ECLI:NL:TADRSGR:2019:140 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-1018/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:140
Datum uitspraak: 01-07-2019
Datum publicatie: 21-08-2019
Zaaknummer(s): 18-1018/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft niet gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt door, nadat hij het kennis had genomen van het bezwaar van klager tegen het indienen van aanvullende stukken, niet over te gaan tot intrekking van de stukken of tot overleg met klager en/of de rechtbank. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 1 juli 2019

in de zaak 18-1018/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 25 juni 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 6 december 2018 met kenmerk K146 2018 ar/ab, door de raad ontvangen op 7 december 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 mei 2019 in aanwezigheid van klager. Verweerder heeft de raad per e-mail van 6 mei 2019 laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier zoals ontvangen door de deken.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager en verweerder hebben hun respectieve cliënten bij een echtscheiding bijgestaan; klager als advocaat van de man en verweerder als advocaat van de vrouw. Op 19 juni 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. Het proces-verbaal van deze zitting vormt onderdeel van het klachtdossier. De rechtbank heeft haar uitspraak bepaald tegen 10 juli 2018.

2.2    Bij brief van 21 juni 2018 heeft verweerder gereageerd op een tijdens de zitting besproken onderwerp en heeft hij twee producties (6a en 6b) aan de rechtbank gezonden met het verzoek om deze aan het procesdossier toe te voegen. verweerder heeft in zijn brief onder meer geschreven:

“(…) Naar ik begreep heeft u ter terechtzitting medegedeeld dat om de stellingen van [cliënt klager] te weerleggen bewijsstukken kunnen / dienen te worden overgelegd. (…)”

Verweerder heeft een afschrift van zijn bericht aan klager gezonden.

2.3    Bij e-mail van 23 juni 2018 aan verweerder heeft klager zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over de indiening van stukken na de zitting. Klager heeft verweerder gevraagd de rechtbank te berichten dat de brief van 21 juni 2018 als niet verzonden moet worden beschouwd. Klager heeft betwist dat ter zitting de gelegenheid zou zijn geboden om nog nadere stukken in te dienen en meegedeeld dat volgens hem sprake is van een klachtwaardige gedraging. Klager heeft geschreven:

“(…) Ik stel u nog één keer in de gelegenheid om de rechtbank (…) te berichten dat uw fax d.d. 21 juni 2018 met bijlagen als niet geschreven moet worden beschouwd. Doet u dat niet voor maandag a.s. 10.00 uur, dan zal ik de tussenkomst van de deken inroepen. Verder ben ik voornemens om dan een klacht tegen u in te dienen. (…)”.

2.4    Bij e-mail van 26 juni 2018 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij zijn brief met bijlagen van 23 juni 2018 aan de rechtbank niet zal intrekken.

2.5    Bij brief van 26 juni 2018 aan de rechtbank heeft klager gemotiveerd verzocht om de aanvullende stukken zoals ingediend door verweerder niet aan het procesdossier toe te voegen.

2.6    Op het proces-verbaal van de zitting van 19 juni 2018 staat een stempel waaruit blijkt dat het stuk op 7 augustus 2018 is verzonden.

2.7    De rechtbank heeft de aanvullende stukken aan verweerder geretourneerd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij zonder zijn toestemming stukken naar de rechtbank heeft gezonden in een zaak waarin al een uitspraakdatum was bepaald. Verweerder heeft de kans om de producties terug te trekken niet benut.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft erkend dat hij na de sluiting van de behandeling aanvullende stukken over de kosten van een appartement van zijn cliënte  naar de rechtbank heeft gestuurd. Volgens verweerder heeft de rechtbank zelf besloten om deze stukken niet toe te voegen aan het procesdossier. Daarmee is volgens verweerder het belang van klager bij zijn klacht komen te vervallen.

4.2    Verweerder heeft aangevoerd dat klager tijdens de zitting dwingend stelde dat op de gegevens over de kosten van het appartement die tijdens mediation aan de orde waren gekomen, geheimhouding rustte. Deze opmerking was volgens verweerder ten onrechte en zonder grondslag en heeft “wellicht bijgedragen aan de wijze waarop [verweerder] de uitlating van de rechter over bewijslevering van de kosten van het appartement” heeft verstaan. Het vormt in de visie van verweerder “een rechtvaardigingsgrond voor indiening van de (…) producties”.

4.3    In zijn bericht van 6 mei 2019 aan de raad heeft verweerder nog toegevoegd dat hij op verzoek van zijn cliënte heeft gehandeld en “meende  - naar later is gebleken ten onrechte - tot het indienen van nadere stukken door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld”. Verweerder heeft geschreven dat hij ervoor zal waken dat geen herhaling van een dergelijk voorval zal plaatsvinden.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van de cliënt van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt. De grens van de vrijheid kan onder meer worden vastgesteld aan de hand van het in de gedragsregels voor advocaten bepaalde.

5.2    Volgens de gedragsregels is het een advocaat, nadat de uitspraak is bepaald, niet toegestaan om zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden.

5.3    Verweerder heeft zich nadat uitspraak is bepaald tot de rechter gewend en aanvullende stukken ingediend. Verweerder had daarvoor geen toestemming van klager, zijn wederpartij, en heeft aldus in strijd met de gedragsregels gehandeld. Dat de rechtbank de stukken van verweerder heeft teruggestuurd, ontneemt niet het belang van klager bij zijn klacht.

5.4    Verweerder heeft aangevoerd dat hij ter zitting van de rechtbank had begrepen dat hij aanvullende stukken mocht indienen. De raad kan niet uitsluiten dat sprake is van een misverstand. Dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat de rechtbank verweerder de gelegenheid heeft gegeven om nadere stukken in te dienen is niet doorslaggevend; het proces-verbaal is op 7 augustus 2018 en dus na het incident waarop deze klacht ziet aan partijen verzonden. 

5.5    Uit de reactie van klager blijkt echter dat klager niet hetzelfde had begrepen van de rechtbank ten aanzien van het indienen van stukken. De reactie van klager had voor verweerder aanleiding moeten vormen om de stukken in te trekken of om, in overleg met klager, de rechtbank te vragen of hij juist had begrepen dat hij nog stukken in mocht dienen. Verweerder heeft er echter voor gekozen om de reactie van klager te negeren en om de stukken bij de rechtbank te laten, zonder verder overleg met klager of met de rechtbank. Dit is niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De klacht is gegrond. Dat verweerder thans alsnog tot het juiste inzicht is gekomen en dergelijk handelen in de toekomst zal nalaten, doet aan het vorenstaande niet af.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft niet gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt door, nadat hij het kennis had genomen van het bezwaar van klager tegen het indienen van aanvullende stukken, niet over te gaan tot intrekking van de stukken of tot overleg met klager en/of de rechtbank. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klager,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en R.A.M. Oranje-Jorna, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2019.