ECLI:NL:TADRARL:2019:70 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-681

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:70
Datum uitspraak: 20-05-2019
Datum publicatie: 20-05-2019
Zaaknummer(s): 18-681
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de advocaat van de wederpartij niet te hebben voldaan aan de    (schikkings)afspraken die tussen de advocaten zijn gemaakt over de opheffing van beslagen. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 20 mei 2019

in de zaak 18-681

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail van 12 april 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 27 augustus 2018 met kenmerk Z 613488 (18-0112), door de raad ontvangen op 27 augustus 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 maart 2019, waar geen van partijen  is verschenen. Beide partijen hebben op voorhand aan de griffie laten weten ter zitting niet aanwezig te zullen zijn.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    De klacht betreft het optreden van verweerster als advocaat van de ex-echtgenote van klager in een echtscheidingsprocedure, waarin tevens de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden aan de orde was.  

2.3    De ex-echtgenote van klager heeft begin 2016 bij verschillende banken c.q. levensverzekeringsmaatschappijen conservatoire derdenbeslagen gelegd op bankrekeningen en polissen van klager.

2.4    Tijdens een zitting bij de rechtbank Midden-Nederland van 15 november 2017 is er tussen klager en zijn ex- echtgenote een schikking getroffen. Deze schikking houdt (kort samengevat en in zoverre voor de tuchtzaak van belang) in dat klager van de saldi van de bankrekeningen waarop beslag was gelegd een bedrag van € 550.000,- aan zijn ex- echtgenote zou betalen door overmaking op de derdengeldenrekening van verweerster waarna de beslagen zouden worden opgeheven. Binnen vier weken zou klager opgeven van welke bankrekeningen het bedrag betaald zou worden. Daarna zou de ex-echtgenote aan de betreffende bankinstelling(en) berichten dat de beslagen in zoverre dat nodig was om de betaling mogelijk te maken konden worden opgeheven. Daarna zou klager de bank opdracht geven tot betaling over te gaan. Tenslotte zouden de gelegde beslagen binnen een week na ontvangst van het bedrag op de derdengeldenrekening van verweerster door de ex- echtgenote volledig worden opgeheven.

2.5    Verweerster heeft op de volgende data de volgende bedragen op haar derdengeldenrekening ontvangen:

28 november 2017:        €   50.000,- van rekening bij ING

13 december 2017         € 204.454,- van rekening bij de Achmea/Centraal beheer

19 december 2017         € 111.908,- van rekening bij Nationale Nederlanden

21 december 2017         € 200.412,- van rekening bij NIBC

In totaal                         € 566.774,-

2.6    Bij e-mail van 28 december 2018 heeft verweerster aan klager geschreven dat zij in totaal € 566.744,- had ontvangen, zodat klager € 16.774,20 te veel had betaald. In deze e-mail heeft verweerster klager gevraagd om een bankrekening op te geven waarop zij het teveel betaalde bedrag kan terugstorten en heeft zij meegedeeld tot opheffing van de beslagen te zullen overgaan.

2.7    Er waren beslagen gelegd onder ING, Nationale Nederlanden en SNS (rekening Zwitserleven).

2.8    Bij e-mail van 25 januari 2018 heeft klager aan verweerster geschreven a) dat er door ING € 100,- van zijn rekening was afgeschreven vanwege kosten van het beslag en dat dit bedrag aan hem vergoed moest worden en b) dat het beslag bij Nationale Nederlanden nog altijd niet was opgeheven. Bij deze e-mail was een aan klager en de cliënte van verweerster gerichte e-mail van 22 januari 2018 gevoegd waarin werd aangegeven dat voor het deblokkeren van de rekening een bericht van de deurwaarder nodig was. Bij e-mail van 26 januari 2018 heeft klager verweerster laten weten dat ook het beslag bij SNS nog niet was opgeheven.

2.9    Voor wat betreft de opheffing van de beslag bij Nationale Nederlanden heeft verweerster het volgende gedaan. Bij brief van 5 december 2017 het verweerster verzocht om het volledige saldo van de rekening bij Nationale Nederlanden op haar derdengeldenrekening over te maken en meegedeeld dat daarna de rekening op naam van klager gesteld kon worden. Nadat klager haar op 25 januari 2018 de e-mail van Nationale Nederlanden had doorgezonden houdende de mededeling dat voor het deblokkeren van de rekening een verklaring van de deurwaarder nodig was, heeft verweerster bij e-mail van 26 januari 2018 aan Nationale Nederlanden geschreven dat het beslag met onmiddellijke ingang kon worden opgeheven, dat zij de opdrachtgeefster was en de deurwaarder niet langer bij het dossier betrokken was.

2.10    Voor wat betreft de opheffing van het beslag bij SNS heeft verweerster het volgende gedaan. Verweerster stelt bij brief van 29 december 2017 SNS te hebben verzocht het beslag op de rekening (bij Zwitserleven) op te heffen. Deze brief bevindt zich niet in het klachtdossier. Wel bevindt zich bij de stukken een e-mail van verweerster van 26 januari 2018 aan SNS (Volksbank) zonder bijlagen, waarin naar die brief wordt verwezen die blijkens de tekst en aanhef van de e-mail ook is bijgevoegd. In de e-mail van 26 januari 2018 wordt tevens aangegeven dat verweerster van klager heeft vernomen dat de brief van 29 december 2017 SNS niet zou hebben bereikt en wordt nogmaals verzocht het beslag met onmiddellijke ingang op te heffen.

2.11    Bij e-mail van 5 maart 2018 heeft verweerster aan klager laten weten dat zij het dossier had gesloten. Bij e-mail van 15 maart 2018 is klager teruggekomen op de kwestie van de bij hem in rekening gebrachte kosten ad € 100,- in verband met het beslag bij ING.

2.12    Na de opheffing van de beslagen is tussen klager en zijn ex- echtgenote discussie ontstaan over de verdeling van een nader aan de zijde van klager opgekomen actief dat nog niet in de vermogensafwikkeling was betrokken. Daarvoor heeft de ex-echtgenote van klager zich opnieuw tot verweerster gewend.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet te voldoen aan de (schikkings)afspraken, waardoor het gedrag van verweerster als ongelukkig en onbetrouwbaar kan worden omschreven;

b)    het aanzien van de advocatuur te schaden door niet binnen een week na ontvangst van de som geld op haar derdengeldrekening alle conservatoire beslagen op te (doen) heffen en door geen bevestiging van de opheffing aan de bank/verzekeraar te vragen;

c)    zich ongemotiveerd ervan af te maken door de beslagkosten van de ING niet te (laten) vergoeden.

4    VERWEER

4.1    Tot haar verweer heeft verweerster het volgende naar voren gebracht:

Ad klachtonderdeel a) en b)

4.2    Verweerster heeft berichten gezonden tot opheffing van de diverse beslagen en daarbij overeenkomstig de gemaakte afspraken gehandeld. Verweerster heeft klager hierover geïnformeerd. Toen zij van klager vernam dat nog niet alles was afgehandeld heeft zij onmiddellijk het nodige gedaan om te bevorderen dat dit alsnog zou gebeuren.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Verweerster heeft niet direct gereageerd op het verzoek van klager van 25 januari 2018 tot vergoeding van een bedrag ad € 100,- vanwege kosten in verband met het beslag bij ING. Er waren andere zaken aan de orde waaronder de overdracht van onroerend goed waarover verweerster na 25 januari 2018 met klager heeft gecorrespondeerd. In de latere correspondentie is klager niet meer op deze kosten teruggekomen. Toen klager deze kwestie op 15 maart 2018 opnieuw aankaartte had verweerster de behandeling van de zaak reeds gesloten. Verweerster erkent dat zij op de dag waarop zij laatstgenoemd bericht ontving aan klager heeft geantwoord dat haar opdracht was geëindigd en dat zij niet meer zou reageren.

4.4    In dit verband merkt verweerster nog op a) dat in het proces-verbaal van 15 november 2017 was opgenomen dat ieder der partijen de eigen proceskosten zou dragen zodat de kosten van het beslag niet voor rekening van haar cliënte kwamen en b) dat klager het bedrag in kwestie vooralsnog heeft verrekend met het bedrag dat hij in verband met het later opgenomen actief aan haar cliënte heeft betaald. Over de verdeling van dit actief loopt inmiddels een nieuwe procedure.  

5    BEOORDELING

5.1    Het betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De advocaat komt in die hoedanigheid een grote vrijheid toe de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.2    De bezwaren van klager voor wat betreft de afwikkeling van de (schikkings)afspraken hebben betrekking op de wijze van opheffing van de beslagen en met name de snelheid daarvan. Andere bezwaren heeft de raad in deze klachten niet gelezen en voor zover klager toch andere bezwaren heeft willen formuleren zijn de klachten in ieder geval door klager  onvoldoende onderbouwd. Nu deze direct met elkaar samenhangen zal de raad de klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk beoordelen.

5.3    De vraag die voorligt is of verweerster met haar handelwijze rondom de opheffing van de beslagen heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaaat betaamt. . Klager gaat  in de toelichting op zijn klacht niet in op de wijze van opheffing van het beslag onder ING zodat de raad ervan uitgaat dat de klacht daarop geen betrekking heeft.

5.4    De schikking dateert van 15 november 2017 en de ontvangst van de laatste betaling van 21 december 2017. Afgesproken was dat binnen acht dagen na ontvangst van de betaling de beslagen zouden worden opgeheven.

5.5    Bij brief van 5 december 2017 (derhalve ruimschoots voordat de acht dagen termijn ging lopen) had verweerster reeds aan Nationale Nederlanden geschreven dat nadat klager aan zijn betalingsverplichting had voldaan, de rekening op naam van klager gesteld kon worden. In deze brief wordt niet expliciet om opheffing van het beslag gevraagd, maar dat kan wel uit de context van het verzoek worden afgeleid. Als hierover bij Nationale Nederlanden onduidelijkheid bestaat had voor de hand gelegen dat Nationale Nederlanden hiervoor rechtstreeks verweerster had benaderd. Wat hiervan echter zij: Nationale Nederlanden wendde zich voor de opheffing van het beslag niet rechtstreeks tot verweerster maar stuurde op 22 januari 2018 daarover een bericht aan klager en zijn ex-echtgenote. Vervolgens heeft verweerster de dag na ontvangst van dit bericht een verzoek tot opheffing van het beslag aan Nationale Nederlanden gedaan.

5.6    Hoewel beter was geweest als verweerster in haar genoemde brief reeds expliciet opdracht had gegeven voor de opheffing van het beslag nadat de betaling was gedaan, is de raad van oordeel dat hierin geen handelen of nalaten is gelegen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Het aan verweerster verweten handelen komt niet over de tuchtrechtelijke drempel.

5.7    Door verweerster is gesteld dat zij bij e-mail van 28 december 2017 derhalve binnen acht dagen na de ontvangst van de laatste betaling (21 december 2017) een e-mail aan SNS heeft gezonden tot opheffing van het beslag. Dat kan ook worden afgeleid uit de e-mail van 26 januari 2018 die verweerster aan SNS heeft verzonden toen bleek dat het beslag  nog niet was opgeheven welke e-mail zich in het klachtdossier bevindt. Dat het eerste verzoek tot opheffing van het beslag binnen de afgesproken termijn is verzonden, is door verweerster voldoende aannemelijk gemaakt.  

5.8    Klager heeft zich er ook nog over beklaagd dat verweerster geen bevestiging van de opheffing heeft verzocht. Het gaat te ver om dat van verweerster te verlangen te meer daar dit niet was afgesproken.

5.9    Op verweerster rustte de verantwoordelijkheid om welwillend en voortvarend uitvoering te geven aan de afspraak dat binnen acht dagen na ontvangst van de betaling de beslagen zouden worden opgeheven. Dat heeft verweerster gedaan, waarbij de raad nog overweegt dat het moment van de daadwerkelijke opheffing uiteraard niet binnen de macht van verweerster lag maar bij de betreffende (bank)instellingen.

5.10    De klachtonderdelen a) en b) zijn derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.11    Klager had de kwestie van de door ING in rekening gebrachte beslagkosten reeds aan de orde gesteld op een moment waarop verweerster nog bij de zaak betrokken was.  Verweerster heeft gesteld dat zij toen richting klager niet heeft gereageerd omdat er op dat moment nog andere zaken speelden en omdat klager er later ook niet meer op terug kwam. Nadat klager van verweerster het bericht had ontvangen dat haar opdracht was geëindigd heeft klager deze kwestie opnieuw onder de aandacht van verweerster gebracht, waarop verweerster heeft geantwoord niet meer te zullen reageren.  

5.12    Het had verweerster als (voormalig) advocaat van de wederpartij van klager gesierd als zij de e-mail van klager betreffende dit onderwerp nog onder de aandacht van haar (voormalig) cliënte had gebracht. Verweerster stelt dat zij het is vergeten en dat kan gebeuren. Het is allemaal van onvoldoende gewicht en het is verweerder niet in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar, zodat klager in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is.  

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a. en b. ongegrond;

-    verklaart klager niet ontvankelijk in klachtonderdeel c.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, P.J.F.M. de Kerf, leden en bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2019.

Griffier                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 20 mei 2019