ECLI:NL:TADRSGR:2019:177 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-831/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:177
Datum uitspraak: 12-08-2019
Datum publicatie: 22-08-2019
Zaaknummer(s): 18-831/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 12 augustus 2019

in de zaak 18-831/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 6 februari 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 26 april 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 16 oktober 2018 met kenmerk K096 2018 ar/ab, door de raad ontvangen op dezelfde dag, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 6 februari 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 6 februari 2019 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 2 maart 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 17 juni 2019 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn echtgenote, en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de voorzittersbeslissing, van de stukken waarop die beslissing is gegrond en van het verzetschrift van klager.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager heeft zich omstreeks juni 2015 tot verweerder gewend in verband met een cassatieadvies over een civiel geschil tussen klager en een Vereniging van Eigenaren.

2.3    In het door verweerder opgestelde cassatieadvies van 19 oktober 2015 is onder meer het volgende opgenomen:

(…)

“3.12 (…) Het is overigens wel een oordeel dat in hoge mate van feitelijke aard is, zodat het de vraag is of dit uiteindelijk kans van slagen heeft. (…)

3.14 (…) De uitkomst daarvan kan ik niet voorspellen (en dat geldt ook voor het principale cassatieberoep. (…) Het is heel goed mogelijk dat de Hoge Raad de wederpartij daarin volgt. Desalniettemin lijkt het mij het proberen waard. (…) 

4.    Het principale cassatieberoep

4.1 Als gezegd hangt de slagingskans van het principale cassatieberoep af van de vraag of u kunt worden gehouden aan de overige bepalingen in de transportakte.

5.    Conclusie en advies

5.1 Gelet op het bovenstaande acht ik het niet alleen raadzaam om verweer te voeren, maar ook om incidenteel cassatieberoep in te stellen. (…)”

2.4    De Hoge Raad heeft het cassatieberoep op 2 september 2016 met toepassing van artikel 81 Wet op de Rechterlijke Organisatie (hierna: RO) verworpen (ECLI:NL:HR:2016:2014).

2.5    Bij e-mail van 12 oktober 2017 heeft verweerder klager het volgende geschreven:

“(…) Ik denk dat er sprake is van een misverstand. Het feit dat de Hoge Raad inmiddels een aanzienlijk aantallen van de verwerpingen met een verkorte motivering afdoet, maakt niet dat de Hoge Raad er niet naar kijkt en/of er in uw zaak inhoudelijk niet naar heeft gekeken. De Hoge Raad heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld. Men is er alleen in toenemende mate toe overgegaan om afwijzingen verkort te motiveren. (…)Toepassing van artikel 81 RO betekent dus niet dat er geen recht is gedaan en/of dat de rechtsgang niet zou deugen. (…)”

2.6    Bij e-mail van 13 oktober 2017 om 16.55 uur heeft verweerder klager het volgende bericht: 

“(…) lk blijf het niet met u eens zijn. De Hoge Raad kijkt weldegelijk naar een zaak (net als de Advocaat Generaal). ln toenemende mate motiveert men een verwerping slechts met de standaardformule van artikel 81 RO. Dat voelt alsof er geen recht door de Hoge Raad is gedaan, maar de zaak is weldegelijk beoordeeld. (…) De zaak is wel inhoudelijk behandeld. (…)”

2.7    Bij e-mail van 13 oktober 2017 om 22.27 uur heeft verweerder klager het volgende geschreven:

“(…) Ik reageer op uw stelling dat de Hoge Raad de zaak niet zou hebben beoordeeld (in uw woorden: niet tot rechtspreken komt) Dat oordelen heeft de Hoge Raad wel gedaan. De Raad heeft het beroep verworpen. Als gezegd kan de werkwijze van de Hoge Raad toelichten. Wij hebben in die tijd regelmatig met elkaar gesproken. lk heb een cassatieadvies gegeven en op basis daarvan hebben we de procedure gevoerd. Voor zover ik mij herinner zijn de processtukken altijd na uw goedkeuring en in overleg ingediend. Uw opmerking over de gang naar het Europese hof kan ik niet plaatsen. Aan mij zijn door of namens u geen stukken voorgelegd die u kennelijk heeft ingediend bij het Europese Hof. (…)”

2.8    Bij e-mail van 16 oktober 2017 om 12.31 uur heeft verweerder klager het volgende bericht:

“(…) Het is een misvatting dat de Hoge Raad uw zaak niet zou hebben beoordeeld. De Hoge Raad beoordeelt elke zaak en heeft dat ook in dit geval gedaan. (…)”

2.9    Bij e-mail van 15 november 2017 heeft verweerder aan klager te kennen gegeven dat hij de zaak zal doorsturen naar de interne klachtenbehandelaar van zijn kantoor.

2.10    Bij brief van 16 februari 2018 aan klager heeft de klachtenbehandelaar de klacht ongegrond bevonden.

3    KLACHT EN VERZET

Klacht

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat:

a)    verweerder klager onvoldoende heeft voorgelicht door in zijn (schriftelijke) cassatieadvies niet mede te delen dat de Hoge Raad op de voet van artikel 81, eerste lid, RO zaken steeds vaker zonder nadere motivering af doet;

b)    verweerder klager niet heeft gewezen op een negatieve uitspraak in cassatie in een vergelijkbare zaak met dezelfde wederpartij als die van klager;

c)    verweerder klager ten onrechte heeft geadviseerd de zaak voor te leggen aan het EHRM en verweerder, anders dan de daarover gedane toezegging, klager daarbij niet heeft begeleid;

d)    verweerder klager naar aanleiding van de klacht niet heeft gewezen op de kantoorklachtenregeling;

e)    verweerder heeft nagelaten te reageren op verzoeken van de (opvolgend) advocaat van klager;

f)    verweerder niet bereid is het gefactureerde bedrag van € 14.000,- dan wel een ander bedrag aan klager te retourneren.

Verzet

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen.

3.3    Ter zitting heeft klager verzocht om – naar de raad begrijpt – een schadevergoeding ter hoogte van een bedrag van € 14.000,-.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht en het verzet verweerd.

4.2    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de beoordeling van het verzet aan de orde.

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de procedure van verzet tegen een voorzittersbeslissing brengt met zich dat er primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in de bestreden voorzittersbeslissing. De klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn en het verzet geheel of gedeeltelijk gegrond is.

5.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van de klachten de juiste maatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3    Omdat het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

5.4    Indien en voor zover klager heeft verzocht om schadevergoeding overweegt de raad ten overvloede dat op grond van artikel 48b, eerste lid, van de Advocatenwet de tuchtrechter bij het opleggen van een maatregel (als bijzondere voorwaarde) een schadevergoeding kan opleggen. Nu de raad het verzet ongegrond verklaart en dus geen maatregel oplegt, behoort het opleggen van een schadevergoeding niet tot de mogelijkheden. Reeds op deze grond zal het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 augustus 2019.