ECLI:NL:TADRSGR:2019:12 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-736/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:12
Datum uitspraak: 25-02-2019
Datum publicatie: 08-04-2019
Zaaknummer(s): 17-736/DH/DH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tussen partijen is gedurende de klachtbehandeling een geschil ontstaan over de vraag of tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen, waar intrekking van de klacht onderdeel van vormt. De raad heeft bij (mondelinge) tussenbeslissing van 24 september 2018 aan de deken opgedragen onderzoek te doen naar de totstandkoming van een overeenkomst. De raad komt op basis van het onderzoek van de deken tot de vaststelling dat de partijen intrekking van de klacht zijn overeengekomen en dat geen grond bestaat voor ambtshalve voortzetting van de klachtzaak, omdat ook onderdeel van de overeenkomst is dat verweerder klagers financieel compenseert voor zijn tekortkoming jegens hen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 25 februari 2019

in de zaak 17-736/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

1.

2.

beiden wonende te

klagers

gemachtigde:  mr. W

over:

verweerder

gemachtigde: mr. R

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Het verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van de behandeling van deze zaak door de raad op 24 september 2018 en uit de schriftelijke vastlegging van de tussenbeslissing die de raad op die zitting mondeling heeft gegeven.

1.2    In deze tussenbeslissing heeft de raad de deken opgedragen om onderzoek te doen naar, zakelijk weergegeven, de vraag of tussen partijen bij deze klachtzaak een schikking tot stand is gekomen waar de intrekking van de klacht onderdeel van vormt.

1.3    Bij brief met bijlagen van 17 december 2018 heeft de deken zijn onderzoeksbevindingen naar de raad gezonden. De laatste bijlage bij de brief van de deken betrof een brief van 13 december 2018 van de gemachtigde van klagers met daarbij producties gevoegd.

1.4    De raad heeft verweerder de gelegenheid gegeven om op de bij de brief van 13 december 2018 gevoegde producties te reageren. Verweerder heeft dit bij brief van 11 januari 2019 gedaan.

1.5    De raad heeft de zaak vervolgens op 28 januari 2019 in raadkamer besproken.

1.6    Als uitspraakdatum is 25 februari 2019 aan partijen meegedeeld.

2    FEITEN

2.1    In de tussenbeslissing is een deel van de feiten opgenomen. Het onderstaande vormt een aanvulling daarop.

2.2    In verband met hun geschil met verweerder (en waarop de klacht tegen verweerder is gebaseerd) hebben klagers mr. N om bijstand verzocht.

2.3    Op 12 april 2018 heeft mr. N een voorstel gedaan strekkend tot het treffen van een regeling met verweerder. Op 20 april 2018 heeft zij het voorstel opnieuw onder de aandacht van verweerder gebracht. Verweerder heeft op 20 april 2018 gereageerd.

2.4    Op 23 april 2018 heeft tussen mr. N en de gemachtigde van verweerder, R, vervolgens een e-mailwisseling plaatsgevonden over een regeling tussen klagers en verweerder.

2.5    Mr. N heeft om 11.21 uur aan R geschreven dat het voorstel van klagers voor onderhandeling vatbaar is en dat klagers een serieus voorstel van verweerder in overweging zullen nemen.

2.6    Om 14.32 uur heeft R aan mr. N een toevoeging gestuurd op zijn bericht van 20 april 2018.

2.7    Om 17.53 uur heeft R aan mr. N een schikkingsvoorstel van verweerder gestuurd.

2.8    Om 20.58 uur heeft mr. N het volgende aan R geschreven:

“(…) Ons vervolg op ons telefoongesprek eerder deze avond bevestig ik u dat cliënten akkoord zijn met de volgende regeling:

•    [verweerder] betaalt binnen 2 weken na heden een bedrag van € 13.000 aan cliënten;

•    de zaak bij de Raad v. Discipline komt te vervallen -> ondergetekende zal de Raad heden laten weten dat de klacht wordt ingetrokken en partijen een minnelijke regeling hebben bereikt;

•    cliënten zullen – onder voorbehoud van volledige en tijdige betaling – geen nieuwe klachten tegen uw cliënt indienen;

•    partijen verlenen elkaar na voldoening van het voorgaande over en weer finale kwijting.

    Indien u mij bevestigt dat voorgaande akkoord is, zal ik de Raad v. Discipline vandaag nog berichten. (…) Ik stel voor dat we e.e.a. nog in een korte vso neerleggen. Kunt u daartoe een opzet maken? (…)”

2.9    Om 22.01 uur heeft R. het volgende aan mr. N geschreven:

“(…) [verweerder] is akkoord met de voorwaarden die u stelt met als enig voorbehoud dat hij voorstelt de betaling van het afgesproken bedrag binnen vier weken vanaf de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst te voldoen. (…)”

2.10    Om 22.47 uur heeft mr. N aan R geschreven:

“(…) 4 weken is niet akkoord. Laat u nog even weten? (…)”

2.11    Om 23.07 uur heeft R het volgende aan mr. N geschreven:

“(…) Uw afwijzing van het voorbehoud heb ik doorgegeven aan [verweerder]. Hij zal binnen twee weken na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst het overeengekomen bedrag betalen. Morgen ontvangt u van mij een vaststellingsovereenkomst in concept. Bent u hiermee akkoord? (…)”

2.12    Om 23.21 uur heeft mr. N “akkoord” gemaild aan R.

2.13    Op 23 april 2018, 23.28 uur, heeft mr. N de raad per e-mail bericht dat klagers en verweerder een regeling hebben getroffen en dat de klacht wordt ingetrokken.

2.14    In een e-mail van 30 april 2018, 15.16 uur, aan mr. N hebben klagers, zakelijk weergegeven, bezwaren kenbaar gemaakt tegen de vaststellingsovereenkomst met verweerder.

2.15    Op 30 april 2018, 18.44 heeft verweerder aan mr. N de door hem ondertekende vaststellingsovereenkomst toegezonden.

2.16    Op 1 mei 2018, 08.06 uur, heeft mr. N de vaststellingsovereenkomst naar klagers gezonden. Zij heeft daarbij geschreven dat zij klagers adviseert om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. In haar e-mail van 1 mei 2018, 8.18 uur, aan klagers heeft mr. N haar advies om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen toegelicht. Mr. N heeft in deze e-mail geschreven, zakelijk weergegeven, dat er volgens haar een “goede regeling” is getroffen, “ter afkoping van ALLE zaken” en dat de regeling diverse keren besproken is, per e-mail, per whatsapp en telefonisch.

2.17    Bij e-mail van 3 mei 2018, 15.22 uur, heeft mr. N verweerder laten weten dat klagers niet bereid zijn de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen.

3    BEOORDELING

3.1    De raad stelt voorop dat is gesteld noch gebleken dat mr. N niet gemachtigd was door klagers om namens hen op te treden. Dit betekent dat verweerder ervan mocht uitgaan dat mr. N bevoegd was om namens klagers een regeling met hem te treffen.

3.2    De raad is verder van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven e-mailwisseling, die begon op 12 april 2018 en vooral plaatsvond op 23 april 2018, blijkt dat verweerder en mr. N overeenstemming hebben bereikt over een regeling. Deze regeling houdt in ieder geval in dat verweerder aan klagers een vergoeding van € 13.000,- zal betalen voor (een) tekortkoming(en) in de zaken die tot de klacht hebben geleid en dat klagers de klacht tegen verweerder intrekken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn klagers aan deze regeling gebonden en houdt de intrekking van de klacht stand. De raad heeft bij het oordeel op dit punt in aanmerking genomen dat, gelet op de inhoud van de e-mail van mr. N aan klagers van 1 mei 2018, geen grond bestaat om eraan te twijfelen dat klagers door mr. N zijn geadviseerd over de regeling en daarvan op de hoogte waren.

3.3    Op grond van het bepaalde in artikel 47a van de Advocatenwet moet de raad vervolgens de vraag beantwoorden of er redenen van algemeen belang zijn die vergen dat de klachtzaak wordt voortgezet. De raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Redengevend is dat, ervan uitgaand dat partijen thans uitvoering zullen geven aan de vaststellingsovereenkomst en dat verweerder de overeengekomen compensatie nu terstond aan klagers zal betalen, verweerder klagers financieel zal hebben gecompenseerd voor zijn tekortkoming(en).

BESLISSING

De raad van discipline:

-    stelt vast dat klagers hun klacht tegen verweerder hebben ingetrokken;

-    bepaalt dat er geen gronden van algemeen belang zijn die voortzetting van de klacht vergen.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, M.P. de Klerk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2019.