ECLI:NL:TADRSGR:2019:105 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-941/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:105
Datum uitspraak: 20-05-2019
Datum publicatie: 17-06-2019
Zaaknummer(s): 18-941/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft zich, nadat een datum voor de beschikking was bepaald, per fax tot de rechtbank heeft gewend, hetgeen hem niet vrij stond. Temeer niet nu hij met zijn fax heeft getracht aanvullend bewijs in het geding te brengen. Het is immers in zijn algemeenheid niet toegestaan om na te pleiten. Indien verweerder van mening was dat het noodzakelijk was dat de rechtbank kennis zou nemen van stukken, dan had het op zijn weg gelegen ter zitting toestemming te vragen deze nog na te zenden. Dat heeft hij nagelaten. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad gegrond. Overige klachtonderdelen ongegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 20 mei 2019

in de zaak 18-941/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven van 4 juni en 2 juli 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 2 november 2018 met kenmerk R 2018/88 edl/mb, door de raad ontvangen op 5 november 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 maart 2019 in aanwezigheid van mevrouw C. Kühne en de heer M.N. Eckhaus namens klaagster. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft één van haar werknemers, mevrouw K., op 19 december 2017 op staande voet ontslagen.

2.2    Mevrouw K. heeft zich voor juridische bijstand tot verweerder gewend.

2.3    Op 17 januari 2018 heeft mevrouw K. aan verweerder een door haar op 6 januari 2012 ontvangen e-mail doorgestuurd met de volgende tekst erbij:

“Overeenkomst ivm aanpassing nevenactiviteiten naar concurrentiebeding ivm eigen bedrijf met begeleidend schrijven in de mail”

2.4    Verweerder heeft namens mevrouw K. een verzoekschrift strekkende tot vernietiging van het ontslag ingediend. De mondelinge behandeling van dit verzoek heeft op 2 maart 2018 bij de rechtbank plaatsgevonden, waarna het onderzoek is gesloten en uitspraak is bepaald. Bij die gelegenheid werd klaagster bijgestaan door mr. M.

2.5    Op 7 maart 2018 heeft verweerder een fax aan de rechtbank gezonden met daarbij als bijlage een e-mail van de bedrijfsarts. De griffier heeft dit schrijven per kerende post teruggezonden op 8 maart 2018.

2.6    Bij beschikking van 13 april 2018 heeft de rechtbank het ontslag op staande voet vernietigd.

2.7    Op 23 mei 2018 om 13.16 uur heeft verweerder aan mr. M. een e-mailbericht gezonden met daarin – voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang – de volgende passages:

“(…) Zo bestookt uw cliënte de mijne onophoudelijk met aangetekende brieven, meestens over onderwerpen waar wij al over corresponderen en waar ik namens cliënte al standpunten in ingenomen heb. (…) Begrijp ik het goed dan heeft uw cliënte niet alleen ten onrechte cliënte uit dienst gemeld, maar ook hersteld gemeld. Dat eerste is afgestraft door de kantonrechter en het tweede had nooit mogen gebeuren (…).

2.8    Deze e-mail heeft verweerder dezelfde dag doorgestuurd aan de door klaagster ingeschakelde arbeidsdeskundige.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    zich met zijn fax van 7 maart 2018 tot de rechter heeft gewend na sluiting van het onderzoek ter zitting;

b)    feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist waren;

c)    zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten;

d)    een e-mail heeft aangepast, althans aangevuld, en daarmee heeft geïmpliceerd dat klaagster bekend was met de nevenwerkzaamheden van mevrouw K.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich schriftelijk tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Klaagster klaagt over een gedraging van de advocaat van haar wederpartij. De raad stelt voorop dat een advocaat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt in overleg met die cliënt te behartigen. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een processuele wederpartij worden beperkt, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient zich vanzelfsprekend te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Verweerder heeft niet betwist dat hij zich nadat een datum voor de beschikking was bepaald per fax tot de rechtbank heeft gewend. Anders dan verweerder is de raad van oordeel dat hem dit niet vrij stond. Temeer niet nu hij met zijn fax heeft getracht aanvullend bewijs in het geding te brengen. Het is immers in zijn algemeenheid niet toegestaan om na te pleiten. Indien verweerder van mening was dat het noodzakelijk was dat de rechtbank kennis zou nemen van stukken, dan had het op zijn weg gelegen ter zitting toestemming te vragen deze nog na te zenden. Dat heeft hij nagelaten. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel is van belang dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Van een dergelijke uitzondering is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Voorts kan de raad op basis van de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken de gegrondheid van het in zoverre aan verweerder gemaakte verwijt niet vaststellen, nu dit door klaagster niet met bewijsstukken is onderbouwd. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Naar het oordeel van de raad is verweerder met de door hem in zijn e-mail aan de arbeidsdeskundige ingenomen stellingen binnen de hem als advocaat van de wederpartij - te weten de belangenbehartiger van de werkneemster van klaagster - toekomende vrijheid gebleven. De raad kan zich weliswaar voorstellen dat klaagster deze stellingen als vervelend heeft ervaren, maar tuchtrechtelijk gezien zijn deze niet als (onnodig) grievend aan te merken. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.5    Ten aanzien van de e-mail in kwestie geldt dat de raad niet kan vaststellen dat deze aangepast of vervalst is. Naar het oordeel van de raad betreft deze e-mail slechts een op 17 januari 2018 door mevrouw K. doorgestuurde e-mail van 6 januari 2012, die zij van een korte toelichting heeft voorzien. Dat deze toelichting van verweerder afkomstig zou zijn, blijkt daar niet uit en de raad acht dat ook niet aannemelijk. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad derhalve eveneens ongegrond. 

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de aard en de ernst van het gegrond geoordeelde klachtonderdeel acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, van de Advocatenwet het door klaagster betaalde   griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster dient tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 750,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerder moet het bedrag van € 500,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M. de Klerk, T. Hordijk, R. de Haan en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2019.