ECLI:NL:TADRSGR:2019:111 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-175/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:111
Datum uitspraak: 22-05-2019
Datum publicatie: 17-06-2019
Zaaknummer(s): 19-175/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over, onder veel meer, een toevoeging die met terugwerkende kracht is ingetrokken op grond van de resultaatsbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand, kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 22 mei 2019

in de zaak 19-175/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 11 maart 2019 met kenmerk K124 2018 ar/smo, door de raad ontvangen op 12 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager en zijn echtgenote (hierna: de vrouw) zijn verwikkeld (geweest) in een langlopend geschil met A BV.

1.2    In dat geschil is een voor klager gunstig arrest gewezen door het gerechtshof Amsterdam op 27 mei 2014. Dit arrest is gecasseerd door de Hoge Raad bij arrest van 22 januari 2016. De Hoge Raad heeft de zaak voor verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof Den Haag. 

1.3    Op 23 november 2015 hebben klager en verweerder een gesprek gevoerd. Aanleiding voor het gesprek was het arrest van de Hoge Raad.

1.4    Op 24 november 2015 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd. In de opdrachtbevestiging heeft verweerder geschreven dat klager waarschijnlijk in aanmerking zal komen voor een toevoeging. Verweerder heeft verder het volgende geschreven:

“(…) Voor het geval u niet in aanmerking komt voor door de Overheid gefinancierde rechtshulp (of deze gefinancierde rechtshulp achteraf wordt ingetrokken) dient u mijn honorarium te voldoen. In dat geval geldt een gematigd tarief van € 200,-- per gewerkt uur, exclusief BTW en exclusief voor u te maken/te betalen kosten. Een percentage van 7,5% van het honorarium wordt aan u in rekening gebracht ter dekking van niet te specificeren kantoorkosten, zoals onder meer papier, porti, telefoon-, fax-, en kopieerkosten, alsmede kosten die samenhangen met de uitvoering van verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten. Het honorarium en de kantoorkosten worden vermeerderd met de verschuldigde BTW.

Mocht het zo zijn dat er in overleg met de wederpartij een schikking bereikt wordt en de wederpartij de volledige kosten van rechtsbijstand zal betalen, dan zal de toevoeging worden ingetrokken en zal ik op basis van mijn normale tarief (€ 220,-- per gewerkt uur, exclusief BTW en kantoorkosten) aan de wederpartij factureren. (…)”

1.5    De Raad voor Rechtsbijstand heeft bij beslissing van 3 juni 2016 ten behoeve van klager een toevoeging verleend. De eigen bijdrage is vastgesteld op € 196,-. 

1.6    Bij e-mail van 8 maart 2017 heeft verweerder klager een overzicht gezonden van de tot dat moment aan de zaak bestede tijd. Verweerder heeft in de e-mail geschreven:

“(…) Op dit moment is het aantal bestede uren in beginsel niet van belang. Mocht u door deze procedure alsnog boven de vermogensgrens (zie www.rechtsbijstand.nl) komen, dan kan de toevoeging met terugwerkende kracht worden ingetrokken en dat betekent dat u alsnog de uren dient te betalen. (…)”

1.7    Op 18 januari 2018 heeft verweerder aan klager geschreven dat hij “voornemens is het pleidooi te beperken tot een reactie op hetgeen [wederpartij klager] naar voren heeft gebracht met betrekking tot de vraag of door het afbreken van onderhandelingen onrechtmatig gehandeld is”.

1.8    In het geschil tussen klager en A BV is op 22 januari 2018 pleidooi gehouden voor het gerechtshof Den Haag. Het gerechtshof heeft vervolgens op 20 februari 2018 arrest gewezen, waarbij de wederpartij van klager is veroordeeld tot, zakelijk weergegeven, terugbetaling van alles wat klager op grond van de vernietigde vonnissen aan de wederpartij heeft voldaan. Het gerechtshof heeft in het arrest niet het bedrag vastgesteld dat terugbetaald moet worden. Verder heeft het gerechtshof de wederpartij veroordeeld in de proceskosten die door het gerechtshof zijn begroot.

1.9    Na de uitspraak van het arrest door het gerechtshof heeft verweerder met de advocaat van de wederpartij gecorrespondeerd over de (financiële) afwikkeling van de kwestie.

1.10    Bij brief van 12 maart 2018 aan de advocaat van de wederpartij van klager heeft verweerder verzocht om, zakelijk weergegeven, de hoofdsom en de proceskosten, bij te schrijven op zijn derdengeldenrekening. De inhoud van de brief is tot stand gekomen na overleg daarover tussen verweerder en klager.

1.11    De wederpartij van klager heeft een bedrag van € 11.840,49 aan proceskosten voldaan op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder. Verweerder heeft klager daarvan per e-mail op de hoogte gesteld. In deze email heeft verweerder klager gevraagd om toestemming voor verrekening van zijn declaratie van € 11.277,20 met de proceskosten.

1.12    In een e-mail van 6 april 2018 aan verweerder heeft klager het volgende geschreven:

“(…) wat betreft de declaratie daar kom ik in ons gesprek nog op terug.”

1.13    In een e-mail van 11 april 2018 aan klager en de vrouw heeft verweerder geschreven dat in het eerder die dag met klager gevoerde gesprek is gebleken dat sprake is van een vertrouwensbreuk tussen verweerder en klager en dat verweerder om die reden zijn werkzaamheden voor klager zal staken. Verweerder heeft verder het volgende geschreven:

“(…) Te uwer informatie: Zoals ik bij aanvang van de zaak al heb laten weten, kan de gerechtelijke procedure er toe leiden dat u boven een bepaalde vermogensgrens uitkomt, waardoor de toevoeging niet wordt uitbetaald en u uw advocaat alsnog dient te betalen. Met het oog daarop heb ik u ook op 8 maart 2017 schriftelijk geïnformeerd op de tijdsbesteding op dat moment, waarbij ik ook gewezen heb op de mogelijkheid dat de toevoeging met terugwerkende kracht wordt ingetrokken. Zie daarover ook de informatie op de site van de raad voor rechtsbijstand: (…)

Het voor u behaalde resultaat is dat [wederpartij klager] de hoofdsom vermeerderd met rente terug dient te betalen. Dit resultaat is ruim € 45.000,-en er is m.i. geen twijfel over mogelijk dat u alsnog de advocaatkosten zult moeten voldoen. Nu ik van u geen toestemming heb gekregen om het op mijn derdenrekening ontvangen bedrag aan te wenden voor betaling van mijn honorarium, zal ik mij beraden op de verdere (financiële) afwikkeling.\lk kom daar op korte termijn op terug. (…)”

1.14    In zijn brief van 12 april 2018 heeft verweerder klager vastgelegd dat klager niet heeft ingestemd met verrekening. Verweerder heeft meegedeeld dat hij de proceskosten zal bijschrijven op de derdenrekening van de deken en dat hij voornemens is om een vordering in te stellen tegen klager. Verweerder heeft klager gesommeerd om de declaratie van € 11.416,17 die bij de brief is gevoegd te voldoen.

1.15    Tussen 19 april 2018 en 10 mei 2018 heeft tussen het kantoor van verweerder en de broer van klager namens klager een e-mailwisseling plaatsgevonden met klachten van klager tegen verweerder als onderwerp. Op 1 mei 2018 heeft de broer van klager geschreven dat verweerder “het dossier ZSM moet versturen naar: Gerechtsdeurwaarderskantoor (…)”.

1.16    Op 30 mei 2018 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager het voornemen kenbaar gemaakt om de toevoeging in te trekken op grond van het resultaat van de gevoerde procedure.

1.17    Verweerder heeft klager op 18 juni 2018 gedagvaard.

1.18    Bij beslissing van 28 juni 2018 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging verleend ten behoeve van klager ingetrokken.

1.19    Bij brief van 20 mei 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.20    In zijn brief van 1 oktober 2018 aan klager heeft verweerder geschreven dat klager het dossier kan ophalen, nadat klager daarvoor een afspraak heeft gemaakt. Verweerder heeft verder geschreven dat het gebruikelijk is dat een opvolgend advocaat het dossier opvraagt bij zijn voorganger.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder is onduidelijk geweest over de financiering van zijn werkzaamheden en de omvang van zijn declaratie.

b)    Verweerder heeft ten onrechte vastgesteld dat sprake is van een vertrouwensbreuk en de opdracht beëindigd.

c)    Verweerder heeft geweigerd het dossier over te dragen.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    Klager heeft verweerder verschillende verwijten gemaakt die zien op de financiering van de werkzaamheden van verweerder. Deze verwijten zullen hierna besproken worden. Het voornaamste verwijt ziet op de ingetrokken toevoeging.

4.2    Verweerder heeft ten behoeve van klager een toevoeging aangevraagd en deze toevoeging is verleend. Verweerder heeft in de opdrachtbevestiging aan klager duidelijk gewezen op de mogelijkheid dat de toevoeging achteraf wordt ingetrokken. Volgens de onweersproken stelling van verweerder heeft klager geen vragen gesteld over de inhoud van de opdrachtbevestiging. 

4.3    In verband met de mogelijkheid dat de toevoeging achteraf zou worden ingetrokken en de hoeveelheid gewerkte uren heeft verweerder klager tussentijds, op 8 maart 2017, op de hoogte gesteld van de aan de zaak bestede uren. In het bericht van 8 maart 2017 heeft verweerder klager nogmaals gewezen op de mogelijkheid dat de toevoeging met terugwerkende kracht zou worden ingetrokken. Volgens de eveneens onweersproken verklaring van verweerder heeft klager ook over de inhoud van dit bericht geen vragen gesteld.

4.4    Op basis van het arrest van 22 januari 2018 heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de verleende toevoeging zou worden ingetrokken en dat klager aldus honorarium aan hem verschuldigd was. Verweerder heeft vervolgens na de ontvangst van de proceskosten van de wederpartij zijn declaratie opgemaakt en naar klager gestuurd. Het is gelet op de verleende toevoeging niet onbegrijpelijk, laat staan onbetamelijk, dat verweerder zijn werkzaamheden niet eerder heeft gedeclareerd bij klager.

4.5    Het verwijt van klager dat verweerder hem dadelijk heeft gesommeerd tot betaling van de declaratie treft geen doel. Verweerder heeft gesteld dat uit het gesprek tussen hem en klager op 11 april 2018 bleek dat klager niet van zins was om de declaratie te voldoen. Deze stelling vindt steun in het klachtdossier waarin zich diverse berichten van klager bevinden waarin hij kenbaar maakt de declaratie van verweerder niet te willen voldoen. Omdat duidelijk was dat klager de declaratie niet vrijwillig zou voldoen, is de door verweerder verzonden sommatie niet onbetamelijk.

4.6    In het arrest van 22 februari 2018 is het bedrag dat de wederpartij van klager terug dient te betalen niet gespecificeerd. De voorzitter begrijpt dat klager verweerder hiervan een verwijt maakt. Klager heeft in dat verband gesteld dat hij verweerder heeft gevraagd om het bedrag tijdens het pleidooi aan de orde te stellen. Verweerder heeft aangevoerd dat uit zijn e-mail van 18 januari 2018 (zie hiervoor in 1.7) blijkt dat hij klager heeft meegedeeld wat hij tijdens het pleidooi aan de orde wilde stellen en dat klager daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat de omstandigheid dat in het arrest geen bedrag is genoemd te maken heeft met de wijze waarop zijn voorganger het petitum van de appeldagvaarding heeft vormgegeven en dat wijziging van het petitum lastig bleek omdat de administratie van klager onvoldoende op orde was om bedragen te noemen en deze te onderbouwen. Ook deze toevoeging is door klager niet weersproken. Gelet op het door verweerder gevoerde verweer heeft klager zijn klacht op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd.

4.7    Voor zover klager verweerder verwijt dat hij zonder toestemming van klager een bedrag van de wederpartij heeft ontvangen op zijn derdengeldenrekening geldt het volgende. Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder er, gelet op de inhoud en de wijze van totstandkoming van de brief van 12 maart 2018 aan de wederpartij, van uitgaan dat klager ermee had ingestemd dat de proceskosten bijgeschreven zouden worden op de derdenrekening van verweerder.

4.8    Klager stelt dat hij niet heeft ingestemd met het uurtarief dat verweerder heeft genoemd in de opdrachtbevestiging van 24 november 2015. De voorzitter overweegt dat het aan de civiele rechter is voorbehouden om te beoordelen welk uurtarief een advocaat met zijn cliënt is overeengekomen. Dit neemt echter niet weg dat een opdrachtgever loon verschuldigd is aan zijn advocaat en dat een advocaat zijn werkzaamheden, nadat een toevoeging op grond van een resultaatsbeoordeling is of zal worden ingetrokken, bij de cliënt in rekening mag brengen.  Verweerder heeft op dit punt niet gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt.

4.9    De voorzitter begrijpt dat klager verweerder verwijt dat hij de Raad voor Rechtsbijstand informatie heeft verstrekt over de uitkomst van de procedure waarvoor een toevoeging was verleend. De voorzitter overweegt dat een advocaat gehouden is om alle informatie die voor de beoordeling van het resultaat van een procedure relevant is aan de Raad voor Rechtsbijstand te verstrekken. Verweerder heeft aan zijn verplichting voldaan en daarvan valt hem geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.10    Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel a kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.11    Indien een advocaat vaststelt dat tussen hem en zijn cliënt geen vertrouwen meer bestaat, staat het de advocaat vrij om zijn werkzaamheden voor die cliënt te staken. De advocaat dient daarbij zorgvuldig te werk te gaan en moet ervoor waken dat de belangen van de cliënt niet onevenredig worden geschaad.

4.12    Naar het oordeel van de voorzitter is verweerder niet onzorgvuldig te werk gegaan bij het beëindigen van de opdracht van klager. De voorzitter heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen dat de procedure bij het gerechtshof was afgerond, de termijn voor het instellen van cassatie nog enkele weken duurde en dat verweerder duidelijk met klager heeft gecommuniceerd over dit onderwerp. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.13    Verweerder heeft aangevoerd dat hij van de stukken die zijn gewisseld vanaf het moment van zijn bijstand aan klager telkens afschriften aan klager heeft gezonden. Verweerder heeft, nadat hij zijn werkzaamheden voor klager heeft gestaakt, aan klager te kennen gegeven dat hij het dossier op het kantoor van verweerder kan afhalen, in ieder geval bij brief van 1 oktober 2018. Klager heeft daarop niet gereageerd, aldus verweerder.

4.14    Klager heeft niet gesteld dat een opvolgend advocaat bij verweerder heeft gevraagd naar het dossier. Dit is uit het dossier ook niet gebleken. Gelet op dit alles kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder heeft geweigerd het procesdossier over te dragen. Klager heeft zijn klacht daartoe onvoldoende feitelijk onderbouwd en de klacht is op dit onderdeel kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.15    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 22 mei 2019.