ECLI:NL:TADRARL:2019:60 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-375

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:60
Datum uitspraak: 08-04-2019
Datum publicatie: 13-05-2019
Zaaknummer(s): 18-375
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verweerster is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens klaagster ex artikel 46 Advocatenwet door in strijd met Gedragsregel 8 (1992) belangrijke afspraken niet schriftelijk aan klaagster te bevestigen. Zo ontbreekt een schriftelijke opdrachtbevestiging in het dossier. Anders dan verweerster, is de raad van oordeel dat klaagster niet behoefde te begrijpen dat zij als gevolg van de doorverwijzing door het Juridisch Loket naar verweerster al (impliciet) een opdracht aan verweerster had verstrekt. Gezien haar zorgplicht had het op de weg van verweerster gelegen om daarover duidelijkheid te verschaffen, wat kennelijk gelet op het bij klaagster ontstane misverstand daarover, niet voldoende is gebeurd. Daarnaast lijkt het erop dat verweerster een toevoeging voor klaagster heeft aangevraagd nadat klaagster de afspraak al had afgezegd en nog voordat een intakegesprek heeft plaatsgevonden. Klacht in zoverre gegrond. Berisping.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 8 april 2019

in de zaak 18-375

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 18 december 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 16 mei 2018, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 oktober 2018 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de e-mail van verweerster van 15 oktober 2018 met twee bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Blijkens een handgeschreven gespreksnotitie van een stagiaire op het kantoor van verweerster heeft klaagster op 10 november 2017 telefonisch contact gezocht vanwege haar huwelijksproblemen. De stagiaire heeft klaagster verwezen naar het Juridisch Loket.

2.3    Per e-mail van 16 november 2017 heeft het Juridisch Loket klaagster middels een diagnose document doorverwezen naar verweerster. Naar aanleiding daarvan heeft verweerster die dag klaagster (terug)gebeld en is voor maandag 20 november 2017 een afspraak op kantoor van verweerster gemaakt.

2.4    Op vrijdag 17 november 2017 heeft klaagster de afspraak met verweerster telefonisch afgezegd.

2.5    Op 20 november 2017 heeft verweerster aan klaagster een factuur gestuurd voor de kosten van de eigen bijdrage van € 287,- met daarbij de mededeling:

“Pas na betaling van de nota kan in uw zaak een aanvang gemaakt worden. U bent deze kosten dus vooraf verschuldigd!

Houd u er rekening mee dat na 2 aanmaningen de toevoeging kan worden ingetrokken. Dan heeft u voor dit rechtsprobleem geen recht meer op gefinancierde rechtshulp ook niet bij een andere advocaat!”

2.6    Bij brief van 30 november 2017 heeft klaagster zich bij verweerster beklaagd over haar  onvriendelijke toon tijdens de telefoongesprekken van 16 en 17 november 2017, verweerster verzocht om de zonder toestemming aangevraagde toevoeging in te trekken, en verder nog geschreven:

“U schreeuwde opnieuw tegen mij toen ik emotioneel werd. Even later begon u zelf te huilen en te klagen over alle nare dingen die u tijdens uw werk meemaakt. (…)

Maar bovenal is mijn klacht dat ik geen overeenkomst met u heb gesloten. Dat wilde ik na het gesprek van 16 november niet. Toch heeft u zonder mijn toestemming een toevoeging aangevraagd. Vervolgens stuurt u mij op 20 november een nota waarin u direct beging te dreigen met aanmaningen en intrekken van de toevoeging als ik niet betaal en dat ik dan geen andere advocaat meer kan krijgen. Door achter elke zin een uitroepteken te plaatsen, komt u extra dreigend over.”

2.7    Verweerster heeft hierop bij brief van 6 december 2017 gereageerd en een creditnota voor een bedrag van € 179,- meegestuurd. In de brief heeft zij onder meer aan klaagster gemeld:

“U verdraait de feiten nogal, kennelijk met het uitsluitende doel om onder betaling van de door u verschuldigde eigen bijdrage uit te komen. Anders dan u stelt hebt u wel degelijk opdracht aan mij gegeven. U hebt immers na een kort telefonisch consult eerder in die week een verwijzing van het juridisch loket geregeld. Vervolgens is telefonisch een intake gesprek van ruim een uur gevoerd omdat u nogal overstuur was en niet tot maandag wilde wachten. Met u is in ruim een uur tijd uw situatie doorgenomen, zo nodig kan ik al hetgeen met u is besproken op papier zetten. Dat zou niet mogelijk zijn indien het gesprek zou zijn verlopen zoals u thans beweert. Er is een vervolgafspraak gemaakt waarin u ook wat stukken zou meenemen. Tot zover niets aan de hand.

Er is kennelijk iets voorgevallen tussen u en uw echtgenoot waardoor u mij nadien opbelde met de mededeling dat de afspraak van maandag geen doorgang hoeft te hebben nu u toch van de echtscheiding afzag. U smeekte mij om af te zien van de eigen bijdrage. (…) Ik heb u in dat gesprek er diverse malen op moeten wijzen dat ik geen filantropische instelling ben die door Jan en allemaal gebeld kan worden als ze in paniek zijn en vervolgens na geruime tijd van mijn tijd te hebben gespendeerd en kennelijk de gewenste inlichtingen te hebben verkregen denken kosteloos te kunnen gaan. Daarvoor diende u zich tot het juridisch loket te wenden. Zij hebben tot taak om de 1e 3 uur kosteloos advies te geven. (…)

U stelt dat ik uw toestemming nodig diende te hebben om de toevoeging aan te vragen. Dat is niet zo, na verkregen verwijzing en het intakegesprek wordt de toevoeging aangevraagd. (…)

Ik verwijs voor betaling van de € 108 naar de eerder gezonden factuur. Ik voeg hierbij een creditfactuur (…). Overigens wijs ik u erop dat bij een opvolgend advocaat u 2x de eigen bijdrage verschuldigd bent waarbij de 2e eigen bijdrage geen korting van € 53 euro heeft en dus € 340,-.(…)”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    tekort te schieten in haar informatie- en adviesverplichting jegens klaagster.

Toelichting:

Klaagster heeft op 16 november 2017 verweerster telefonisch benaderd. Over kosten is toen niet gesproken. Verweerster drong aan op een gesprek op kantoor meteen die maandag erna. Volgens klaagster kan het niet zo zijn dat een op initiatief van verweerster gevoerd telefoongesprek met de bedoeling om een intakegesprek op kantoor af te spreken, later ineens als intakegesprek wordt beschouwd omdat het feitelijke intakegesprek op kantoor niet is doorgegaan;

b)    zonder toestemming en medeweten van klaagster een toevoeging aan te vragen zonder dat zij klaagster eerst over de kosten heeft geïnformeerd;

c)    niet te beschikken over een kantoorklachtenregeling, althans die niet aan klaagster te overhandigen, waardoor klaagster de mogelijkheid is onthouden om laagdrempelig te klagen;

d)    zich niet respectvol en op een onprofessionele manier jegens klaagster te gedragen.

Toelichting:

Tijdens hun telefoongesprekken op 16 en 17 november 2017 heeft verweerster tegen klaagster geschreeuwd en haar dermate beledigd dat zij daarvan emotioneel werd. Dat de echtgenoot van verweerster tijdens die telefoongesprekken meeluisterde, heeft klaagster als vervelend ervaren;

e)    klaagster met een onvriendelijke toon en onjuiste informatie in de factuur van 20 november 2017 te bewegen tot betaling over te gaan en daarbij misbruik te maken van de kwetsbare positie van klaagster.

4    VERWEER

4.1    Verweerster betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld en voert daartoe, voor zover niet al opgenomen onder de vaststaande feiten hiervoor, het volgende verweer.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Op 10 november 2017 heeft de stagiaire van het kantoor klaagster telefonisch te woord gestaan en haar toen onder meer geïnformeerd over gefinancierde rechtsbijstand en klaagster in dat kader naar het Juridisch Loket verwezen; ook bij het Juridisch Loket zal  klaagster zeker informatie over haar kosten hebben gekregen. Door het regelen van een verwijzing door het Juridisch Loket naar verweerster heeft klaagster aan verweerster (impliciet) een opdracht gegeven. Dat werkt in toevoegingszaken altijd zo, terwijl voor de opdrachtverlening ook geen vormvoorschriften gelden. Nadat verweerster op 16 november 2017 telefonisch met klaagster een uitgebreid intake- en adviesgesprek heeft gehad van circa een uur, heeft verweerster kort daarna een toevoeging voor klaagster aangevraagd, in de verwachting dat de echtscheidingszaak van klaagster verder zou gaan. Ook tijdens dat gesprek heeft verweerster klaagster gewezen op de kosten voor rechtsbijstand. Op vrijdag 17 november 2017 heeft weer een lang telefoongesprek met klaagster plaatsgevonden, van circa 45 minuten. Om haar moverende redenen heeft klaagster tijdens dat gesprek de vervolgafspraak op kantoor van verweerster op maandag 20 november 2017 afgezegd. Omdat klaagster gebruik heeft gemaakt van de diensten van verweerster diende klaagster de verschuldigde eigen bijdrage te voldoen. Het stond klaagster vrij om zich vervolgens tot een andere advocaat te wenden, die een overnameverzoek van de toevoeging kon doen. Dat heeft verweerster ook aan klaagster gemeld. Klaagster was kennelijk niet bereid om nogmaals een eigen bijdrage te betalen, maar dat zijn nu eenmaal de regels van gefinancierde rechtsbijstand. Omdat geen overnameverzoek volgde van een andere advocaat, heeft verweerster op eigen initiatief de volle toevoeging om laten zetten in een lichte adviestoevoeging en de teveel in rekening gebrachte eigen bijdrage gecrediteerd. Het restantbedrag is klaagster nog altijd aan haar verschuldigd, aldus verweerster.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Klaagster heeft verweerster niet gevraagd om een klachtenregeling, die zij anders ook had gekregen als zij maandag 20 november 2017 bij verweerster op kantoor was gekomen. Die regeling had zij kennelijk ook niet nodig, want bij brief van 30 november 2017 heeft zij bij verweerster een klacht ingediend. Verweerster heeft daarop bij brief van 6 december 2017 op correcte wijze gereageerd. 

Ad klachtonderdelen d) en e)

4.4    Verweerster betwist dat zij zich op enigerlei wijze onheus of bedreigend jegens klaagster heeft gedragen. Door verweerster is aan klaagster de juiste informatie verstrekt conform de werkinstructies van de Raad voor Rechtsbijstand. Dat klaagster dat als intimiderend heeft ervaren, is volgens verweerster volstrekt onbegrijpelijk. Dat klaagster op 17 november 2017 de vervolgafspraak heeft afgebeld, was niet het gevolg van het gesprek van 16 november 2017; anders had klaagster immers toen geen vervolgafspraak op 20 november 2017 gemaakt. Klaagster wilde gewoon niets betalen, aldus verweerster.

4.5    Verweerster ontkent met klem dat zij tijdens een telefoongesprek met klaagster zou hebben gezegd dat haar echtgenoot binnen zou zijn gekomen en meeluisterde met het gesprek. Van vermeende schending van de geheimhouding is dan ook geen sprake geweest.

5    BEOORDELING

5.1    Bij deze beoordeling stelt de raad het volgende voorop. Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke norm, daarbij, ter invulling van deze norm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2    Waar in het navolgende over de gedragsregels wordt gesproken wordt gedoeld op de regels zoals die in 1992 zijn vastgesteld en van kracht zijn geworden.

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.3    Gelet op hun samenhang zal de raad deze klachtonderdelen gezamenlijk beoordelen.

5.4    De raad stelt voorop dat een advocaat belangrijke afspraken, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast  te leggen ter vermijding van onduidelijkheid (zie gedragsregel 8). Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op de advocaat te rusten.

5.5    Volgens verweerster is tijdens het eerste telefoongesprek op 16 november 2017 de inhoud van de aan haar door klaagster verstrekte opdracht inhoudelijk besproken en is met elkaar gesproken over het aanvragen van een toevoeging en de kosten daarvan. Klaagster heeft deze gang van zaken ter zitting betwist en voorts verklaard dat tijdens dat gesprek wel over wat dingen is gesproken, zoals over het kind en het huis, maar dat zij daarop geen antwoord heeft gekregen omdat verweerster dat pas tijdens het intakegesprek op de maandag erna wilde bespreken. De volgende dag heeft klaagster besloten toch niet met verweerster in zee te gaan, mede gelet op haar nare toonzetting, hetgeen zij verweerster heeft laten weten in het telefoongesprek op vrijdag 17 november 2017.

5.6    De raad is niet gebleken dat verweerster schriftelijk aan klaagster de opdracht heeft bevestigd; een dergelijk stuk ontbreekt. Anders dan verweerster, is de raad van oordeel dat klaagster niet behoefde te begrijpen dat zij als gevolg van de doorverwijzing door het Juridisch Loket naar verweerster al (impliciet) een opdracht aan verweerster had verstrekt. Gezien haar zorgplicht had het op de weg van verweerster gelegen om daarover duidelijkheid te verschaffen, wat kennelijk gelet op het bij klaagster ontstane misverstand daarover, niet voldoende is gebeurd. Evenmin is de raad gebleken dat verweerster klaagster schriftelijk heeft gewezen op de kosten van de door haar aan te vragen toevoeging, terwijl voor de raad ook niet duidelijk is geworden wanneer verweerster een toevoeging voor klaagster heeft aangevraagd. Het lijkt er echter op dat de toevoeging door verweerster ‘vol’ is aangevraagd op het moment dat klaagster de afspraak al had afgezegd. Verweerster heeft immers in haar brief van 6 december 2017 gesteld dat de toevoeging door haar - standaard - wordt aangevraagd na verkregen verwijzing door het Juridisch Loket en na het intakegesprek. Het intakegesprek stond gepland op maandag 20 november 2017, maar is door klaagster op 17 november 2017 afgezegd. Zonder dat een intakegesprek heeft plaatsgevonden, heeft verweerster toch een ‘volle’ toevoeging aangevraagd.

5.7    Nu verweerster de hiervoor bedoelde belangrijke informatie niet schriftelijk heeft vastgelegd en klaagster betwist dat zij daar wel mondeling door verweerster op is gewezen of daarmee op enig moment heeft ingestemd, is niet komen vast te staan dat verweerster klaagster daarover voldoende heeft voorgelicht, hetgeen volgens de hiervoor onder 5.4 genoemde maatstaf tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dat een stagiaire van het kantoor klaagster al eerder op het aanvragen van een toevoeging en de kosten daarvan heeft gewezen en klaagster daarover waarschijnlijk ook voldoende is voorgelicht door het Juridisch Loket, ontslaat verweerster niet van haar eigen verantwoordelijkheid op dat punt.

5.8    Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster is tekort geschoten in haar zorgplicht en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld. Daarmee oordeelt de raad klachtonderdelen a) en b) gegrond. 

Ad klachtonderdeel c)

5.9    Voor zover klaagster al kan klagen over het ontbreken van een kantoorklachtenregeling, faalt dit verwijt. Klaagster heeft immers met haar brief van 30 november 2017 een klacht bij het kantoor van verweerster ingediend. Daarop heeft verweerster, die op grond van artikel 6.27 van de Voda zelf die klacht mocht afdoen, in haar hoedanigheid van klachtenfunctionaris gereageerd met haar brief van 6 december 2017 aan klaagster.

5.10    Nu aldus van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster geen sprake is geweest, zal de raad klachtonderdeel c) ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel d)

5.11    De juistheid van het verwijt, dat verweerster zich tijdens de telefoongesprekken van 16 en 17 november 2017 niet respectvol heeft gedragen jegens klaagster door haar toonzetting en voorts haar echtgenoot heeft laten meeluisteren, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen en daardoor niet de gegrondheid ervan.

5.12    Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster geen sprake is, wordt klachtonderdeel d) ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel e)

5.13    Naar het oordeel van de raad is de toon in de bedoelde factuur van verweerster niet klachtwaardig, hoewel de daarin opgenomen uitroeptekens niet hadden gehoeven. Dat verweerster in die factuur bovendien onjuiste informatie heeft verstrekt om klaagster te bewegen om tot betaling over te gaan, is de raad niet gebleken. Concrete feiten die dat verwijt onderbouwen, zijn gesteld noch gebleken.

5.14    Op grond hiervan is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door verweerster geen sprake, zodat de raad klachtonderdeel e) eveneens ongegrond zal verklaren. 

6    MAATREGEL

Uit het voorgaande volgt dat de klacht deels gegrond en deels ongegrond is. De raad constateert dat verweerster artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden, in dit geval de normen voor de zorg voor haar cliënte. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging en rekening houdend met het tuchtrechtelijk verleden van verweerster acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7.    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46 e lid 5 van de Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,- in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 1.000,- in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 50,- terzake de reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerster dient het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-375.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse, H.J.P. Robers, H.H. Tan, B.E.J.M. Tomlow, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2019.

griffier                                                                   voorzitter

bij afwezigheid van mr. L.M. Roorda is deze

beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn,

griffier

Verzonden d.d. 8 april 2019