ECLI:NL:TADRSGR:2019:190 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-994/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:190
Datum uitspraak: 15-07-2019
Datum publicatie: 26-08-2019
Zaaknummer(s): 18-994/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tussenbeslissing. De klacht houdt in dat verweerder over de opdracht, de lopende procedure, de vraag wie zorg zou dragen voor de betaling van het griffierecht en de overige financiële afspraken grote onduidelijkheid heeft laten bestaan. Aan de deken is opgedragen om een (nader) onderzoek te verrichten en binnen zes weken na de datum van deze beslissing aan de raad te rapporteren. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 15 juli 2019

in de zaak 18-994/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 15 november 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 30 november 2018 met kenmerk K249 2017 ar/sh, door de raad ontvangen op 4 december 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 mei 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft zich in 2012 tot verweerder gewend met het verzoek een vordering op N. van EURO 85.000,- voor hem te incasseren.

2.2 Verweerder heeft de dagvaarding opgesteld en op 3 april 2012 aan N. laten betekenen. Gedagvaard was te verschijnen ter zitting van 11 april 2012.

2.3 Verweerder heeft verzuimd de dagvaarding ter rolle van 11 april 2012 aan te brengen.

2.4 Op 18 april 2012 is een herstelexploot aan N. uitgebracht, waarbij deze is opgeroepen te verschijnen ter zitting van 9 mei 2012.

2.5 Verweerder heeft de dagvaarding bij brief van 4 mei 2012 bij de rechtbank aangebracht. Het door hem voor zijn begeleidend schrijven gebruikte briefpapier bevat de volgende disclaimer:

“Door de advocaten wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens tot de hoogte van het in het voorkomend geval uit te keren bedrag conform de voorwaarden van de door hen afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

Derdenrekening postbank 9500179 t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden.”

2.6 Bij brief van 11 juni 2012 heeft de rechtbank verweerder bericht niet tijdig het griffierecht te hebben ontvangen, aangekondigd dat dat in beginsel zal leiden tot een vonnis ‘ontslag van instantie wegens te laat betalen van het griffierecht’ en verweerder in de gelegenheid gesteld zich hierover ter rolle van 27 juni 2012 bij akte uit te laten.

2.7 Ter rolle van 27 juni 2012 is door verweerder een akte ingediend met de volgende inhoud:

“Eiser erkent dat de griffienota op eerste verzoek niet tijdig is voldaan. Gemachtigde van eiser heeft de nota na ontvangst per reguliere post aan eiser verzonden met het verzoek deze te voldoen. Eiser heeft echter, na ontvangst van uw schrijven welke eveneens werd doorgezonden, aangegeven de nota nimmer per post te hebben ontvangen. (…) Eiser kan zich geen andere oorzaak bedenken dan dat de nota zoek is geraakt en nimmer per post is bezorgd.

Na ontvangst van de herinneringsnota zijn de griffierechten per spoedbetaling overgemaakt.

Eiser meent dat (…) een vonnis ‘ontslag van instantie’ achterwege dient te blijven nu dit voor eiser een onbillijkheid van overwegende aard tot gevolg zou hebben. (…) Eiser zou de griffierechten gezien voorgaande, indien ontvangen, direct voldoen. Na ontvangst van de herinnering heeft eiser deze immers wel voldaan.”

2.8 De advocaat van N. heeft op 11 juli 2012 een antwoordakte ingediend en daarbij geconcludeerd tot ontslag van de instantie.

2.9 Door de rechtbank is op 8 augustus 2012 vonnis gewezen. Daarbij is N. ontslagen van instantie vanwege het feit dat verweerder niet tijdig het griffierecht had voldaan. Klager is bij dat vonnis veroordeeld in de proceskosten.

2.10 Eveneens op 8 augustus 2012 heeft de rechtbank verweerder verzocht de aan klager verleende toevoeging over te leggen met het oog op het vaststellen van het juiste griffierecht.

2.11 Bij brief van 9 augustus 2012 heeft de advocaat van N. in een brief gericht aan verweerder als advocaat van klager aanspraak gemaakt op voldoening van de proceskosten ad € 2.146,50.

2.12 Bij e-mail van 7 oktober 2014 heeft klager aan verweerder – voor zover van belang – het volgende bericht:

“Je had beloofd vandaag mij te updaten als ik me niet vergis (…). Graag zie ik je woord houden (…)”

2.13 Bij ongedateerde e-mail heeft klager aan verweerder het volgende bericht:

“Wacht nog steeds op de mail van je na 4 jaar begin je mij geduld wel erg op de test te nemen.

Je doet beloftes in de zaak N. (…)

Aub mail me alle communicatie en brieven zitting data et zo dat ik er zelf op kan letten en mijn volgende stap wel over weeg.”

2.14 Bij e-mail van 10 december 2014 heeft klager aan verweerder het volgende bericht:

“(…) ondanks dat ik je meerdere malen heb aangegeven hoe ernst mijn situatie is inzake N. en jij me aangaf op 8 oktober 2014 2 dagen later dus 10 oktober 2014 de stand van zaken cq rolzitting cq uitspraak van rechter mede te delen heb ik tot zover niets gehoord (…) en vraag jou dit de aller laatste keer wat is nu (…) MET DE ZAAK N alles wat met betrekking tot deze zaak met mij gebeurt hou ik jou persoonlijk voor verantwoordelijk (…)

Ik had na zoveel jaren en je beloftes naar mij toe toch iets meer verwacht van je naar mij toe hoop dat je na dit berichtje eindelijk contact opneemt en mij opheldering zal verschaffen over de zaak N.”

2.15 In reactie op laatstbedoelde mail heeft verweerder klager laten weten hem maandag 15 december 2014 over de zaak N. en de overige opmerkingen in zijn mail te berichten.

2.16 Klager heeft verweerder op 1 november 2017 laten weten dat hij zijn dossier zou komen ophalen.

2.17 Op 6 november 2017 heeft klager zijn dossier door een koerier bij verweerder laten ophalen.

2.18 Eveneens op 6 november 2017 heeft klager telefonisch contact opgenomen met de rechtbank. Een griffiemedewerker deelde hem mede dat de zaak N. in 2012 was afgedaan en heeft klager het vonnis opgestuurd.

2.19 Op 15 november 2017 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend. Verweerder heeft zich daartegen schriftelijk verweerd.

2.20 De deken heeft verweerder bij brief van 29 mei 2018 om de volgende stukken gevraagd:

- De opdrachtbevestiging aan klager uit 2012 inzake de vordering op N;

- De brief waarin verweerder klager verzoekt de griffierechten te voldoen en zijn eventuele herinneringen;

- Het betalingsbewijs voor de griffierechten;

- De brief of e-mail waarin verweerder klager waarschuwt voor de gevolgen van niet tijdige betaling;

- De brief waarin verweerder klager bericht over het teleurstellende vonnis en over de vervolgmogelijkheden;

- De brief waarin verweerder aankondigt het dossier te sluiten.

2.21 Bij e-mail van 18 juni 2018 heeft verweerder de volgende brieven aan de deken gezonden:

- Een brief van 13 maart 2012, gericht aan klager, met – voor zover van belang – de volgende inhoud:

“Hierbij bevestig ik de door ons gemaakte afspraken en doe ik u onze algemene voorwaarden toekomen.

U heeft mij verzocht u bij te staan in de procedure tegen N. [RvD] in verband met een onbetaald gebleven geldvordering.

Door de advocaten wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens tot de hoogte van het in het voorkomend geval uit te keren bedrag conform de voorwaarden van de door hen afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

Derdenrekening postbank 9500179 t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Sidius Advocaten.”

- Een brief van 11 mei 2012, gericht aan klager, met – voor zover van belang – de volgende inhoud:

“Zoals afgesproken doe ik u bijgaand de nota inzake het door de rechtbank vastgestelde griffierecht toekomen met het verzoek deze nota tijdig en volledig te voldoen. Ik maak u erop attent dat indien het griffierecht niet tijdig wordt voldaan de zaak buiten behandeling wordt gelaten.

Door de advocaten wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens tot de hoogte van het in het voorkomend geval uit te keren bedrag conform de voorwaarden van de door hen afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

Derdenrekening 9500179 t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Sidius Advocaten.”

- Een brief van 12 juni 2012, gericht aan klager, met – voor zover van belang – de volgende inhoud:

“Van de rechtbank ontving ik bijgevoegde brief waarin wordt medegedeeld dat het griffierecht niet of niet tijdig is ontvangen. De nota hiervan was na ontvangst aan u toegestuurd. Consequentie hiervan kan zijn dat ontslag van instantie zal volgen.

Voor zover u het griffierecht niet heeft voldaan adviseer ik u dit alsnog te doen en mij te berichtenwaarom u het niet (tijdig) heeft kunnen voldoen zodat ik de rechtbank nader kan informeren.

Door de advocaten wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens tot de hoogte van het in het voorkomend geval uit te keren bedrag conform de voorwaarden van de door hen afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

Derdenrekening 9500179 t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Sidius Advocaten.”

- Een brief van 10 augustus 2012, gericht aan klager, met – voor zover van belang – de volgende inhoud:

“Bijgaand doe ik het vonnis van de rechtbank toekomen waarin gedaagden zijn ontslagen van instantie vanwege het feit dat het griffierecht niet tijdig is voldaan. Het beroep op de hardheidsclausule is door de rechtbank helaas afgewezen. U bent tevens veroordeeld in de proceskosten van de wederpartij. De procedure is hiermee geëindigd. Ik zal derhalve overgaan tot sluiting van het dossier.

Indien u dit wenst kunt u met tussenkomst van een advocaat opnieuw een dagvaarding laten uitbrengen. Ik zal u hierin vooralsnog niet bijstaan.

Door de advocaten wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens tot de hoogte van het in het voorkomend geval uit te keren bedrag conform de voorwaarden van de door hen afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

Derdenrekening postbank 9500179 t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Sidius Advocaten.”

2.22 Bij e-mail van 5 juli 2018 heeft het LDCR van de Rechtspraak aan klager bericht dat het griffierecht van EURO 1.363,00 in de procedure tegen N. op 2 november 2015 door S. Advocaten is voldaan.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij over de opdracht, de lopende procedure, de vraag wie zorg zou dragen voor de betaling van het griffierecht en de overige financiële afspraken grote onduidelijkheid heeft laten bestaan. In het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij hem niet van het verloop van de procedure tegen N. en de afloop daarvan in 2012 op de hoogte heeft gebracht en hem in plaats daarvan heeft getracht om de tuin te leiden door hem diverse malen te vertellen dat de procedure nog liep. Bovendien verwijt klager verweerder in de akte uitlaten onjuistheden te hebben verkondigd om zijn fout te herstellen.

3.2 Ter staving van zijn klachten heeft klager onder meer de volgende WhatsApp-berichten tussen hem en verweerder overgelegd:

- Een bericht van 1 juli 2016 van klager aan verweerder: “(…) Ik wacht nu al 5 jaar op Nanda, maar tevergeefs”. In reactie hierop heeft verweerder dezelfde dag aan klager bericht: “gaat gebeuren, gaat gebeuren”;

- Een bericht van 17 augustus 2016, waarin klager verweerder wederom naar de zaak N. vraagt. Die heeft in reactie daarop laten weten: “Volgende week weten we meer”;

- Een bericht van 22 augustus 2016 van klager aan verweerder: “beetje geluk loopt N. ook deze week af toch?” waarop door verweerder is geantwoord: “Als God het wil”;

- Een bericht van 23 augustus 2016 van klager aan verweerder: “Oh trouwens nog wat v N.?”, waarop door verweerder is geantwoord “Morgen”;

- Een bericht van 26 augustus 2016 waarin verweerder aan klager heeft laten weten dat de zaak voor tussenvonnis stond op de donderdag in de daaropvolgende week;

- Een bericht van 13 september 2016 waarin verweerder aan klager heeft bericht te wachten op een tussenuitspraak en de dag erna nog te zullen kijken.

3.3 Verder heeft klager ook op vele andere momenten in de periode november/december 2016 bij verweerder geïnformeerd naar de zaak N. Verweerder heeft hem hierop gezegd nog niets te weten en er achteraan te gaan. Vanaf januari 2017 is klager zijn zorgen gaan uiten over de zaak. Verweerder heeft daar niet inhoudelijk op gereageerd. In april 2017 heeft klager daarom wederom naar de stand van zaken geïnformeerd en het tussenvonnis opgevraagd. Verweerder weigerde echter de stukken af te geven.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd. Hij stelt onder meer klager wel degelijk juist te hebben geïnformeerd. Ten aanzien van de door klager overgelegde Whatsapp-berichten stelt hij dat niet valt te beoordelen op welke zaak die slaan, door klager zijn geselecteerd en er door hem bovendien in geknipt en geplakt is. De raad zal hierna voor zover nodig op deze en de overige gevoerde verweren ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat belangrijke afspraken met en adviezen aan zijn client schriftelijk dient vast te leggen ter vermijding van onduidelijkheid daarover. Het ontbreken van een schriftelijke vastlegging komt voor risico van verweerder. Voorts is een advocaat gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden.

5.2 Verweerder stelt overeenkomstig deze eisen te hebben gehandeld en verwijst ter onderbouwing van zijn verweer naar de door hem op 18 juni 2018 aan de deken verzonden brieven.

5.3 Klager betwist deze brieven te hebben ontvangen en betwist bovendien de authenticiteit ervan. Hij heeft daarbij gewezen op de afwijkende lay-out van de brieven en op het feit dat de disclaimer die in dezelfde periode op de respectieve brieven vermeld staat niet steeds dezelfde is.

5.4 Naar aanleiding van deze betwisting heeft de deken de computer van verweerder onderzocht en vastgesteld dat de momenten van het aanmaken van deze brieven allemaal van 2012 dateren. De deken heeft echter niet vast kunnen stellen wat de inhoud van deze in 2012 aangemaakte brieven was.

5.5 De raad stelt vast dat de inhoud van de WhatsApp-gesprekken waarop klager zich beroept, haaks staat op de inhoud van de brieven waarop verweerder zich beroept. Uit de WhatsApp-gesprekken blijkt namelijk dat verweerder het in 2016 nog deed voorkomen dat de procedure tegen N. nog liep, terwijl uit de door verweerder op 18 juni 2018 aan de deken gezonden brieven blijkt dat hij klager er in 2012 al van op de hoogte heeft gebracht dat er vanwege het niet (tijdig) betalen van het griffierecht een ongunstig eindvonnis was gewezen. Welke van de respectieve overgelegde stukken authentiek zijn, kan de raad echter niet vaststellen.

5.6 Volgens verweerder dient aan de door klager overgelegde WhatsApp-berichten geen betekenis te worden gehecht, aangezien deze door klager “geselecteerd, geknipt en geplakt” zouden zijn. Verweerder concretiseert deze stelling echter niet en onderbouwt hem evenmin. Dat had wel op zijn weg gelegen.

5.7 De raad stelt daarentegen vast dat de disclaimers op het door verweerder in de periode van maart tot en met augustus 2012 gebruikte briefpapier voor wat betreft de verwijzing naar de derdengeldenrekening niet steeds dezelfde zijn. De ene keer staat er ‘postbank’ bij vermeld, de andere keer niet, en ook de tenaamstelling van de derdengeldenrekening is blijkens de verschillende brieven wisselend. Dat, tezamen met het feit dat verweerder geen verklaring heeft gegeven voor de discrepantie tussen de door hem in de akte van 27 juni 2012 ingenomen stelling dat het griffierecht na ontvangst van de herinneringsnota per spoedbetaling voldaan zou zijn en het feit dat dat blijkens de e-mail van het LDCR van 5 juli 2018 eerst op 2 november 2015 is gebeurd, roept bij de raad de nodige twijfels op ten aanzien van de juistheid van het gevoerde verweer. De zorgvuldigheid vereist dat alvorens daarover een beslissing wordt genomen, er door de deken – zo nodig met inschakeling van ter zake deskundige derden - nader onderzoek wordt verricht naar de authenticiteit (en de verzending) van de brieven waarop verweerder zich ten verwere beroept. In zijn onderzoek dient de deken tevens de tenaamstelling van de derdengeldrekening in 2012 te betrekken. Klager heeft immers gesuggereerd dat hieruit kan worden afgeleid dar de brieven naderhand zijn opgesteld; de tenaamstelling in de door verweerder in 2018 aan de deken overgelegde en naar zijn zeggen in 2012 door hem aan klager verzonden brieven komt niet overeen met de tenaamstelling die verweerder in 2012 op zijn briefpapier voerde. De raad zal de zaak daartoe – met aanhouding van iedere verdere beslissing - (terug)verwijzen naar de deken.

5.8 Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om op de bevindingen van de deken naar aanleiding van het door hem te verrichten onderzoek te reageren, hetzij schriftelijk, hetzij op een nader te bepalen mondelinge behandeling.

BESLISSING

De raad van discipline:

- draagt de deken in het arrondissement Den Haag op om een (nader) onderzoek te verrichten als hiervoor onder 5.7 omschreven en dienaangaande binnen zes weken na de datum van deze beslissing aan de raad te rapporteren;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, P.O.M. van Boven-de Groot, A. Schaberg en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2019.