ECLI:NL:TADRSGR:2019:13 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-989/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:13
Datum uitspraak: 20-02-2019
Datum publicatie: 08-04-2019
Zaaknummer(s): 18-989/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij onvoldoende feitelijk onderbouwd en aldus kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 februari 2019

in de zaak 18-989/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 29 november 2018 met kenmerk R 2018/98 cij/dh, door de raad ontvangen op 30 november 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is directeur van een aantal besloten vennootschappen. Namens die vennootschappen had hij een geschil met de heer J.

1.2    De vaste advocaat van klager en diens vennootschappen is mr. B.

1.3    Tussen partijen zijn meerdere procedures gevoerd.

1.4    De heer J. werd in die procedures bijgestaan door verweerder. Voor zijn bijstand heeft verweerder de heer J. opdrachtbevestigingen gezonden.

1.5    In een brief van 29 mei 2017 heeft verweerder aan de rechtbank bericht dat zijn cliënt hinder ondervond omdat hij een onroerende zaak niet kon leveren (en dus niet verkopen) vanwege een door mr. B. op verzoek van klager gelegd conservatoir beslag.

1.6    Voor de door hem voor de heer J. verrichte werkzaamheden heeft verweerder de heer J. facturen gezonden.

1.7    Bij brief van 15 februari 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in diverse procedures de rechter heeft voorgelogen, valse opdrachtbevestigingen in het geding heeft gebracht en valse facturen heeft opgesteld. Ook zou verweerder op valse gronden door zijn cliënt geleden schade hebben geconstrueerd.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De door klager aan verweerder gemaakte verwijten worden door verweerder weersproken. Het ligt op de weg van klager om vervolgens deze verwijten van een heldere, consistente en overtuigende onderbouwing te voorzien. Een en ander geldt temeer nu het zeer ernstige verwijten betreft. Naar het oordeel van de voorzitter is klager met het geven van een dergelijke onderbouwing in gebreke gebleven.

4.2    De diverse verwijten die klager aan verweerder maakt ontleent hij aan standpunten die verweerder als advocaat van de wederpartij in een civiele procedure namens zijn cliënte heeft ingenomen. Het is aan de civiele rechter om de standpunten in een civiele procedure te wegen. Voor de tuchtrechter is daarbij geen taak neergelegd, behoudens in het geval dat de standpunten die in de civiele procedure worden ingenomen op voorhand evident onjuist zijn. Daarvan is naar het oordeel van de voorzitter echter niet gebleken.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 20 februari 2019.