ECLI:NL:TADRSGR:2019:103 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-705/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:103
Datum uitspraak: 20-05-2019
Datum publicatie: 17-06-2019
Zaaknummer(s): 18-705/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 20 mei 2019

in de zaak 18-705/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 14 november 2018 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 19 januari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 30 augustus 2018 met kenmerk R 2018/63 edl/dh, door de raad ontvangen op 31 augustus 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 14 november 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 14 november 2018 is verzonden aan klager.

1.4    Bij fax van 21 november 2018 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 maart 2018 in aanwezigheid van verweerster en haar gemachtigde mr. J. Dijke. Klager is met kennisgeving van verhindering niet verschenen. Hij heeft voorafgaand aan de zitting pleitaantekeningen aan de raad gemaild, welke zijn doorgestuurd aan verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 21 november 2018.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager staat een minderjarige cliënt (hierna: de minderjarige) sinds december 2015 bij in een strafrechtelijke kwestie.

2.2    Op 21 juli 2017 had verweerster jeugdpiket. In dat kader heeft zij de minderjarige bezocht op een politiebureau. Op het piketformulier stond geen voorkeursadvocaat genoemd. Het ging bij deze piketmelding om een nieuw feit.

2.3    Op 24 juli 2017 ontving verweerster opnieuw een (piket)melding in verband met de minderjarige. Het ging bij deze melding om overtreding van schorsingsvoorwaarden en aldus om een lopende strafzaak. Op het piketformulier staat verweerster als voorkeursadvocaat genoemd.

2.4    Op 24 juli 2017 heeft de minderjarige schriftelijk verklaard dat hij overname van de zaak door verweerster wenste en dat hij wilde dat zij met hem mee zou gaan naar de zitting.

2.5    Op 25 juli 2017 heeft de rechtbank de oproep voor een raadkamerzitting op 26 juli 2017 per fax naar verweerster gezonden. Na ontvangst van deze fax heeft verweerster telefonisch contact gezocht met klager. Verweerster heeft gesproken met een medewerkster van klager. Klager heeft niet teruggebeld. Hij was op vakantie.

2.6    Bij e-mail van 25 juli 2017, 10.47 uur, heeft verweerster het volgende aan de officier van justitie bericht:

“(...) Naar aanleiding van ons telefoongesprek gisteren heb ik met [de minderjarige] gesproken en hij heeft mij aangegeven dat hij graag wil dat ik hem blijf bijstaan ook voor de andere strafzaak. Is er al een planning voor de raadkamer morgen?

Ik heb geprobeerd [klager] te bellen, maar die is een week op vakantie. Ik heb wel een terugbelverzoek gedaan. Is het mogelijk dat een medewerker van het parket een afschrift van het dossier voor mij klaarlegt, mailt of in ons griffievakje doet? In verband met de korte termijn naar de zitting volgende week. (...)”

2.7    Op 26 juli 2017 om 9.45 uur heeft de raadkamerzitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is verweerster als advocaat van de minderjarige verschenen. Aan de orde was de vraag of de minderjarige schorsingsvoorwaarden had overtreden in de lopende strafzaak.

2.8    Bij e-mail van 26 juli 2017, 12.02 uur, heeft verweerster klager als volgt bericht:

“(...) Ik heb u deze week meerdere malen proberen te bereiken, maar ik begreep dat u op vakantie bent.

[De minderjarige] heeft mij verzocht zijn zaak verder te behandelen en met hem mee te gaan naar de zitting volgende week. Ik sta hem bij in een nieuwe zaak en ben vandaag met hem bij de raadkamer geweest. Ik verzoek u spoedig mogelijk het dossier aan mij over te dragen, samen met uw urenspecificatie en de (last tot) toevoeging, zodat ik u een voorstel tot verrekening kan doen.”

2.9    Op 28 juli heeft klager verweerster het volgende geschreven:

“(...) Begin volgende week zal ik een en ander afhandelen.

Ik maak u er op attent dat ik deze zaak al meer dan 1,5 jaar in behandeling heb.”

2.10    Bij e-mail van 31 juli 2017 aan klager heeft verweerster nogmaals gevraagd of klager kan instemmen met overname van het dossier van de minderjarige.

2.11    Op 31 juli 2017 heeft klager het dossier van de minderjarige naar verweerster gezonden.

2.12    Verweerster heeft zich op 1 augustus 2017 gesteld als advocaat van de minderjarige in de lopende strafzaak, waarin op 3 augustus 2017 de voortzetting van het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden.

2.13    Bij brief van 19 januari 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    De door haar ontvangen oproep voor en het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 26 juli 2017 niet heeft doorgestuurd aan klager;

b)    Klager heeft misleid door ten onrechte te schrijven dat zij een nieuwe zaak van de minderjarige in behandeling had;

c)    Klager ten onrechte niet heeft laten weten dat de raadkamerzitting plaatsvond in verband met een zaak die klager in behandeling had. Verweerster wist dat klager niet over de stukken in verband met de raadkamerzitting beschikte en dus ook niet van de zitting op de hoogte was;

d)    De minderjarige heeft bijgestaan op de raadkamerzitting, zonder dat klager daarvoor toestemming had gegeven;

e)    De minderjarige ter zitting heeft bijgestaan, terwijl zij niet over het dossier beschikte en geen overleg had gevoerd met klager. Verweerster heeft ook zonder overleg met klager de zaak overgenomen;

f)    Klager geen afschrift heeft gezonden van de onder 2.6 bedoelde e-mail aan de officier van justitie.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht niet juist heeft weergegeven en dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht en het verzet verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De voorzitter heeft naar het oordeel van de raad in haar beslissing de klacht op juiste wijze samengevat en zich daarbij noodzakelijkerwijs beperkt tot de essentie en strekking ervan. Het verzet waar het de verwoording van de klacht betreft treft derhalve geen doel.

5.2    De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

5.3    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman, A.J.N. van Stigt, M. Aukema en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door

mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2019.