ECLI:NL:TADRARL:2019:58 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-533

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:58
Datum uitspraak: 06-05-2019
Datum publicatie: 06-05-2019
Zaaknummer(s): 18-533
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij hem onvoldoende heeft geïnformeerd en onvoldoende met hem zou hebben samengewerkt. Verweerder was niet verplicht het volledige dossier of de elektronische rolberichten met klager te delen. Uit de zich in het klachtdossier bevindende stukken blijkt dat verweerder klager steeds op de hoogte heeft gehouden en processtukken in concept heeft toegezonden. De raad kan niet vaststellen dat verweerder in strijd met de wil van klager arrest zou hebben gevraagd. Ook is de raad niet gebleken dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder onvoldoende zou zijn. Klacht op alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 6 mei 2019

in de zaak 18-533

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 28 januari 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland een klacht ingediend tegen verweerder. De klacht is aangevuld bij brief van 12 februari 2018.

1.2    Bij brief aan de raad van 17 juli 2018 met kenmerk K15/12, door de raad ontvangen op 17 juli 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 november 2018. De behandeling is toen op verzoek van klager aangehouden. De klacht is vervolgens verder behandeld op 11 maart 2019 in aanwezigheid van klager en zijn gemachtigde mevrouw U., de tolk, de heer B., de heer O. en mevrouw J. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen en van de volgende aanvullende stukken:

-    e-mail van klager van 9 november 2018, met bijlagen;

-    brief van verweerder van 22 november 2018, met bijlagen;

-    proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 november 2018;

-    e-mail van klager van 20 januari 2019;

-    e-mail van verweerder van 29 januari 2019;

-    het verzoek van klager om extra spreektijd van 3 februari 2019;

-    twee e-mails van klager van 25 februari 2019 met bijlagen;

-    drie brieven van klager van 25 februari 2019, met bijlagen;

-    brief en e-mail van klager van 26 februari 2019, met bijlagen;

-    e-mail van verweerder van 25 februari 2019.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een hoger beroepsprocedure in verband met de tussentijdse beëindiging van het contract van klager door zijn wederpartij. Op 13 maart 2013 had de rechtbank Rotterdam vonnis gewezen en klager in het ongelijk gesteld. Klager heeft vervolgens contact met verweerder opgenomen en heeft verweerder op 7 juni 2013 verzocht namens hem hoger beroep in te stellen. Verweerder heeft klager op 10 juni 2013 zijn opdrachtbevestiging gezonden en daarin aangegeven dat de appeldagvaarding, gelet op de termijn die snel zou verstrijken, door hem was uitgebracht.

2.2    Op 10 september 2013 hebben klager en verweerder een uitgebreid gesprek gevoerd over het hoger beroep. Op 12 september 2013 heeft verweerder aan klager een bevestiging van dat gesprek gestuurd en aangegeven weinig te verwachten van het hoger beroep. Op 8 oktober 2013 heeft verweerder de concept memorie van grieven aan klager toegezonden. Verweerder heeft daarbij uitgelegd waarom hij niet verwijst naar het gesprek dat klager had met W. Bij e-mail van 11 oktober 2013 heeft verweerder klager verzocht om aan te geven wat hij dan nog toegevoegd wil zien. Verweerder heeft vervolgens de memorie van grieven bij het Gerechtshof ingediend.

2.3    Op 15 oktober 2013 heeft het Gerechtshof arrest gewezen en bepaald dat een comparitie zou moeten plaatsvinden. Op 28 oktober 2013 heeft verweerder aan klager laten weten dat er een zitting gepland was en heeft verweerder een afspraak met klager gemaakt om de zitting voor te bespreken. In die brief heeft verweerder ook uitgelegd dat het hoger beroep alleen gaat over de schorsing en het einde van de overeenkomst met de wederpartij van klager en niet over de verrekening.

2.4    Klager heeft verweerder vervolgens op 6 november 2013 gevraagd of verweerder alle stukken die klager hem had toegezonden had ingediend. Verweerder heeft daarop op 7 november 2013 geantwoord dat hij niet alle stukken heeft ingediend omdat deze niet bijdragen aan het standpunt van klager en zonder nadere toelichting, die ontbrak, niet bruikbaar zijn. Voorafgaand aan de geplande comparitie heeft verweerder op 15 november 2013 namens klager wel de cd-rom met geluidsopnames en een transcriptie daarvan bij het Gerechtshof ingediend. Op 25 november 2013 hebben klager en verweerder, met hulp van een telefonische tolk, de zitting voorbereid.

2.5    Op 2 december 2013 heeft de comparatie plaats gevonden. Tijdens de comparitie heeft verweerder namens klager een bewijsaanbod gedaan met betrekking tot de geluidsopnames op de ingediende cd-rom. Op 12 december 2013 heeft verweerder het proces-verbaal van de comparitie aan klager doen toekomen. Op diezelfde dag heeft klager verweerder nog een mail gestuurd waarin hij verweerder bedankt voor de steun tijdens de zitting. 

2.6    Op 13 februari 2014 wordt de memorie van antwoord van de wederpartij van klager door verweerder aan klager toegezonden. Verweerder heeft in diezelfde brief voorgesteld om arrest te vragen. Verweerder heeft vervolgens ook daadwerkelijk arrest gevraagd. Op 4 september 2014 heeft verweerder klager laten weten dat het Gerechtshof nog geen arrest heeft gewezen en de zaak heeft aangehouden. Klager heeft verweerder gevraagd om toezending van de rolberichten van het Gerechtshof, maar dat heeft verweerder geweigerd omdat daar niet meer in staat dan in de berichten van verweerder aan klager.

2.7    Bij arrest van 21 oktober 2014 heeft het Hof Den Haag  het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2013 bekrachtigd. Verweerder heeft daarna voor klager cassatieadvies gevraagd, maar dat advies was negatief. Op 9 januari 2015 heeft klager zijn dossier bij verweerder opgehaald en op 12 januari 2015 heeft verweerder klager schriftelijk bericht dat zijn werkzaamheden voor klager tot een einde zijn gekomen, zodat hij zou overgaan tot sluiting van het dossier.

2.8    Klager heeft zich vervolgens bij brief van 28 januari 2015 met de onderhavige klacht tot de deken gewend. Bij brief van 12 februari 2015 heeft klager de deken bericht dat hij de klacht eerst nog wilde indienen bij het kantoor van verweerder. Op 24 maart 2015 heeft klager een gesprek gehad met een kantoorgenoot van verweerder over zijn klacht. Op 4 mei 2015 heeft de kantoorgenoot van verweerder klager bericht dat de klacht naar zijn mening ongegrond is. Klager was het daarmee oneens en heeft de klacht vervolgens voorgelegd aan de geschillencommissie. Op 12 oktober 2016 vond de mondelinge behandeling bij de geschillencommissie plaats. De geschillencommissie heeft vervolgens uitspraak gedaan en de klacht van klager ongegrond verklaard. Klager heeft daarop de deken bij brief van 4 januari 2017 verzocht de behandeling van de klacht weer ter hand te nemen. Vervolgens heeft klager gedurende een periode van bijna een jaar steeds om uitstel gevraagd om zijn klacht nader toe te lichten. Bij brief van 22 januari 2018 heeft klager de bedoelde toelichting aan de deken gezonden en daarbij zijn klacht met twee onderdelen uitgebreid.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1)    Verweerder heeft nagelaten het volledige dossier met klager te delen;

2)    Verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de stand van zaken;

3)    Verweerder onvoldoende met klager heeft samengewerkt;

4)    Verweerder heeft geweigerd klager de elektronische rolberichten van het Gerechtshof te laten zien, waaruit bleek dat de zaak steeds werd aangehouden;

5)    Verweerder niet wilde reageren op de memorie van antwoord, maar arrest heeft gevraagd, terwijl klager ervan uitging dat er nog een zitting zou komen;

6)    De kwaliteit van de dienstverlening onvoldoende was;

7)    Verweerder heeft geweigerd een afspraak te maken met een tolk;

8)    Verweerder, ondanks toezegging in zijn e-mail van 20 februari 2014, heeft nagelaten het arrest te laten wijzigen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist dat hij heeft nagelaten het volledige dossier met klager te delen. Alle relevante informatie is met klager gedeeld en besproken. Verweerder kan zich de verklaring van W., die klager als voorbeeld noemt, niet herinneren, maar geeft aan dat als die verklaring hem wel eerder bekend was geweest, hij deze, gelet op de inhoud daarvan niet in het geding zou hebben gebracht.

4.2    Verweerder is van mening dat hij klager voldoende heeft geïnformeerd over de stand van zaken. Er is veel overleg geweest en alle ingediende stukken zijn steeds op voorhand aan klager ter goedkeuring toegezonden. Verweerder erkent wel dat de zaak een tijd stil heeft gelegen, maar dat kwam omdat de procedure voor arrest stond. In die periode was er dan ook niets te melden, anders dan dat het Gerechtshof de zaak had aangehouden.

4.3    Er is voldoende met klager samengewerkt en verweerder heeft, waar mogelijk en voor zover juridisch relevant, ook gebruik gemaakt van de inbreng van klager. Klager heeft voldoende gelegenheid gehad om zijn standpunt duidelijk te maken.

4.4    Klager is door verweerder steeds op de hoogte gehouden van aanhoudingen. Verweerder is van mening dat hij niet verplicht is om klager ook de elektronische rolberichten te laten zien en heeft dat dus ook niet gedaan.

4.5    Verweerder heeft pas na overleg met klager en met zijn uitdrukkelijke instemming om arrest gevraagd. Verweerder verwijst in dit verband naar een e-mail van klager van 21 februari 2014 waarin klager aangeeft blij te zijn dat een arrest zou volgen.

4.6    Verweerder betwist dat de kwaliteit van zijn dienstverlening onvoldoende was. Verweerder heeft voldoende gebruik gemaakt van bewijsmiddelen. De door klager verstrekte opname van een gesprek is door verweerder in het geding gebracht, voorzien van een schriftelijke uitwerking daarvan. Het Gerechtshof heeft die opname echter niet in het voordeel van klager uitgelegd, maar dat kan verweerder niet worden verweten. Verweerder geeft voorts aan dat hij uitvoerig verweer gevoerd heeft tegen de stellingen van de wederpartij. Informatie die in het nadeel van klager uitgelegd kon worden, is door verweerder, in overleg met klager, niet in het geding gebracht. Verdere bewijsstukken in het voordeel van klager waren er niet, althans deze waren verweerder niet bekend, zodat hij deze ook niet in het geding kon brengen.

4.7    Klachtonderdelen 7 en 8 zijn pas bij de aanvulling van 22 januari 2018 voor het eerst genoemd en zijn dus tardief. Voor zover klager wel ontvankelijk is in deze klacht onderdelen merkt verweerder op dat hij het verwijt dat hij heeft geweigerd met een tolk af te spreken niet kan plaatsen. Verweerder kon goed met klager communiceren en kan zich herinneren dat tijdens de zitting wel een tolk aanwezig was. Verweerder betwist tot slot dat hij heeft gezegd dat hij het arrest zou laten wijzigen. Dat kan verweerder helemaal niet en verweerder heeft ook niet toegezegd een verzoek tot wijziging in te dienen.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder trad op als advocaat van klager. Voorop wordt gesteld dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2    De klacht heeft onder meer betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

Ad klachtonderdeel 1)

5.3    Klager verwijt verweerder dat verweerder heeft nagelaten het volledige dossier met klager te delen. Verweerder betwist dat hij heeft nagelaten het volledige dossier met klager te delen en geeft aan dat hij juist alle relevante informatie met klager heeft gedeeld en besproken. De raad constateert dat de stellingen van klager en verweerder op dit punt lijnrecht tegenover elkaar staan, terwijl de overgelegde stukken de feitelijke juistheid van de stellingen van klager niet bevestigen. Nu de door klager gestelde feiten niet zijn komen vast te staan, kunnen deze door de raad niet worden vastgesteld en kan de klacht niet gegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel 2) en 3)

5.4    Klachtonderdelen 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerder zou klager onvoldoende hebben geïnformeerd over de stand van zaken en niet voldoende met klager hebben samengewerkt. Verweerder is van mening dat hij klager juist wel voldoende heeft geïnformeerd over de stand van zaken. Er is volgens verweerder ook veel overleg geweest en alle ingediende stukken zijn steeds op voorhand aan klager ter goedkeuring toegezonden.

5.5    Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat klager en verweerder in ieder geval op 10 september 2013 een uitgebreid gesprek over het hoger beroep hebben gevoerd. Op 12 september 2013 heeft verweerder aan klager een bevestiging van dat gesprek gestuurd en aangegeven weinig te verwachten van het hoger beroep. Op 8 oktober 2013 heeft verweerder vervolgens de concept memorie van grieven aan klager toegezonden. Verweerder heeft daarbij uitgelegd waarom hij niet verwijst naar het gesprek dat klager had met W. en legt dus uit waarom hij bepaalde input van klager niet kan gebruiken. Bij e mail van 11 oktober 2013 heeft verweerder klager nogmaals verzocht om aan te geven wat hij nog toegevoegd wilde zien aan de memorie van grieven. Naar het oordeel van de raad blijkt hieruit dat verweerder klager voldoende heeft geïnformeerd en ook dat verweerder voldoende met klager heeft samengewerkt.

5.6    Dat verweerder wellicht niet alle door klager aangeleverde stukken in het geding heeft gebracht, maakt dat niet anders. De raad overweegt in dit verband dat een advocaat een eigen verantwoordelijkheid heeft om de zaak correct te behandelen en zich niet mag verschuilen achter de opdracht van zijn cliënt. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de advocaat om te bepalen welke stukken wel en welke stukken niet in het geding worden gebracht. Een advocaat kan derhalve door zijn cliënt niet verplicht worden om stukken in het geding te brengen, als de advocaat  meent dat dit niet in het belang van een goede behandeling van de zaak is. Verweerder was van mening dat de stukken die klager had aangeleverd geen bewijs leverden van de stellingen van klager en bovendien ook in zijn nadeel konden worden uitgelegd. Verweerder heeft aan klager duidelijk gemaakt dat hij de stukken om die reden niet in het geding zou brengen. Dit stond verweerder gezien het hierboven overwogene vrij. Klachtonderdelen 2 en 3 zijn derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 4)

5.7    Klager verwijt verweerder dat verweerder heeft geweigerd klager de elektronische rolberichten te laten zien. Verweerder is van mening dat hij niet verplicht is om klager ook de elektronische rolberichten te laten zien en heeft dat dus ook niet gedaan. Wel heeft verweerder klager steeds op de hoogte gehouden over de inhoud van de rolberichten. De raad is van oordeel dat verweerder inderdaad niet verplicht is om de elektronische rolberichten aan klager te laten zien. Verweerder moet klager op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen in zijn zaak en aan die verplichting heeft verweerder voldaan door klager te berichten over de aanhoudingen. Niet vereist is dat klager inzage krijgt in de elektronische rolberichten. Ook dit klachtonderdeel is dus ongegrond.

Ad klachtonderdeel 5)

5.8    Klager verwijt verweerder dat hij niet wilde reageren op de memorie van antwoord maar arrest heeft gevraagd, terwijl klager dacht dat er nog een zitting zou komen. Verweerder heeft pas na overleg met klager en met zijn uitdrukkelijke instemming om arrest gevraagd.

5.9    Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat op 13 februari 2014 de memorie van antwoord van de wederpartij van klager door verweerder aan klager is toegezonden. Verweerder heeft in diezelfde brief voorgesteld om arrest te vragen en heeft vervolgens ook daadwerkelijk arrest gevraagd. Wat klager op de e-mail van 13 februari 2014 heeft geantwoord kan de raad niet vaststellen. Het antwoord van klager zit namelijk niet in het dossier. Klager zegt dat hij geen arrest wilde maar in een e-mail van klager van 21 februari 2014 geeft klager aan blij te zijn dat een arrest zou volgen. De raad constateert dat de stellingen van klager en verweerder op dit punt tegenover elkaar staan, terwijl de overgelegde stukken de feitelijke juistheid van de stellingen van klager niet bevestigen. Nu de door klager gestelde feiten niet zijn komen vast te staan, kunnen deze door de raad niet worden vastgesteld en kan de klacht niet gegrond worden verklaard. Klachtonderdeel 5 is ongegrond.

Ad klachtonderdeel 6)

5.10    Volgens klager was de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder onvoldoende. Verweerder betwist dat de kwaliteit van zijn dienstverlening onvoldoende was. Klager voert ter onderbouwing van dit standpunt voornamelijk aan dat verweerder heeft geweigerd de cd-rom met opnames van een gesprek tussen klager en zijn wederpartij aan het hof te laten horen. Uit het dossier blijkt dat verweerder de door klager genoemde cd rom met een transcriptie daarvan wel bij het hof als bewijsstuk heeft ingediend. Dat het hof tijdens de mondelinge behandeling de cd-rom niet af wilde spelen, kan verweerder niet worden verweten. Dat was overigens ook niet nodig omdat verweerder wel een transcriptie van het gesprek op de cd-rom in het geding heeft gebracht zodat het hof wel kennis heeft genomen van de inhoud daarvan. Ook overigens is de raad uit het dossier niet gebleken dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder onvoldoende zou zijn geweest. Klachtonderdeel 6 is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel 7)

5.11    Klager verwijt verweerder dat hij heeft geweigerd af te spreken met een tolk. Verweerder kan dit verwijt niet plaatsen. Verweerder kon goed met klager communiceren en kan zich herinneren dat tijdens de zitting wel een tolk aanwezig was. De raad is van oordeel dat klager dit klachtonderdeel onvoldoende heeft onderbouwd. Klager geeft niet aan wanneer of waarom verweerder zou hebben geweigerd om met een tolk af te spreken en uit de overlegde stukken blijkt ook niet dan van een dergelijke weigering sprake is geweest. Uit de e-mail van 18 februari 2014 blijkt alleen dat verweerder een bespreking met een tolk op dat moment weinig zinvol vond omdat er inhoudelijk niet veel gedaan kon worden. Daaraan kan naar het oordeel van de raad niet de conclusie worden verbonden dat verweerder geweigerd heeft om af te spreken met een tolk. Klachtonderdeel 7 is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 8)

5.12    Klager verwijt verweerder dat hij ondanks toezegging in zijn e-mail van 20 februari 2014, heeft nagelaten het arrest te laten wijzigen. Verweerder betwist tot slot dat hij heeft gezegd dat hij het arrest zou laten wijzigen. Dat kan verweerder helemaal niet en verweerder heeft ook niet toegezegd een verzoek tot wijziging in te dienen. In de e-mail van 20 februari 2014 geeft verweerder aan dat hij het hof zal vragen arrest te wijzen. Verweerder heeft in die e-mail niets geschreven over het wijzigen van het arrest. Dat kan ook niet aangezien het arrest pas op 21 oktober 2014 is gewezen. Nu verweerder geen toezegging heeft gedaan om het arrest te laten wijzigen, kan hem daarvan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ook het laatste klachtonderdeel is dus ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond;

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, R.P.F. van der Mark, C.W.J. Okkerse, P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitsproken in het openbaar op 6 mei 2019.

Griffier                                                                                               Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. C.M. van den Reek

is deze beslissing ondertekend door

mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 6 mei 2019