ECLI:NL:TADRSGR:2019:152 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-281/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:152
Datum uitspraak: 03-07-2019
Datum publicatie: 21-08-2019
Zaaknummer(s): 19-281/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Klager is kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht, voor zover deze ziet op de kort geding procedure in december 2018 wegens ontbreken van rechtstreeks belang . Dit betekent voor overige is klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van  3 juli 2019

in de zaak 19-281/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 26 april 2019 met kenmerk K232 2018 ar/smo, door de raad ontvangen op 29 april 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Voorts heeft de voorzitter kennis genomen van een aan onder meer klager gerichte brief d.d. 12 juni 2019 van mr. (…), juridisch bedrijfsvoeringspecialist, namens de korpschef van de politie, namens de politiechef van de eenheid Amsterdam, welke brief klager met begeleidende tekst op 27 juni 2019 naar de raad en verweerder heeft gemaild.   

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Bij brief van 11 mei 2018 heeft een kerkgenootschap klager laten weten dat hij niet meer welkom is in het kerkgebouw en bij de diensten van het kerkgenootschap. Aanleiding vormde een incident tijdens een dienst op 6 mei 2018.

1.2    Klager heeft naar aanleiding van de in de brief aangekondigde maatregel een procedure ingesteld tegen het kerkgenootschap.

1.3    Verweerder staat het kerkgenootschap bij in, onder meer, die procedure. Namens het kerkgenootschap is een eis in reconventie ingesteld.

1.4    Naar aanleiding van (een) e-mail(s) van klager heeft verweerder op 3 oktober 2018 om 17.23 uur het volgende aan klager geschreven:

“Wij hebben eerder telefonisch overleg gepleegd. ln dit overleg heb ik u erkend dat u al vele jaren geen kerkdienst bezocht hebt. Het is dan ook niet goed voor te stellen welk belang u heeft om toegang tot het kerkgebouw te verkrijgen. Die toegang is u ontzegd vanwege een incident. De oudsteraad blijft ook bij dit standpunt. Uw optreden, met name uw correspondentie en de toonzetting daarvan, sterken de oudsteraad in dit standpunt.

U bent ook al decennia geen lid van de gemeente. Dat is uiteraard uw goed recht, maar dat betekent wel dat u geen positie hebt om autoriteit van de rechtsgeldig gekozen oudstenraad ter discussie te stellen. U heeft tot heden op geen enkele wijze aangetoond waarop u uw standpunt baseert. U volstaat louter met het herhalen van uw standpunt. Dit is overigens geen aspect dat in de procedure aan de orde komt. Dat geldt ook voor het volgende.

Daarnaast eist u voortdurend dat het kerkgebouw wordt overgedragen, kennelijk om niet, aan u. dit is onbegrijpelijk. Het kerkgenootschap is eigenaar. Derden zoals u, hebben hierover geen zeggenschap. Deze berust statutair bij de oudstenraad. Uw eis ontbeert elke juridische grondslag. Op grond waarvan zou het kerkgenootschap sleutels en bescheiden aan een derde niet-lid moeten overdragen? lk verzoek De wijze waarop u uw eisen onder woorden brengt komt voor de oudstenraad als bedreigend over. Uw woorden duiden op een poging tot afpersing en laster. lk verzoek u dringend juridisch advies in te winnen over de houdbaarheid van uw standpunt. Als u doorgaat met deze vorm van communicatie en bedreiging aan het adres van de oudstenraad zal ik de oudstenraad adviseren aangifte jegens u te doen.”

1.5    Op 15 november 2018 heeft in de procedure tussen klager en het kerkgenootschap een comparitie van partijen plaatsgevonden.

1.6    Bij vonnis van 26 november 2018 is de vordering in conventie afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter, zakelijk weergegeven, aan klager een verbod opgelegd om zich gedurende één jaar in de nabijheid van het kerkgebouw te begeven, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

1.7    Verweerder heeft de deurwaarder verzocht het vonnis van 26 november 2018 te executeren.

1.8    Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 7 december 2018 is de vordering van een aantal geroyeerde leden van het kerkgenootschap toegewezen. De vordering strekte ertoe dat de royementsbeslissingen van het kerkgenootschap teruggedraaid zouden worden. Klager behoort niet tot de geroyeerde leden die de vordering hebben ingesteld en hij is geen partij in deze procedure.

1.9    Bij brief van 11 oktober 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager heeft klachten geuit over de kwaliteit van de bijstand van verweerder aan het kerkgenootschap in de procedures die hebben geleid tot de vonnissen van 26 november 2018 en 7 december 2018. Klager verwijt verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster.

2.2    De klacht en de stellingen die klager daaraan ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    BEOORDELING

4.1    Voorop staat dat de klacht zich richt tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn of (3) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    Met betrekking tot de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 26 november 2018 is de voorzitter van oordeel dat klager zijn stelling dat de bijstand van verweerder aan het kerkgenootschap ondermaats was en dat klager daarvan bovendien onevenredig nadeel heeft ondervonden, niet feitelijk heeft onderbouwd. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.

4.3    In het kort geding waarin op 7 december 2018 vonnis is gewezen, is klager geen partij. Bij die kwestie heeft hij aldus geen rechtstreeks belang. Dit betekent dat klager ten aanzien van dit deel van zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.

4.4    De voorzitter heeft in het klachtdossier geen bewijs aangetroffen voor de stelling dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster. Ook op dit punt is de klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd en kennelijk ongegrond.

4.5    Het is de voorzitter op basis van het klachtdossier voor het overige ook niet gebleken dat verweerder de ruime vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij toekomt heeft overschreden op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. De voorzitter wijst erop dat verweerder onweersproken heeft aangevoerd dat hij de executie van het voor klager nadelige vonnis van 26 november 2018 heeft opgeschort, naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter van 7 december 2018. Verweerder heeft op dit punt de belangen van klager niet veronachtzaamd. De voorzitter komt dan ook tot de slotsom dat de klacht ook in zoverre kennelijk ongegrond is. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet:

-    klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht, zoals overwogen in 4.3;

-    de klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 3 juli 2019.