ECLI:NL:TADRARL:2019:84 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-225

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:84
Datum uitspraak: 11-03-2019
Datum publicatie: 12-06-2019
Zaaknummer(s): 18-225
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De raad kan de juistheid van het verwijt dat de advocaat van de wederpartij in zijn huurgeschil heeft gelogen, en bedrog en misleiding heeft gepleegd niet vaststellen. Verweerster heeft als partijdig advocaat binnen de grenzen van de haar toekomende vrijheid gehandeld. Klachten ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 maart 2019

in de zaak 18-225

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 augustus 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 27 maart 2018 met kenmerk 17-0239/FH/HH, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 oktober 2018 in aanwezigheid van klager, met toehoorder mevrouw B, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Daaraan zijn de ter zitting door klager overgelegde stukken gehecht.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de e-mailberichten van klager van 22, 23, 24 en 25 oktober 2018, met bijlagen, die met instemming van de raad en verweerster ter zitting aan het dossier zijn toegevoegd.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster is, voor zover de raad bekend, vanaf omstreeks 2012 als advocaat opgetreden voor [M] Wonen in een huurgeschil met klager. De kantonrechter heeft bij vonnis van 18 januari 2012 in kort geding de ontruiming van de woning van klager bevolen, welk vonnis in spoedappel door het gerechtshof te Den Haag is bekrachtigd op 21 februari 2012.

2.3    Op 11 januari 2016 heeft ten kantore van de advocaat van klager, mr. P, een bespreking plaatsgevonden met verweerster.

2.4    Per e-mail van 1 februari 2016 heeft klager, voor zover in deze zaak relevant, aan verweerster laten weten:

“ In het gesprek van 11 januari 2016 zei [verweerster] tegen mijn advocaat waar ik en mevrouw [B] bij waren dat inderdaad mijn hoger beroep van 10-2-2012 niet klopte en ze bevestigde aan mr. [P] dat er inderdaad alleen een voorlopige voorziening had mogen worden gewezen terwijl het contract al ontbonden was en het een definitief arrest was. Hetgeen onrechtmatig was.”

2.5    In reactie daarop heeft verweerster per e-mail van 2 februari 2016 aan klager bericht:

“Bijgaand het antwoord op uw vragen:

1. Uw citaat van mij aan mr. [P] is onjuist, dus nee, ik heb daar over niets gezegd tegen [M] Wonen.

2. Uw onderstaande mail heb ik t.k.n. doorgestuurd naar [M] Wonen. Het standpunt van [M] Wonen is niet gewijzigd.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    te liegen, althans onwaarheden te spreken, en bedrog en misleiding te plegen;

b)    onrechtmatig te stellen dat de heer S van haar cliënte de enige was die op de hoogte was van het gesprek met klager op 11 januari 2016 en dat haar cliënte geen schade wilde vergoeden, terwijl zij pas ná het gesprek de claim van klager aan haar cliënte heeft doorgegeven;

c)    schadevergoeding aan klager te saboteren en in gebreke te blijven naar haar cliënte door op een schandalige wijze met bedrog de belangen van klager te schenden en de normen in de advocatuur.

3.2    Volgens klager heeft verweerster tijdens een gesprek op 11 januari 2016 op het kantoor van zijn advocaat, mr. P, in bijzijn van mevrouw B, toegegeven dat het hoger beroep van 21 februari 2012 onrechtmatig was geweest, omdat het een kort geding in hoger beroep betrof en er al een definitief arrest was gewezen in plaats van een voorlopige voorziening. Later loog verweerster dit te hebben toegegeven, terwijl daarvan bewijzen zijn. Daar komt bij dat verweerster heeft nagelaten om haar cliënte te informeren over haar onrechtmatige handelwijze als gevolg waarvan haar  cliënte - ten onrechte - weigert om de schade van klager te vergoeden.

4    VERWEER

4.1    Verweerster betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld en voert daartoe onder meer het volgende verweer.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster betwist dat zij op 11 januari 2016 in het door klager bedoelde gesprek met mr. P heeft bevestigd dat het (arrest in) hoger beroep bij het gerechtshof  Den Haag onrechtmatig was. Op 10 februari 2012 vond volgens haar de mondelinge behandeling van het spoedappel plaats bij het gerechtshof Den Haag, tegen het vonnis in kort geding van 18 januari 2012 van de kantonrechter te Gouda. Het gerechtshof heeft op 21 februari 2012 dat vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Op kantoor bij mr. P op 11 januari 2016 is volgens verweerster besproken dat de huurovereenkomst niet in kort geding kon worden ontbonden, maar wel de ontruiming van de woning. In die procedure heeft klager geen vordering ingesteld om de woning weer tot zijn beschikking te krijgen, zodat de huurovereenkomst uiteindelijk stilzwijgend is beëindigd. Het had op de weg van klager gelegen om indien hij het niet eens was met de uitkomst van de juridische procedure daartegen zelf in rechte op te komen.

4.3    Van leugens of het verkondigen van onwaarheden van haar zijde is dan ook geen sprake geweest, zodat haar geen tuchtrechtelijk verwijt treft, aldus verweerster.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Verweerster betwist dit verwijt bij gebreke van voldoende onderbouwing ervan.  Haar cliënte was niet bereid om een schadevergoeding aan klager te betalen, zodat daarmee evenmin van leugens of verkondigen van onwaarheden door haar sprake is geweest.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    Haar cliënte was niet verplicht om enige schade aan klager te vergoeden, zodat geen sprake is van sabotage van schade dan wel van in gebreke blijven door verweerster jegens haar cliënte. Volgens verweerster hebben alle klachten van klager die hij sinds 2013 heeft ingediend tegen haar te maken met zijn misvatting met betrekking tot de beëindiging van zijn huurovereenkomst.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Naar het oordeel van de raad is de juistheid van dit verwijt van klager, tegenover de gemotiveerde en met stukken onderbouwde betwisting daarvan door verweerster, en daarmee de gegrondheid van dit verwijt niet komen vast te staan. Daarbij merkt de raad nog op dat, anders dan klager stelt, zijn huurovereenkomst  - voor zover de raad dat aan de hand van het klachtdossier kan vaststellen - niet door de kantonrechter is ontbonden.

5.3    Op grond van het voorgaande kan aan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, zodat de raad klachtonderdeel a) ongegrond zal verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Dit klachtonderdeel is algemeen gesteld en niet met concrete feiten onderbouwd. De raad heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat verweerster op dit punt onwaarheden heeft verkondigd jegens klager of dat zij anderszins de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder enig doel. Daarmee oordeelt de raad ook klachtonderdeel b) ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.5    Op grond van hetgeen verweerster gemotiveerd naar voren heeft gebracht, valt ook naar het oordeel van de raad niet in te zien in welke zin verweerster in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Dat sprake was van een verplichting tot schadevergoeding door de cliënte van verweerster, een en ander zoals door klager is betoogd, is de raad bij gebreke van feiten of omstandigheden die dat verwijt nader onderbouwen, evenmin gebleken.

5.6    Dit betekent dat een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster aan dit klachtonderdeel ontbreekt. Op grond hiervan dient de raad ook klachtonderdeel c) ongegrond te verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. K.H.A Heenk, mrs. C.W.J. Okkerse, H.J.P. Robers, H.H. Tan, B.E.J.M. Tomlow, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2019.

griffier                                                                       voorzitter

bij afwezigheid van mr. L.M. Roorda is deze beslissing

ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn, griffier

Verzonden d.d. 11 maart 2019.