ECLI:NL:TADRARL:2019:64 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-732

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:64
Datum uitspraak: 07-01-2019
Datum publicatie: 13-05-2019
Zaaknummer(s): 18-732
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Dat klager de kantoorklachtenregeling van verweerder niet heeft gevolgd, leidt niet tot niet-ontvankelijkheid. Of verweerder de kwestie van klager niet met voldoende voortvarend heeft behandeld, is de voorzitter  op basis van de feiten niet gebleken, terwijl evenmin is gebleken dat sprake was van spoed. Het negatieve procesadvies van verweerder kan hem tuchtrechtelijk niet worden verwijten aangezien een advocaat daarin een eigen verantwoordelijkheid heeft. Omdat klager zich daarmee niet kon verenigen, kon verweerder niet anders dan zich terug te trekken als advocaat. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 7 januari 2019

in de zaak 18-732

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 18 september 2018 met kenmerk Z 656802 (18-0142/HH/sd), door de raad digitaal ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In of omstreeks 2012 heeft klager bij een woninginrichter [B] een laminaatvloer c.a. gekocht en in zijn (flat)appartement laten leggen. Tussen klager en de woninginrichter is een geschil ontstaan over de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst.

1.2    In juli 2013 heeft klager zich daarna tot een advocaat gewend om zijn belangen te behartigen (hierna: advocaat 1). Klager heeft op 11 april 2016 een (vervolg) klacht tegen advocaat 1 ingediend wegens het onvoldoende voortvarend behartigen van zijn belangen en wegens het niet reageren op contactverzoeken van klager. Deze raad heeft bij beslissing van 16 oktober 2017 de klacht gegrond geoordeeld en aan advocaat 1 de maatregel van waarschuwing opgelegd.

1.3    Nadat klager in december 2017 zonder succes eerst een andere advocaat had benaderd (hierna: advocaat 2), heeft klager op 9 februari 2018 verweerder per e-mail benaderd en hem verzocht om zijn belangen verder te behartigen in zijn geschil met de woninginrichter. In voornoemde e-mail heeft klager, voor zover relevant in deze, aan verweerder geschreven:

“ De reden voor het beëindigen van het contact met [advocaat 1] was dat hij steeds lang nodig had voor de volgende stap. (…) De woninginrichter [B] en ik zouden voor een gesprek bij elkaar komen. [Advocaat 1] vroeg mij mijn verhinderdata op te geven. Dat heb ik gedaan. Maandenlang vernam ik niets. Daarom heb ik een klacht bij de Raad van Discipline ingediend. (…).”

1.4    Op 12 maart 2018 heeft verweerder aan klager een opdrachtbevestiging gestuurd.

1.5    Op 16 maart 2018 is op verzoek van verweerder door de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aan klager verleend.

1.6    Per e-mail van 24 april 2018 heeft verweerder zijn advies aan klager gestuurd en hem, voor zover relevant in deze, laten weten:

“ U had mij vanochtend gebeld en naar aanleiding daarvan heb ik het dossier ter hand genomen. Omdat ik hetgeen ik – na bestudering van de stukken – wil zeggen beter op papier kan zetten dan via de telefoon meedelen.

1.    U heeft bij de aankoop van de vloer als voorwaarde gesteld dat de benedenburen geen overlast van u mochten hebben. Het begrip overlast is niet geobjectiveerd en dat kan ook haast niet. De vraag naar overlast wordt beïnvloed door uw gedrag, de kwaliteit van de vloer en de beleving van het geluid dat u produceert door de benedenbuurvrouw. De discussie met de leverancier van het laminaat en de ondervloer heeft zich uiteraard toegespitst op de vloerbedekking zelf. Ik garandeer u echter dat, welke vloer u ook kiest, er altijd contactgeluid zal zijn. (…)

2.    Met [B] heeft u een afspraak gemaakt over het leggen van laminaat en een ondervloer. U heeft geen afspraak gemaakt over het geluidsniveau dat de benedenbuurvrouw maximaal te horen zou krijgen. [B] aansprakelijk houden voor wanprestatie is derhalve niet mogelijk want er is geen duidelijke toetssteen.

3.    De discussie is zich vervolgens gaan toespitsen op welke ondervloer u nu precies geleverd heeft gekregen en wat gegarandeerd is door [B]. (…) Als u vindt dat niet de afgesproken kwaliteit is geleverd zult u dat moeten bewijzen als het tot een procedure komt. En dat kunt u niet omdat er ter zake niets is overeengekomen althans in een overeenkomst is vastgelegd. (…)

6.    Kortom, ik kan u helaas ook niet verder helpen, maar ik geef u in overweging de discussie met [B] te staken. U heeft het gewoon niet goed – op papier – met elkaar afgesproken en dat wreekt zich. Overigens denk ik dat geen enkele woninginrichter garanties af wil geven over zijn vloer, gelet op hetgeen ik onder punt 1 heb vermeld.”

1.7    Bij brief van 25 april 2018 heeft klager naar aanleiding van het telefoongesprek die dag met verweerder aan laatstgenoemde nog diverse stukken uit zijn dossier toegezonden en, na reactie van verweerder daarop, tevens per e mail van 26 april 2018 ook nog diverse e mails uit het dossier.

1.8    Per e-mail van 28 april 2018 heeft klager aan verweerder geschreven:

“Gelukkig heeft u begrepen, dat de inhoud van uw e-mail van 24 april 2018 een “gepasseerd station” is. Inmiddels heeft u de in mijn brief van 22 december 2017 aan [advocaat 2] genoemde stukken, zowel per gewone post als via het internet, toegezonden gekregen.”

1.9    In reactie hierop heeft verweerder op 1 mei 2018 aan klager laten weten:

“Uit de correspondentie die u mij vorige week zond blijkt niets van enige toezegging die namens [B] is gedaan met betrekking tot de vloer. Ook uit de e-mails welke u mij toezond samen met een kopie van uw brief van 22 december 2017 aan [advocaat 2] blijkt een zodanige toezegging niet. Contact zoeken met [advocaat 2] lijkt mij zinloos omdat u mij heeft meegedeeld dat hij niets voor u gedaan heeft. Indien ik thans niet op de korte termijn niet iets van u ontvangt waaruit een toezegging zijdens [B] blijkt met betrekking tot (de kwaliteit van de) vloer moet ik het dossier sluiten.”

1.10    Bij e-mail van 2 mei 2018 heeft klager het vertrouwen in verweerder opgezegd en een klacht aangekondigd, waarop verweerder diezelfde dag per e-mail wegens hun vertrouwensbreuk het dossier heeft gesloten.

1.11    Bij brief van 8 mei 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet de (proces)stukken te bestuderen om de zaak van klager adequaat te kunnen behandelen;

b)    onvoldoende voortvarend voor klager op te treden;

c)    niet de noodzakelijke zorg te betrachten in de uitvoering van de opdracht.

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld en voert daartoe onder meer het volgende verweer.

Ad klachtonderdeel a)

3.2    Verweerder stelt dat hij de stukken die hem ter hand zijn gesteld dan wel door klager zijn toegezonden wel degelijk heeft bestudeerd. Op basis daarvan heeft hij op 24 april 2018 aan klager zijn advies gegeven en daarbij aangegeven geen procedure voor klager te kunnen voeren op basis van (mondelinge) toezeggingen die hij van woninginrichter [B] heeft gekregen met betrekking tot de (geluids-)isolatie van de vloeren in de woning van klager.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Verweerder stelt dat hij in afwachting was van stukken van [advocaat 2]. Na bestudering van het dossier was hem gebleken dat die advocaat niets in de zaak van klager had gedaan. Vervolgens heeft verweerder de hem ter beschikking gestelde stukken (nader) bestudeerd en heeft hij een gemotiveerd advies aan klager gegeven om geen procedure te starten.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Volgens verweerder heeft hij de hem opgedragen prestatie geleverd zodat klager om die reden ook zijn eigen bijdrage verschuldigd was. Een gesprek met de woninginrichter had, gezien de inhoud van de al langer gevoerde correspondentie van klager en zijn toenmalige advocaat, niets opgeleverd. Klager zou immers gehouden zijn om in een eventuele procedure te bewijzen dat sprake is van overlast (terwijl de onderbuurvrouw daarover niet klaagt) en woninginrichter B gehouden was om een vloer te leveren waar geen enkel geluid doorheen komt. Daarover heeft verweerder klager negatief geadviseerd, hetgeen op zichzelf geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan opleveren jegens klager.

4    BEOORDELING

4.1    Voor zover verweerder heeft bedoeld te stellen dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht omdat klager niet de weg van de interne klachten- en geschillenregeling heeft gevolgd alvorens de klacht bij de deken in te dienen, faalt dit verweer. Het bestaan van een dergelijke mogelijkheid voor geschillenbeslechting staat niet aan een procedure bij de tuchtrechter in de weg, reeds omdat het doel en de strekking van de tuchtprocedure een andere is dan die van de andere vormen van geschilbeslechting. Alleen de tuchtrechter kan immers een maatregel opleggen. Klager kan aldus worden ontvangen in zijn klacht.

4.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes, zoals over procesrisico en kostenrisico,  waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.3    De voorzitter zal het handelen van verweerder toetsen aan bovenstaande norm.

Ad klachtonderdeel a)

4.4    De juistheid van dit verwijt van klager is, tegenover de betwisting daarvan door verweerder die heeft gesteld op basis van de door hem beoordeelde stukken zijn advies te hebben gegeven, door de voorzitter niet vast te stellen en daarmee evenmin de gegrondheid van dit klachtonderdeel.

4.5    Nu een feitelijke grondslag aan dit verwijt ontbreekt, zal de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.6    Vanwege de onderlinge samenhang worden deze klachtonderdelen gezamenlijk beoordeeld.

4.7    Dat verweerder onvoldoende voortvarend voor klager is opgetreden, is de voorzitter op basis van de stukken niet gebleken. Verweerder heeft immers binnen een redelijke termijn nadat hij aan klager de opdracht heeft bevestigd - op 12 maart 2018 -, de toevoeging aan klager is verleend   op 16 maart 2018 - en na bestudering van de door hem van klager ontvangen stukken op 24 april 2018 een gemotiveerd advies aan klager gegeven. Niet is gesteld of gebleken dat sprake was van een spoedeisende kwestie .

4.8    Dat klager zich vervolgens met dat negatieve advies van verweerder niet kon verenigen, betekent nog niet dat sprake is van klachtwaardig handelen door verweerder, die daarbij immers als advocaat een eigen verantwoordelijkheid draagt. De ná 24 april 2018 nog door verweerder ontvangen nadere stukken gaven voor hem geen verdere juridische onderbouwing van het standpunt van klager, zodat verweerder er op juiste gronden voor heeft gekozen om zijn eerder gegeven negatieve advies niet aan te passen. Daar komt bij dat het naar het oordeel van de voorzitter ook geen zin had gehad als verweerder met klager een gesprek met interieurinrichter B had geregeld, gezien het gemotiveerd onderbouwde standpunt van verweerder dat de zaak van klager zich daar niet toe leende. Onder deze omstandigheden en nu klager het met deze gang van zaken niet eens was, kon verweerder niet anders dan zich aan de zaak van klager te onttrekken, zoals hij dat op 2 mei 2018 ook heeft gedaan.

4.9    Nu van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder geen sprake is, zal de voorzitter klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond oordelen.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 7 januari 2019.

griffier           voorzitter

Verzonden d.d. 7 januari 2019