklaring, die is ondertekend door [de journalist]. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

“Hierdoor verklaart ondergetekende onder ‘3’ van dit document geen enkele actie ondernomen te hebben welke zou hebben kunnen bijdragen aan het schrijven en versturen van het bericht van [de franchisegever] aan [de journalist] op 8 juni 2017. Ondergetekende heeft met [de franchisegever] voor of op 08 juni 2017 nimmer contact gevoerd over de familie [familienaam klaagster]”.

1.11 Bij brief van 3 september 2017 heeft klaagster bij de deken (opnieuw) een klacht ingediend over verweerders.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de op hen rustende geheimhoudingsplicht hebben geschonden door (vertrouwelijke) informatie over klaagster met (een) derde(n) te delen.

3 VERWEER

3.1 Verweerders betwisten dat zij informatie over klaagster met een derde hebben gedeeld, zodat hen daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Op de verweren van verweerders zal, voor zover bij de beoordeling van de klacht van belang, nader worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter constateert dat het een klacht tegen de voormalig eigen advocaten betreft.

4.3 Klaagster verwijt verweerders dat zij hun geheimhoudingsplicht hebben geschonden door met de heer C.J. (een franchisegever) over klaagster te spreken, waardoor onjuiste gegevens over klaagster aan derden zijn verstrekt.

4.4 Verweerders betwisten dat zij informatie over klaagster met een derde hebben gedeeld en stellen zich op het standpunt dat de klacht van klaagster een feitelijke grondslag mist. Ter toelichting voeren verweerders aan dat mogelijk (onbekend gebleven) anderen aan derden hebben laten weten dat zij klaagster eerder in de procedure tegen Shoeby omtrent de franchiserelatie hebben bijgestaan.

4.5 Voor de beantwoording van de vraag of verweerders de op hen rustende geheimhoudingsplicht hebben geschonden, dient eerst voldoende aannemelijk te zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. De voorzitter is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat dit het geval is. Het enkele feit dat de naam van het advocatenkantoor in de gewraakte e-mail van 8 juni 2017 wordt genoemd kan, anders dan klaagster stelt, niet tot de gevolgtrekking leiden dat verweerders informatie over klaagster hebben gedeeld met (een) ander(en). De door klaagster ter onderbouwing van haar stelling aangedragen (schriftelijke) verklaringen van haar (opvolgend) advocaat en de heer J.S. leveren daarvoor onvoldoende feitelijke aanknopingspunten op. Ook de door de (onbekend gebleven) officier van justitie gedane mededeling aan klaagster “dit kan niet anders dan afkomstig van [het advocatenkantoor] zijn”, doet daar niet aan af. Het is immers niet uitgesloten dat de informatie van [de franchisegever] in zijn e-mail van 8 juni 2017 aan [de journalist], afkomstig is van een (onbekende) ander.

Juist in geval van een klacht die zodanig zwaarwegend is waarbij één van de kernwaarden van het beroep van de advocaat raakt, dient een deugdelijke feitelijke onderbouwing van de klacht plaats te vinden. Naar het oordeel van de voorzitter is klaagster daar niet in geslaagd.

4.2 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht tegen verweerders, met toepassing van artikel art 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht tegen verweerder sub 1 en verweerder sub 2, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. D.L. van Lijf als griffier op 16 januari 2019.