ECLI:NL:TADRARL:2019:59 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-534

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:59
Datum uitspraak: 06-05-2019
Datum publicatie: 06-05-2019
Zaaknummer(s): 18-534
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij ondanks verzoeken van klager heeft nagelaten het volledige strafdossier met klager te delen, dat verweerder de getuigenverhoren en de zitting niet goed heeft voorbereid en dat verweerder slecht bereikbaar was. Verweerder zou voorts onduidelijkheid hebben laten bestaan over de wijze waarop de werkzaamheden zouden worden vergoed: op toevoegbasis of op betalende basis en de kwaliteit van de dienstverlening zou onvoldoende zijn. De raad is van oordeel dat verweerder niet verplicht was het volledige dossier aan klager te verstrekken. Van niet goed voorbereid zijn voor de getuigenverhoren is niet gebleken. De voorbereiding voor de zitting verdient geen schoonheidsprijs, maar het handelen van verweerder is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Niet gebleken dat verweerder niet bereikbaar was. Verweerder heeft duidelijk aangegeven klager op toevoegingsbasis bij te zullen staan. Verweerder heeft pas laat gezien dat de aanvraag was afgewezen maar heeft klager daarover direct na ontdekking geïnformeerd. Dat de toevoeging uiteindelijk pas kort voor de zitting toch werd verleend kan verweerder niet worden verweten. Niet gebleken dat de kwaliteit van de dienstverlening onvoldoende was. Klacht op alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 6 mei 2019

in de zaak 18-534

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 28 januari 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland een klacht ingediend tegen verweerder. De klacht is aangevuld bij brief van 12 februari 2018.

1.2    Bij brief aan de raad van 17 juli 2018 met kenmerk K15/13, door de raad ontvangen op 17 juli 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 november 2018. De behandeling is toen op verzoek van klager aangehouden. De klacht is vervolgens verder behandeld op 11 maart 2019 in aanwezigheid van klager, zijn gemachtigde mevrouw U., de tolk, de heer B., de heer O. en mevrouw J., en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen en van de volgende aanvullende stukken:

-    e-mail van klager van 9 november 2018, met bijlagen;

-    proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 november 2018;

-    e-mail van klager van 20 januari 2019, met bijlagen;

-    e-mail van de kantoorgenoot van verweerder van 29 januari 2019;

-    het verzoek van klager om extra spreektijd van 3 februari 2019.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft klager, die werd verdacht van witwassen, vanaf begin 2014 bijgestaan als opvolgend advocaat in een strafzaak. Een kantoorgenoot van verweerder behandelde op dat moment al een civielrechtelijke zaak van klager. Klager heeft verweerder op 22 januari 2014 gemaild met het verzoek om de zaak van zijn vorige advocaat over te nemen. Verweerder heeft diezelfde dag de vorige advocaat een mail gestuurd en om overdracht van het dossier gevraagd. Omdat kort daarna een getuigenverhoor gepland was en verweerder onvoldoende tijd had om zich voor te bereiden werd afgesproken dat de vorige advocaat de getuigenverhoren nog zou bijwonen en dat verweerder daarna de zaak zou overnemen.

2.3    Op 4 februari 2014 heeft klager verweerder per mail verzocht de zaak zo snel mogelijk over te nemen omdat hij geen vertrouwen meer had in zijn vorige advocaat. Verweerder was op 5 maart 2014 aanwezig bij een getuigenverhoor voor de rechter-commissaris.

2.4    Verweerder heeft op 24 maart 2014 bij de Raad voor Rechtsbijstand een verzoek ingediend voor wijziging van de toevoeging. Dat verzoek werd door de Raad voor Rechtsbijstand op 28 april 2014 afgewezen.

2.5    Op 6 juni 2014 heeft verweerder weer een getuigenverhoor bij de rechter-commissaris bijgewoond.

2.6    Bij brief van 14 augustus 2014 heeft verweerder aan klager te kennen gegeven dat er geen toevoeging bleek te zijn verstrekt omdat het verzoek om wijziging was afgewezen. In diezelfde brief heeft verweerder aangegeven geen kosten voor zijn werkzaamheden tot  dat moment in rekening te zullen brengen, maar heeft verweerder ook aangegeven geen toekomstige werkzaamheden te willen verrichten zonder betaling daarvoor. Verweerder heeft klager gewezen op de zitting die op 9 september 2014 gepland stond en heeft klager verzocht contact met hem op te nemen voor overleg. Klager heeft op 25 augustus 2014 de rechtbank om aanhouding verzocht. Op 27 augustus 2014 heeft de griffier van de rechtbank verweerder gevraagd om toch voor klager op te (blijven) treden en uitleg gegeven over de piketadvocaat die wel was toegevoegd maar geen werkzaamheden voor klager had verricht. Verweerder heeft diezelfde datum het bericht van de rechtbank doorgestuurd aan klager en aangegeven nog een poging te doen om toch een toevoeging te krijgen. Klager heeft verweerder eveneens op 27 augustus 2014 per mail verzocht om de stand van zaken.

2.7    Op 3 september 2014 heeft verweerder de mail van klager beantwoord en aangegeven dat de stand van zaken nog steeds onduidelijk was omdat er nog geen bericht over de toevoeging was ontvangen. Op 5 september 2014 heeft verweerder klager laten weten dat er toch een toevoeging was verleend en heeft verweerder klager verzocht om op 8 september 2014 bij hem op kantoor langs te komen om de zitting van de volgende dag voor te bereiden.

2.8    Tijdens de zitting van 9 september 2014 heeft klager de rechtbank verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden omdat hij van mening was dat verweerder en hij zich niet goed hadden kunnen voorbereiden. De rechtbank heeft dat verzoek van klager gehonoreerd en heeft de behandeling van de strafzaak tegen klager aangehouden. Verweerder heeft klager op 19 september 2014 het proces-verbaal van de zitting van 9 september 2014 toegezonden.

2.9    Op 4 december 2014 heeft klager verweerder verzocht zijn dossier te sluiten en over te dragen aan de nieuwe advocaat van klager. Verweerder heeft de nieuwe advocaat van klager op 8 december 2014 geschreven en is daarna overgegaan tot het sluiten van zijn dossier. Klager is op 21 mei 2015 door de rechtbank vrijgesproken.

2.10    Klager heeft zich bij brief van 28 januari 2015 met de onderhavige klacht tot de deken gewend. Bij brief van 12 februari 2015 heeft klager de deken bericht dat hij de klacht eerst nog wilde indienen bij het kantoor van verweerder. Op 24 maart 2015 heeft klager een gesprek gehad met een kantoorgenoot van verweerder over zijn klacht. Op 4 mei 2015 heeft de kantoorgenoot van verweerder klager bericht dat de klacht naar zijn mening ongegrond is. Klager was het daarmee oneens en heeft de klacht vervolgens voorgelegd aan de geschillencommissie. Op 12 oktober 2016 vond de mondelinge behandeling bij de geschillencommissie plaats. De geschillencommissie heeft vervolgens uitspraak gedaan en de klacht van klager ongegrond verklaard. Klager heeft daarop de deken bij brief van 4 januari 2017 verzocht de behandeling van de klacht weer ter hand te nemen. Vervolgens heeft klager gedurende een periode van bijna een jaar steeds om uitstel gevraagd om zijn klacht nader toe te lichten. Bij brief van 22 januari 2018 heeft klager de bedoelde toelichting aan de deken gezonden en daarbij zijn klacht met drie onderdelen uitgebreid. Op 26 februari 2018 heeft klager nog een nadere toelichting op zijn klacht aan de deken gezonden.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1)    verweerder ondanks verzoeken van klager heeft nagelaten het volledige strafdossier met klager te delen. Klager heeft pas naderhand kennis kunnen nemen van een aantal voor de zaak relevante stukken;

2)    klager de getuigenverhoren niet goed met verweerder heeft kunnen voorbereiden;

3)    klager de zaak onvoldoende met verweerder heeft kunnen voorbereiden, met als gevolg dat de rechter de zaak heeft aangehouden. Pas op de dag voor de zitting heeft verweerder de zaak met klager voorbereid. Klager heeft geen pleitnota ontvangen. De reden is dat er voor de inhoudelijke behandeling van de zaak geen pleitnota was opgesteld. Klager is er van overtuigd dat deze pas na het indienen van de klacht is opgesteld;

4)    verweerder slecht bereikbaar was;

5)    verweerder onduidelijkheid heeft laten bestaan over de wijze waarop de werkzaamheden zouden worden vergoed: op toevoegbasis of op betalende basis;

6)    verweerder de zaak niet goed heeft aangepakt. Verweerder heeft niet geluisterd naar de standpunten van klager en heeft ten onrechte niet op vrijspraak ingezet. Hij heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van klager om aan de rechtbank voor te leggen dat de getuigen aantoonbaar in strijd met de waarheid hebben verklaard. Verweerder heeft klager niet/onvoldoende op de hoogte gesteld van de problemen met de getuigenverklaringen en nooit zijn aanpak met klager besproken.

7)    verweerder niet goed met het OM heeft gecommuniceerd en heeft nagelaten klager op de hoogte te stellen van de volledige communicatie. Verweerder heeft klager de mailberichten laten zien van 29 augustus 2014 en 4 september 2014, maar niet de bijlage waarnaar wordt verwezen. Hierdoor was klager niet op de hoogte van de tenlastelegging;

8)    de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder onvoldoende was. Verweerder heeft klager slechts een deel van de getuigenverklaringen laten zien. Hij heeft nooit voor klager gevochten, is nalatig geweest in zijn onderzoek naar de feiten en heeft hier met opzet niks mee gedaan. Verweerder heeft klager monddood gemaakt. Verweerder had stukken uit het strafdossier, die van belang waren in de civiele zaak, onder de aandacht van zijn collega, die klager in de civiele zaak bijstond, moeten brengen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en is van mening dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is.

4.2    Verweerder heeft inderdaad niet het hele strafdossier aan klager toegezonden maar dat was ook niet nodig omdat een groot deel van het dossier betrekking had op medeverdachten en voor klager dus niet relevant was. De wel relevante stukken, zoals getuigenverklaringen, zijn door verweerder uitgebreid met klager besproken, zowel tijdens een bespreking waarbij de verklaringen op tafel lagen, als per mail en telefonisch. Klager heeft verweerder overigens ook nooit om een kopie van het dossier gevraagd en verweerder vond het niet nodig dat uit eigen beweging te verstrekken. Klager was goed op de hoogte van wat er speelde en beschikte zelf al over stukken die relevant waren voor zijn verdediging.

4.3    Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel geeft verweerder aan dat er regelmatig contact met klager is geweest over de te horen en gehoorde getuigen. Verweerder heeft klager er diverse keren op gewezen dat de getuigen anders verklaarden dan klager wilde en heeft klager ook verzocht om toezending van stukken om de getuigen mee klem te zetten. Die stukken kon klager echter niet verstrekken.

4.4    Het derde klachtonderdeel ziet op de voorbereiding van de zitting van 9 september 2014. Verweerder erkent dat de voorbereidingstijd kort is geweest. Dat kwam omdat pas op het laatste moment duidelijk is geworden dat de toevoeging zou worden verleend. Verweerder heeft de zaak uitvoerig bestudeerd en met klager besproken en achtte zich op grond daarvan wel voldoende voorbereid. Verweerder was verrast dat klager dit punt tijdens de zitting naar voren bracht en om aanhouding van de inhoudelijke behandeling vroeg.

4.5    Verweerder betwist dat hij niet of slecht bereikbaar was. Verweerder heeft regelmatig contact met klager en zijn begeleiders gehad. Het was steeds mogelijk om contact te hebben via de mail, per telefoon of in persoon, na het maken van een afspraak.

4.6    Verweerder stelt dat steeds duidelijk is geweest dat hij op basis van een toevoeging zou optreden voor klager. Verweerder geeft wel toe dat hij in eerste instantie niet had gezien dat het verzoek om wijziging van de toevoeging was afgewezen, maar geeft aan zijn werkzaamheden gewoon te hebben verricht. Verweerder wijst ook op het feit dat de toevoeging uiteindelijk is verleend en stelt dat het feit dat hij pas in een te laat stadium ontdekte dat de toevoeging in eerste instantie niet was verleend, voor klager dus geen negatieve gevolgen heeft gehad.

4.7    Volgens verweerder is het zesde klachtonderdeel ongegrond. Verweerder heeft de zaak niet verkeerd aangepakt. Verweerder heeft juist wel naar klager geluisterd. Verweerder heeft niet alle door klager aangeleverde stukken in het geding gebracht omdat deze stukken eerder in het nadeel van klager waren dan in zijn voordeel. Verweerder heeft dat met klager besproken en klager het probleem uitgelegd. Verweerder ging wel degelijk voor vrijspraak en heeft zich wel goed voorbereid voor de zitting en heeft daarvoor ook een pleitnota opgesteld. De pleitnota is ter zitting echter niet voorgedragen omdat de rechtbank, op verzoek van klager, de zaak niet inhoudelijk heeft behandeld maar heeft aangehouden.

4.8    Voor wat betreft klachtonderdeel 7 merkt verweerder op dat hij van het OM een e-mail kreeg met een vooraankondiging van een wijziging in de tenlastelegging waarom op zitting zou worden verzocht.  Verweerder heeft deze e-mail voor kennisgeving aangenomen en heeft daar niet op gereageerd. Dat was ook niet nodig omdat de vordering ter zitting zou worden ingesteld en daar zou kunnen worden besproken. Verweerder ziet niet in wat klager hem op dit punt kan verwijten.

4.9    Ook het laatste klachtonderdeel is volgens verweerder ongegrond. Verweerder betwist dat de kwaliteit van de dienstverlening onvoldoende was en dat hij te weinig heeft gedaan met de informatie die zich in het dossier bevond.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder trad op als advocaat van klager. Voorop wordt gesteld dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2    De klacht heeft onder meer betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

Ad klachtonderdeel 1

5.3    Klager verwijt verweerder dat deze het strafdossier niet met klager heeft willen delen. Verweerder erkent dat hij niet het hele strafdossier aan klager toegezonden heeft, maar stelt dat dat ook niet nodig was omdat een groot deel van het dossier betrekking had op medeverdachten en voor klager dus niet relevant was. De wel relevante stukken, zoals getuigenverklaringen, zijn door verweerder uitgebreid met klager besproken, zowel tijdens een bespreking waarbij de verklaringen op tafel lagen, als per mail en telefonisch.

5.4    De raad is van oordeel dat op verweerder geen verplichting rust om het hele dossier met klager te delen. Zulks geldt temeer nu verweerder niet de eerste advocaat van klager was. Verweerder ging ervan uit dat klager van zijn eerste advocaat al de nodige stukken had ontvangen. Verweerder heeft de stukken bovendien wel met klager besproken en dat is voldoende.

5.5    Verweerder stelt dat klager nooit om het dossier heeft gevraagd. Klager ontkent dit. De raad constateert dat de stellingen van klager en verweerder op dit punt lijnrecht tegenover elkaar staan, terwijl de overgelegde stukken de feitelijke juistheid van de stellingen van klager niet bevestigen. Indien klager en verweerder twisten over de feiten, kunnen deze door de raad niet worden vastgesteld en kan ook om die reden de klacht niet gegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel 2

5.6    Klager verwijt verweerder dat deze de getuigenverhoren niet goed met klager heeft voorbereid. Verweerder geeft aan dat er regelmatig contact met klager is geweest over de te horen en gehoorde getuigen. Uit de zich in het dossier bevindende stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat er tussen klager en verweerder ten minste drie besprekingen hebben plaatsgevonden. Een van die gesprekken was een gesprek om de getuigenverhoren voor te bereiden. Uit het dossier blijkt dat de vorige advocaat van verweerder ook nog enkele getuigenverhoren heeft bijgewoond omdat verweerder zich daarvoor niet op tijd voldoende kon voorbereiden. De getuigenverhoren die verweerder heeft bijgewoond, vonden geruime tijd later plaats en zijn door hem wel met klager voorbereid. Het tweede klachtonderdeel is dus ongegrond.

Ad klachtonderdeel 3

5.7    Klager verwijt verweerder dat deze de zitting onvoldoende met klager heeft voorbereid. Verweerder erkent dat de tijd om zich voor te bereiden, door de perikelen met de toevoeging, kort was, maar volgens verweerder was de voorbereidingstijd niet te kort en was verweerder op de zitting voldoende voorbereid. Tijdens de zitting bij de rechtbank werd verweerder echter geconfronteerd met een door klager, zonder medeweten van verweerder, gedaan aanhoudingsverzoek.

5.8    Desgevraagd heeft verweerder tijdens de mondelinge behandeling van de klacht aangegeven dat hij de dag voor de zitting pas een gesprek met klager heeft gevoerd om de zaak voor te bespreken. Klager erkent dat deze bespreking heeft plaatsgevonden, maar stelt dat die niet meer dan twintig minuten heeft geduurd. Volgens verweerder duurde de bespreking veel langer, ongeveer een uur. De raad kan slechts vaststellen dat er daags voor de zitting een bespreking is geweest waarbij verweerder de zaak met klager heeft besproken. De raad is van oordeel dat de voorbereiding van de zaak door verweerder beter zou hebben gekund. Het is, zeker nu verweerder zelf heeft aangegeven zijn werkzaamheden als gevolg van de onduidelijkheid over de toevoeging niet te hebben gestaakt, slordig om pas daags voor de zitting de zaak met klager voor te bereiden. Het handelen van verweerder verdient dan ook niet de schoonheidsprijs, maar is naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het derde klachtonderdeel is dus ongegrond.

Ad klachtonderdeel 4

5.9    Klager verwijt verweerder dat deze voor hem niet bereikbaar was. Verweerder betwist dat. De raad constateert dat de stellingen van klager en verweerder op dit punt lijnrecht tegenover elkaar staan, terwijl de overgelegde stukken de feitelijke juistheid van de stellingen van klager niet bevestigen. Indien klager en verweerder twisten over de feiten, kunnen deze door de raad niet worden vastgesteld en kan ook om die reden de klacht niet gegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel 5

5.10    Klager verwijt verweerder dat deze onduidelijkheid heeft laten bestaan over de wijze waarop de werkzaamheden van verweerder zouden worden vergoed. Verweerder stelt dat steeds duidelijk is geweest dat hij op basis van een toevoeging zou optreden voor klager. Verweerder geeft wel toe dat hij in eerste instantie niet had gezien dat het verzoek om wijziging van de toevoeging was afgewezen, maar geeft aan zijn werkzaamheden gewoon te hebben verricht. Verweerder wijst ook op het feit dat de toevoeging uiteindelijk is verleend en stelt dat het feit dat hij pas in een te laat stadium ontdekte dat de toevoeging in eerste instantie niet was verleend, voor klager dus geen negatieve gevolgen heeft gehad.

5.11    De raad is van oordeel dat verweerder duidelijk heeft aangegeven dat hij op toevoegingsbasis voor klager zou optreden. Verweerder heeft pas laat gezien dat de toevoegingsaanvraag was afgewezen maar heeft direct na die ontdekking contact met klager gezocht en klager verzocht om met hem in overleg te treden. Dat het vervolgens tot kort voor de zitting heeft geduurd voordat verweerder toch als advocaat van klager werd toegevoegd, kan verweerder niet worden verweten. Verweerder is steeds duidelijk geweest over de basis waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht en heeft dat ook aan klager kenbaar gemaakt. Verweerder heeft in dit verband dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Ad klachtonderdeel 6

5.12    Klager verwijt verweerder dat hij de zaak niet goed heeft aangepakt. Verweerder heeft volgens klager niet geluisterd naar de standpunten van klager en heeft ten onrechte niet op vrijspraak ingezet. Hij heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van klager om aan de rechtbank voor te leggen dat de getuigen aantoonbaar in strijd met de waarheid hebben verklaard. Verweerder heeft klager onvoldoende op de hoogte gesteld van de problemen met de getuigenverklaringen en nooit zijn aanpak met klager besproken. Verweerder is van mening dat hij de zaak niet verkeerd heeft aangepakt. Verweerder heeft juist wel naar klager geluisterd. Verweerder heeft niet alle door klager aangeleverde stukken in het geding gebracht omdat deze stukken eerder in het nadeel van klager waren dan in zijn voordeel. Verweerder heeft dat met klager besproken en klager het probleem uitgelegd. Verweerder ging wel degelijk voor vrijspraak en heeft zich wel goed voorbereid voor de zitting en heeft daarvoor ook een pleitnota opgesteld. De pleitnota is ter zitting echter niet voorgedragen omdat de rechtbank, op verzoek van klager, de zaak niet inhoudelijk  behandelde maar deze heeft aangehouden.

5.13    Voorop staat dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Tegenover de verwijten van klager heeft verweerder uiteengezet waarom hij de zaak heeft aangepakt zoals hij heeft gedaan. Deze aanpak komt de raad niet onjuist voor. De raad heeft daarbij betrokken dat verweerder in ieder geval drie maal overleg met klager heeft gevoerd om de getuigenverhoren en de zitting voor te bespreken.

5.14    Het verwijt dat verweerder geen acht zou hebben geslagen op de informatie die klager heeft aangedragen, komt de raad evenmin juist voor. De raad overweegt in dit verband dat het behoort tot de beleidsvrijheid van de advocaat om te bepalen welke stukken wel en welke stukken niet in het geding worden gebracht. Een advocaat kan derhalve door zijn cliënt niet verplicht worden om stukken in het geding te brengen, als de advocaat  meent dat dit niet in het belang van een goede behandeling van de zaak is. Verweerder was van mening dat de stukken die klager had aangeleverd geen bewijs leverden van zijn stellingen en bovendien ook in zijn nadeel konden worden uitgelegd. Verweerder heeft aan klager duidelijk gemaakt dat hij de stukken om die reden niet in het geding zou brengen. Dit stond verweerder gezien het hierboven overwogene vrij.

5.15    Voor wat betreft de overige verwijten geldt dat verweerder de zaak van klager uiteindelijk niet heeft bepleit. Klager had zelf een verzoek om aanhouding van de zitting gedaan bij de rechtbank en dat verzoek is door de rechtbank toegewezen. Klager heeft zich in het vervolg van de procedure door een andere advocaat laten bijstaan. Dat verweerder niet voor vrijspraak heeft gepleit kan hem in die omstandigheden niet worden verweten. Ook het zesde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 7

5.16    Klager verwijt verweerder dat hij niet goed met het Openbaar Ministerie zou hebben gecommuniceerd. Verweerder heeft aangegeven dat hij van het Openbaar Ministerie een e-mail heeft ontvangen met een vooraankondiging van een wijziging in de tenlastelegging waarom op zitting zou worden verzocht. Verweerder heeft deze e-mail voor kennisgeving aangenomen en heeft daar niet op gereageerd. Dat was ook niet nodig omdat de vordering ter zitting zou worden ingesteld en daar zou kunnen worden besproken.

5.17    Verweerder heeft van het Openbaar Ministerie slechts een vooraankondiging ontvangen van een verzoek tot wijziging van de tenlastelegging. Verweerder kon niet anders dan dit verzoek voor kennisgeving aannemen. Het verzoek zou immers tijdens de zitting bij de rechtbank pas formeel worden ingediend en dan kan verweerder ook pas daarop reageren. Eerder werd verweerder daartoe geen mogelijkheid geboden. Klachtonderdeel 7 is dus ongegrond.

Ad klachtonderdeel 8

5.18    Klager stelt tot slot dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder onvoldoende was. Verweerder betwist dat de kwaliteit van de dienstverlening onvoldoende was en dat hij te weinig heeft gedaan met de informatie die zich in het dossier bevond.

5.19    Gelet op hetgeen bij de klachtonderdelen 1 tot en met 7 is besproken, is de raad van oordeel dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder niet onvoldoende is geweest. Ook dit laatste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, R.P.F. van der Mark, C.W.J. Okkerse, P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2019.

Griffier                                                                                   Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. C.M. van den Reek

is deze beslissing ondertekend door

mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 6 mei 2019