ECLI:NL:TADRSGR:2019:14 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-930/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:14
Datum uitspraak: 20-02-2019
Datum publicatie: 08-04-2019
Zaaknummer(s): 18-930/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond.  Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 20 februari 2019

in de zaak 18-930/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 1 november 2018 met kenmerk R 2018/87 cij/mb en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft R bijgestaan in een geschil met klager met betrekking tot vergoeding van schade als gevolg van een onrechtmatige gedraging van klager jegens R. Mr. H, kantoorgenoot van verweerder, heeft O bijgestaan in een geschil met klager. R en O hebben beiden een affectieve relatie gehad met klager. O en klager hebben samen twee minderjarige kinderen.

1.2    Bij beschikking van 26 mei 2016 heeft de rechtbank onder meer het gezag over de kinderen van klager en O toegewezen aan O. Klager heeft tegen de beschikking hoger beroep ingesteld.

1.3    Mr. H heeft de belangen van O behartigd in hoger beroep.

1.4    Bij beschikking van 13 juli 2016 heeft de burgemeester gelast dat klager de woning die hij deelde met R en haar kinderen diende te verlaten.

1.5    In een schriftelijke verklaring van 13 juli 2016 heeft de tandarts van R letsel van R beschreven dat het gevolg is van huislijk geweld.

1.6    Uit een ongedateerde verklaring van de crisisopvang blijkt dat R zich daar op 21 juli 2016 heeft gemeld en dat bij haar kenmerken aanwezig waren die konden wijzen op een trauma.

1.7    Op 3 april 2017 heeft de huisarts van R een verslag geschreven van een consult dat op 15 juli 2016 heeft plaatsgevonden. De huisarts beschrijft, zakelijk weergegeven, het letsel van R als gevolg van huislijk geweld.

1.8    Bij bief van 11 april 2017 is R door het Openbaar Ministerie op de hoogte gesteld dat klager op 15 maart 2017 door de politierechter is veroordeeld.

1.9    Op 1 juni 2017 heeft R het volgende aan verweerder geschreven:

“(…) Aankomende woensdag dient er een hoger beroep van [klager] tegen zijn ex (…). Hij is zoals u weet uit de ouderlijke macht gezet en is daartegen in hoger beroep gegaan.

Uw collega, [verweerster], is de advocaat van [O].

Ik geef toestemming om de benodigde stukken aan uw collega te verstrekken, zodat de rechter kan inzien dat het niet verstandig is om [klager] zijn ouderlijk gezag weer terug te geven. Hij vormt een gevaar voor vrouw en kinderen, zijn strafblad en dossier bij Veilig Thuis moeten voldoende zijn om aan te tonen dat deze man een gevaar vormt. (…)”

1.10    Op 2 juni 2017 heeft R een e-mail gestuurd aan mr. H met de mededeling dat klager op 15 maart 2017 door de politierechter is veroordeeld voor mishandeling van R op 12 juli 2016 en dat zij enkele maanden met haar kinderen ondergedoken is geweest en dat klager haar stalkt. R heeft verder geschreven:

“(…) Ik heb onderstaand bericht gisteren aan uw collega verzonden.

(…) ik geef u toestemming om bij [verweerder] meer informatie in te winnen. (…)”

1.11    Op 2 juni 2017 heeft mr. H stukken overgelegd aan het gerechtshof, waaronder de hiervoor in 1.4 tot en met 1.10 bedoelde stukken.

1.12    Op 7 juni 2017 is het hoger beroep mondeling behandeld.

1.13    Bij brief van heeft 10 juni 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij de belangen van klager heeft geschaad door er aan mee te werken dat gegevens uit de procedure tegen R werden gebruikt in de procedure tegen O. Klager heeft gesteld dat R heeft gelogen en valsheid in geschrift heeft gepleegd.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte is van het geschil tussen klager en O. Verweerder heeft ontkend dat R “veelvuldig zou hebben gelogen en valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd”.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van een wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3    Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder stukken uit zijn dossier van R heeft verstrekt aan mr. H. Evenmin is gebleken dat hij op enige andere wijze betrokken is geweest bij het overleggen van stukken die R betreffen in de procedure tussen klager en O, nog daargelaten of dat ongeoorloofd zou zijn. Reeds daarom is de klacht jegens verweerder in zoverre kennelijk ongegrond.

4.4    De voorzitter begrijpt dat klager zich op het standpunt stelt dat R verweerder leugens en valse documenten heeft voorgehouden en dat hij verweerder verwijt dat hij dat alles klakkeloos heeft gevolgd. Klager heeft dit verwijt niet feitelijk onderbouwd, zodat de klacht ook in zoverre kennelijk ongegrond zal worden verklaard.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 20 februari 2019.