ECLI:NL:TADRSGR:2019:142 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-405/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:142
Datum uitspraak: 01-07-2019
Datum publicatie: 21-08-2019
Zaaknummer(s): 18-405/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Uit de klacht blijkt dat bij klager verwarring is ontstaan over de werkzaamheden die verweerster voor hem zou verrichten in twee zaken. Deze verwarring is ontstaan, omdat verweerster onvoldoende duidelijk en schriftelijk met klager heeft gecommuniceerd. Verweerster heeft verder de voor klager ver strekkende beslissing tot intrekking van een lopende zaak slechts mondeling met hem besproken. Zonder klager bedenktijd te gegeven is verweerster overgegaan tot intrekking. Dit alles is niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 1 juli 2019

in de zaak 18-405/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 18 september 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 22 mei 2018 met kenmerk R 2018/32 edl/dh, door de raad ontvangen op 23 mei 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 mei 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het klachtdossier zoals ontvangen door de deken;

-    de op 28 juni 2018 van klager ontvangen stukken;

-    de brief met bijlagen van 18 april 2019 van de zijde van klager.

1.5    Op 1 november 2018 heeft verweerster de raad gevraagd om een vooronderzoek te gelasten. Bij brief van 1 februari 2019 heeft de griffier van de raad, namens de voorzitter, verweerster laten weten dat geen grond bestaat voor het instellen van een vooronderzoek. 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is verwikkeld (geweest) in een geschil met het UWV.

2.2    Op 29 augustus 1989 heeft de Centrale Raad van Broep uitspraak gedaan in een geschil tussen klager enerzijds en het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor Detailhandel, Ambachten en Huisvrouwen anderzijds in een geschil betreffend een arbeidsongeschiktheidsuitkering van klager.

2.3    Op 13 maart 2013 heeft het UWV afwijzend beslist op het verzoek van klager strekkend tot heropening van zijn WAO-uitkering. Tegen deze beslissing heeft klager bezwaar ingesteld. Bij beslissing van 2 juli 2013 is het bezwaar ongegrond verklaard. Klager heeft het UWV op enig moment verzocht om op deze beslissing terug te komen. Bij beslissing van 7 december 2015 heeft het UWV dit verzoek afgewezen. Klager heeft bezwaar ingesteld tegen deze beslissing van 7 december 2015. Bij beslissing van 4 mei 2016 is het bezwaar ongegrond verklaard.

2.4    Tegen de beslissing van 4 mei 2016 is beroep ingesteld.

2.5    Op 24 januari 2017 heeft in het geschil tussen klager en het UWV een zitting plaatsgevonden in de hiervoor in 2.4 bedoelde procedure.

2.6    In een brief van 25 januari 2017 van de rechtbank aan klager is geschreven dat ter zitting aan klager is voorgehouden dat zijn advocaat zich heeft onttrokken en dat klager te kennen heeft gegeven een nieuwe advocaat te willen inschakelen. De rechtbank geeft klager de gelegenheid om uiterlijk op 21 februari 2017 een nieuwe advocaat te stellen.

2.7    Op 31 januari 2017 is klager door het Juridisch Loket verwezen naar (het kantoor van) de voormalig werkgever van verweerster in verband met zijn  vordering op het UWV.

2.8    Op 6 februari 2017 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Na het gesprek heeft verweerster het dossier van klager opgevraagd bij en ontvangen van de rechtbank.

2.9    Partijen hebben elkaar op 21 februari 2017 voor de tweede maal gesproken.

2.10    Een document waarop de handtekening van klager staat heeft de volgende inhoud:

“(…) Rotterdam 21/02/2017,

Hierbij deel ik u mede dat ik akkoord ga met het intrekken van het beroep bij de Rechtbank (…)

[Handtekening klager]”

2.11    Verweerster heeft de rechtbank bericht dat klager de procedure wenste in te trekken.

2.12    Verweerster is tot 1 juni 2017 in dienst geweest bij haar voormalig werkgever. Vanaf 1 juni 2017 is verweerster werkzaam als zelfstandig advocaat. 

2.13    In een brief van 10 augustus 2017 heeft de voormalig werkgever van verweerster aan klager geschreven dat klager op 17 juli 2017 op kantoor is geweest en dat vanaf 18 juli 2017 zijn dossier voor hem klaar ligt. Klager heeft het dossier op 18 juli 2017 niet meegekregen van de voormalig werkgever, omdat hij weigerde te tekenen voor ontvangst.

2.14    Op 22 januari 2018 heeft tussen partijen een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden onder leiding van de deken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij hem niet goed heeft bijgestaan. Klager verwijt verweerster in het bijzonder het volgende.

a)    Verweerster heeft gebrekkig gecommuniceerd over het al dan niet behandelen van de zaken van klager en over haar vertrek van het kantoor van de voormalige werkgever.

b)    Verweerster heeft zonder de toestemming van klager de sub 2.4 genoemde bestuursrechtelijke procedure ingetrokken.

3.2    Klager heeft aan de klacht ten grondslag gelegd dat hij, zakelijk weergegeven, verweerster om bijstand heeft gevraagd in twee kwesties. De eerste is de hiervoor in 2.4  bedoelde procedure. Volgens klager heeft verweerster deze zaak zonder zijn instemming en tegen zijn wens ingetrokken. Klager heeft gesteld dat verweerster hem een blanco A4-tje met daarop slechts zijn naam heeft laten ondertekenen. Later heeft verweerster daar volgens klager de tekst aan toegevoegd zoals weergegeven in 2.10.

3.3    Klager heeft verweerster verder verzocht om bijstand in een (andere) kwestie tegen het UWV. Verweerster heeft toegezegd contact op te nemen met het UWV, maar zij heeft vervolgens daarover niets meer laten weten aan klager. Verweerster heeft klager wel gevraagd om bewijsstukken aan te leveren. Klager heeft in dat verband meerdere malen tevergeefs contact gezocht met verweerster. Uiteindelijk is klager op 14 juli 2017 naar het voormalige kantoor van verweerster gegaan, waar hij vernam dat verweerster daar niet meer werkte. Verweerster heeft klager niet op de hoogte gesteld van haar vertrek.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft aangevoerd dat het dossier van de sub 2.4 bedoelde procedure tijdens de bespreking op 21 februari 2017 is besproken, waarbij een familielid van klager voor hem heeft vertaald. Volgens verweerster heeft zij klager toen duidelijk gemaakt dat de kans van slagen van zijn zaak nihil was, gelet op de procedures die al hadden plaatsgevonden en de omstandigheid dat geen sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden. In overleg is vervolgens besloten om het hoger beroep in te trekken en heeft klager het hiervoor in 2.10 weergegeven document ondertekend. Volgens verweerster was voor klager “zonneklaar” waarvoor hij tekende en was voor hem “eveneens duidelijk dat de zaak hiermee werd gesloten”.

4.2    Tijdens het kennismakingsgesprek heeft klager kenbaar gemaakt dat hij ook nog aanspraak maakte op betaling van een bedrag door het UWV. Verweerster heeft namens klager navraag gedaan. Omdat het UWV niet meer beschikte over gegevens, heeft verweerster klager op 21 februari 2017 gevraagd om haar bankafschriften te verstrekken. Dit heeft klager echter niet gedaan, althans niet in de periode dat verweerster werkzaam was bij haar voormalig werkgever. 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet in de kern op de communicatie tussen verweerster en klager. De communicatie tussen een advocaat en zijn cliënt is een onderdeel van de kwaliteit van de dienstverlening. Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De professionele standaard veronderstelt onder meer dat de advocaat duidelijk communiceert met zijn cliënt over de werkzaamheden die hij zal gaan verrichten en ook dat de advocaat een inschatting maakt van de slagingskans van een (lopende) procedure en zijn cliënt daarover (schriftelijk) informeert, ook indien de cliënt daar niet uitdrukkelijk om heeft verzocht.

5.2    Verweerster heeft aangevoerd dat zij klager tijdens het gesprek op 21 februari 2017 op de hoogte heeft gesteld van haar inschatting van de kans van slagen van de lopende procedure en dat zij bij die gelegenheid haar advies tot intrekking van de zaak heeft toegelicht. Gesteld noch gebleken is dat verweerster dat alles vervolgens schriftelijk heeft vastgelegd. Dit is onzorgvuldig jegens klager, te meer nu klager de Nederlandse taal niet goed beheerst. Verweerster heeft klager evenmin een termijn gegeven om na te denken over de intrekking van de zaak. In plaats daarvan heeft zij klager tijdens het gesprek op 21 februari 2017 een document laten ondertekenen dat verweerster vervolgens meteen heeft gebruikt voor de intrekking van de lopende zaak. Verweerster heeft ook erkend dat het beter was geweest als zij klager bedenktijd had gegeven. Op grond van het voorgaande komt de raad tot het oordeel dat verweerster in relatie tot de lopende procedure niet heeft gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De klacht is in zoverre gegrond.

5.3    In relatie tot de door klager gestelde vordering op het UWV, had het ook op de weg gelegen van verweerster om schriftelijk vast te leggen wat zij zou kunnen doen voor klager en welke gegevens zij van hem nodig had. Ook dit heeft verweerster niet gedaan. Haar nalaten heeft enerzijds geleid tot onduidelijkheid over de kwestie bij klager. Anderzijds konden de voormalig kantoorgenoten van verweerster na haar vertrek niet vaststellen welke zaken klager aan verweerster had voorgelegd en wat zij daarmee had gedaan en welke afspraken zij met klager had gemaakt. Ook dit is onzorgvuldig en niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Deze klacht is in zoverre eveneens gegrond.

5.4    Klager verwijt verweerster dat zij hem een blanco A4-tje heeft laten ondertekenen stellende dat dit gebruikt zou worden voor het aanvragen van een toevoeging. Verweerster heeft dit document echter gebruikt voor het – tegen de wil van klager – daarop stellen van een andere tekst, namelijk ten behoeve van het intrekken van de beroepsprocedure. Klager heeft gesteld dat het familielid dat hem begeleidde bij de gesprekken met verweerster aanwezig was toen hij het blanco A4-tje ondertekende. 0Volgens verweerster heeft klager zijn handtekening niet gezet onder een blanco A-4tje, maar onder de hiervoor in 2.10 weergegeven tekst, en was de secretaresse van haar voormalige kantoor daarbij aanwezig. Gelet op het over en weer gestelde kan de raad niet vaststellen of klager zijn handtekening heeft gezet op een blanco A4-tje of dat daarop al de tekst was afgedrukt zoals weergegeven in 2.10. De raad verklaart dit onderdeel van de klacht als onvoldoende onderbouwd ongegrond.

5.5    Klager verwijt verweerster voorts dat zij niet bereikbaar was in de periode tussen het gesprek op 21 februari 2017 en 14 juli 2017, de dag dat klager het voormalige kantoor van verweerster heeft bezocht. Volgens klager kan hij aantonen dat hij diverse malen telefonisch contact heeft gezocht met verweerster. Verweerster heeft aangevoerd dat uit gegevens van (de telefoondienst van) haar voormalige kantoor niet blijkt van de telefoontjes van klager. Verweerster heeft er daarbij op gewezen dat zij, nadat zij haar dienstverband bij haar voormalig werkgever had opgezegd, ook haar telefoon heeft ingeleverd. Ter zitting heeft verweerster nog naar voren gebracht dat de telefoon-gegevens die klager tijdens het gesprek bij de deken heeft laten zien aantonen dat klager inderdaad heeft gebeld, maar dat dat was naar het nummer waarover verweerster niet meer beschikte na haar vertrek bij de voormalige werkgever. Verweerster wist ook niet van de telefoontjes van klager, omdat zij niet werd geïnformeerd door haar vorige kantoor.

5.6    Gelet op het over en weer gestelde kan de raad niet vaststellen dat klager tevergeefs contact heeft gezocht met verweerster in de periode dat zij nog bij haar vorige kantoor werkzaam was. De klacht is in zoverre onvoldoende onderbouwd. Voor zover klager nadien contact heeft gezocht is het niet aan verweerster verwijtbaar dat zij de oproepen van klager niet heeft beantwoord.  Een en ander brengt mee dat de klacht op dit punt ongegrond is.

5.7    Klager verwijt verweerster tot slot dat zij hem niet op de hoogte heeft gesteld van haar vertrek bij haar voormalige kantoor. Verweerster heeft aangevoerd dat zij geen lopende zaak van klager in behandeling had en dat er aldus geen aanleiding bestond om klager op de hoogte te stellen van haar vertrek. Het misverstand op dit punt is terug te voeren op het ontbreken van de hiervoor in 5.2 en 5.3 bedoelde schriftelijke vastlegging. Als verweerster van aanvang af duidelijk had gecommuniceerd en vastgelegd, had het misverstand dat hier aan de orde is zich niet voorgedaan. In zoverre is de klacht ook op dit punt gegrond. 

5.8    De raad voegt toe dat het oordeel dat de klacht jegens verweerster op onderdelen gegrond is, niet impliceert dat het advies van verweerster aan klager inhoudelijk ondeugdelijk was. In het bijzonder rechtvaardigt het oordeel van de raad niet de conclusie dat de procedure, als deze niet was ingetrokken, tot een voor klager bevredigend resultaat had geleid.

6    MAATREGEL

6.1    Uit de klacht blijkt dat bij klager verwarring is ontstaan over de werkzaamheden die verweerster voor hem zou verrichten in twee zaken. Deze verwarring is ontstaan, omdat verweerster onvoldoende duidelijk en schriftelijk met klager heeft gecommuniceerd. Verweerster heeft verder de voor klager ver strekkende beslissing tot intrekking van een lopende zaak slechts mondeling met hem besproken. Zonder klager bedenktijd te gegeven is verweerster overgegaan tot intrekking. Dit alles is niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25 reiskosten van klager,

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerster moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond zoals overwogen in 5.2, 5.3 en 5.8;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. R.A.M. Oranje-Jorna en L.P.M. Eenens, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2019.