ECLI:NL:TADRSGR:2019:155 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-291/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:155
Datum uitspraak: 03-07-2019
Datum publicatie: 21-08-2019
Zaaknummer(s): 19-291/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. . Klacht tegen de advocaat die curator in het faillissement van de BV van klager bijstond, gedeeltelijk niet ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 3 juli 2019

in de zaak 19-291/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 2 mei 2019 met kenmerk OZ017 2019 ar/sk, door de raad ontvangen op 6 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Bij vonnis van 11 augustus 2015 is het faillissement uitgesproken van DF B.V., van welke vennootschap klager bestuurder was. Het faillissement is op eigen aangifte van DF B.V. uitgesproken. De (voormalige) kantoorgenote van verweerster, mr. van H. (hierna: de curator), is door de rechtbank als curator in het faillissement aangesteld. Verweerster heeft de curator daarbij bijgestaan.

1.2    De activiteiten van DF B.V. bestonden met name uit inpakwerkzaamheden.

1.3    DF B.V. maakt deel uit van een groep vennootschappen. DH B.V. was bestuurder en enig aandeelhouder van DF B.V. DH B.V. is tevens bestuurder en enig aandeelhouder van D B.V., een zustervennootschap van DF B.V. DF B.V. fungeerde feitelijk als kostenmaatschap binnen de groep.

1.4    D B.V. wordt bestuurd door klager en zijn echtgenote. Zij zijn derhalve de feitelijke (indirecte) bestuurders van DF B.V. en D B.V.

1.5    DH B.V. en D B.V. verkeerden ten tijde van de afwikkeling van het faillissement van DF B.V. niet in staat van faillissement.

1.6    Bij brief van 14 augustus 2015 heeft de curator onder meer het volgende aan klager geschreven:

“(…) Tot slot ben ik op twee betalingen door gefailleerde gestuit die, evenals voornoemde betaling, hebben plaatsgevonden op 17 juli 2015 door gefailleerde aan Z. Installatiebureau (…) en aan aannemersbedrijf K. (…) Deze betalingen lijken niet te passen binnen het bestedingspatroon van gefailleerde. Mij is niet duidelijk welke werkzaamheden voor deze betalingen zijn verricht (…), mede gelet op het feit dat gefailleerde mogelijk geen eigen bedrijfsruimte huurde. Mogelijk zijn deze betalingen derhalve ten onrechte ten laste van gefailleerde gekomen. Ik zal dit nader onderzoeken (…)”

1.7    Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 17 oktober 2018, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft de curator er niet van weerhouden om het pand aan [adres] te betreden. 

b)    Verweerster heeft zelf het pand aan [adres] betreden. 

c)    Verweerster is onzorgvuldig geweest, omdat zij in de processtukken sprak over een pand aan [adres].

d)    Verweerster heeft zonder overleg met de curator in het pand aan [adres] de deur naar een andere ruimte geopend en daarvan foto’s gemaakt middels een mobiele telefoon.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert primair aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht vanwege tijdsverloop. Subsidiair meent verweerster dat de klacht ongegrond is.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in bovengenoemde klacht. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.

4.2    De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft bij ongedateerde brief, ingekomen op 17 oktober 2018 bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Voor zover de klacht betrekking heeft op een handelen en/of nalaten van verweerster van voor 17 oktober 2015, heeft verweerster terecht aangevoerd dat klager, gelet op het bepaalde in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Immers, gelet op het klachtdossier hebben de gebeurtenissen waarop klachtonderdelen a), b) en d) zien op 13 augustus 2015 plaatsgevonden. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, is niet gebleken. Dit betekent dat klager niet-ontvankelijk is in klachtonderdelen a), b) en d).

4.3    De voorzitter hecht eraan voorafgaand aan de beoordeling van klachtonderdeel c) op te merken dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerster namens haar kantoorgenote, die curator was in het faillissement van DF B.V.. Uit het klachtdossier volgt genoegzaam dat verweerster haar kantoorgenote bijstond ter zake van de afwikkeling van het faillissement van DFB.V.. De vraag is aan welk criterium het handelen van verweerster moet worden getoetst. Hoewel verweerster niet formeel tot curator was aangesteld, trad zij wel namens de curator op en handelde zij feitelijk als curator. In die omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat het handelen van verweerster aan hetzelfde criterium moet worden getoetst als het handelen van de formele curator.

4.4    Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline brengt het in een andere hoedanigheid optreden, bijvoorbeeld als curator, niet mee dat de advocaat niet (meer) aan het tuchtrecht onderworpen is. Als de advocaat zich bij de vervulling van zijn taak als curator zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.  

4.5    De voorzitter overweegt dat verweerster het onder klachtonderdeel c)  gemaakte verwijt gemotiveerd heeft betwist. Klager heeft zijn klacht, tegenover de gemotiveerde betwisting, onvoldoende nader onderbouwd althans geconcretiseerd. De voorzitter kan op basis van de onderhavige stukken de juistheid van de stelling van klager niet vaststellen. Dat verweerster tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld is de voorzitter dan ook op geen enkele wijze gebleken.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid onder a Advocatenwet, dan ook deels niet-ontvankelijk en met toepassing van artikel 46j Advocaten deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, ten aanzien van klachtonderdelen a), b) en d) niet-ontvankelijk;

-    de klacht ten aanzien van klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin,  voorzitter, met bijstand van mr. D.L. van Lijf als griffier op 3 juli 2019.