ECLI:NL:TADRARL:2019:57 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-007

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:57
Datum uitspraak: 11-03-2019
Datum publicatie: 06-05-2019
Zaaknummer(s): 19-007
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Essentie: De voorzitter oordeelt de klacht deels kennelijk ongegrond wegens ne bis in idem-beginsel van artikel 47b lid 1 Advocatenwet, deels niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding ex artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, en voor het overige kennelijk ongegrond. Verweerder heeft niet de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid overschreden. De door klager kennelijk bedoelde ‘getuige’ heeft zich zelf tot de cliënt en daarna, op verzoek van zijn cliënt, tot verweerder gewend, zodat van onjuiste beïnvloeding van een getuige geen sprake is. Dat verweerder jegens die persoon, of anderen, klager ‘zwart heeft gemaakt’ en zijn privacy heeft geschonden of zou hebben misleid en beïnvloed om tegen klager te getuigen, is de voorzitter, bij gebreke van concrete feiten die die verwijten onderbouwen, niet gebleken.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 maart 2019

in de zaak 19-007

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 8 januari 2019 met kenmerk Z 710792 (18-0314) HH/sd, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft een klus- en een afbouwbedrijf gevoerd.  Verweerder staat de wederpartij van klager bij in langlopende procedures over bedrijfsmatige geschillen tussen hen.

1.2    Klager heeft zich in 2015 bij de deken beklaagd over verweerder. Bij beslissing van 7 maart 2016 heeft deze raad de klacht van klager ongegrond verklaard.

1.3    Bij e-mail van  13 oktober 2018, met bijlagen, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    nodeloos de behandeling van de zaak te traineren, waardoor de kosten van klager nodeloos oplopen;

b)    klager er ten onrechte van te beschuldigen dat hij de zaak nodeloos traineert;

Toelichting a) en b):

Volgens klager is verweerder een persoonlijke aanval begonnen tegen hem, waarbij het daadwerkelijke geschil tussen partijen door verweerder uit het oog wordt verloren. Door herhaaldelijk uitstel te vragen, onder meer vanwege een volgens verweerder niet betaald deskundigenrapport terwijl die betaling al was gedaan, en door onnodig pleidooi te vragen, wordt klager onnodig op kosten gejaagd. Klager heeft door ziekte de zaak tijdelijk stil moeten leggen, zodat hij ten onrechte wordt beschuldigd van onnodig traineren;

c)    ten onrechte getuigen te benaderen om tegen klager te getuigen en hen daarbij te misleiden en te beïnvloeden;

d)    de privacy van klager te schenden door hem bij anderen zwart te maken.

Toelichting c) en d):

Klager is van mening dat verweerder zaken bespreekt met derden, waardoor hij grenzen van het betamelijke overschrijdt. Zo heeft verweerder een klant van hem, een wanbetaler, benaderd en onder druk gezet om tegen klager te getuigen. Het stond verweerder ook niet vrij om aan deze getuige inhoudelijke en misleidende informatie over klager te verschaffen en klager neer te zetten als bedreiger. Daarmee heeft verweerder bovendien ook nog de privacy van klager geschonden;

e)    klager in de procedure bij het gerechtshof ten onrechte van fraude te beschuldigen tegenover de Raad voor Rechtsbijstand, waardoor de rechter is misleid.

Toelichting:

Verweerder heeft ten onrechte aan het gerechtshof bericht dat klager een toevoeging heeft terwijl hij daar volgens verweerder geen recht op zou hebben. Daarmee heeft hij gesuggereerd dat klager fraudeert, terwijl volgens klager zijn toevoeging terecht is verleend;

f)    de inhoud van de schikkingsonderhandelingen met het gerechtshof te bespreken;

g)    een vals deskundigenrapport in het geding te brengen en daarbij de deskundige te misleiden.

Toelichting:

Verweerder heeft verzuimd om een oorspronkelijk deskundigenrapport in het geding te brengen, maar heeft een aangepast deskundigenrapport overgelegd. Daarmee heeft verweerder bewust een onjuist beeld geschetst, ten nadele van klager.

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld en voert daartoe onder meer het volgende verweer.

Ad klachtonderdelen a) en b)

3.2    Verweerder betwist dat de vertraging door hem of door zijn cliënt wordt veroorzaakt. Het is klager die voor vertraging zorgt, mede door wraking van de voorzitter van het gerechtshof en door eerder in appel in eerste instantie verstek te laten gaan. Voor zover verweerder daarover al een opmerking tegen klager heeft gemaakt, dan betrof dat de opvatting van zijn cliënt.

Ad klachtonderdeel c) en d)

3.3    De door klager waarschijnlijk bedoelde derde heeft volgens verweerder zelf contact gezocht met zijn cliënt om te onderzoeken of zij over en weer iets voor elkaar konden betekenen in hun geschillen met klager. In opdracht van en in kader van de belangenbehartiging van zijn cliënt heeft verweerder met deze derde contact gehad. De daaruit voortvloeiende correspondentie heeft verweerder in opdracht van zijn cliënt en in diens belang in de procedure overgelegd. Het had op de weg van klager gelegen om daarop inhoudelijk te reageren. Daarnaast is het aan verweerder en zijn cliënt om te beslissen of een getuige wordt aangezegd, niet aan klager.

Ad klachtonderdeel e)

3.4    In het belang van zijn cliënt, waarmee hij een redelijk doel diende, heeft verweerder de toevoegingsaanvraag van klager aan de orde gesteld in de procedure zonder dat hij daarbij de kwalificatie ‘fraude’ heeft gebruikt. Daarmee wilde hij de ‘geloofwaardigheid’ van klager aan de orde stellen, die in de gelegenheid is geweest om daarop te reageren.

Ad klachtonderdeel f)

3.5    Volgens verweerder is klager geheel dan wel gedeeltelijk niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel. De raad heeft wat betreft de ‘uitlatingen van verweerder over de schikkingsonderhandelingen’ bij beslissing van 7 maart 2016 al beslist dat die klacht ongegrond is, zodat daarover niet opnieuw kan worden geklaagd.

3.6    Voor zover klager (gedeeltelijk) wordt ontvangen in dit klachtonderdeel dan is de klacht ongegrond. Volgens verweerder hebben geen schikkingsonderhandelingen plaatsgevonden dus kan over de inhoud daarvan ook geen mededeling aan het gerechtshof zijn gedaan.

Ad klachtonderdeel g)

3.7    Het door klager bedoelde rapport is reeds in 2008 in rechte ingediend en daarom is de klacht hierover, wegens tijdsverloop, niet-ontvankelijk.

3.8    Voor zover wel ontvankelijk is in dit klachtonderdeel, dan stelt verweerder dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft omdat hij toen nog geen advocaat van de wederpartij van klager was.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Nu verweerder deze verwijten van klager gemotiveerd heeft betwist, zijn de juistheid en daarmee de gegrondheid ervan naar het oordeel van de voorzitter niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de voorzitter de klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond zal verklaren.

Ad klachtonderdelen c) en d)

4.3    Op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht valt niet in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. De door klager kennelijk bedoelde ‘getuige’ heeft zich immers zelf tot de cliënt en daarna, op verzoek van zijn cliënt, tot verweerder gewend. Dat verweerder jegens die persoon, of anderen, klager ‘zwart heeft gemaakt’ en zijn privacy heeft geschonden of zou hebben misleid en beïnvloed om tegen klager te getuigen, is de voorzitter, bij gebreke van concrete feiten die die verwijten onderbouwen, niet gebleken. Aldus ontbreekt een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klager, zodat de voorzitter klachtonderdelen c) en d) eveneens kennelijk ongegrond zal verklaren.

Ad klachtonderdeel e)

4.4    De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. In het belang van zijn cliënte mocht, èn moest verweerder als partijdige belangenbehartiger het standpunt aanvoeren over de toevoeging van klager zoals hij dat heeft gedaan om daarmee de betrouwbaarheid van klager aan de orde te stellen. Dat hij daarmee de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een doel was gediend, is de voorzitter niet gebleken. Evenmin is de voorzitter gebleken dat daarbij door verweerder het woord ‘fraude door klager’ zou zijn gebruikt.  Het was aan (de advocaat van) klager om dat standpunt in de procedure te weerleggen. Nu verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is klachtonderdeel e) eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.5    Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, omdat hij daarover eerder al heeft geklaagd en daarop reeds door de raad is beslist.

4.6    De voorzitter stelt voorop dat ook in tuchtrechtelijke procedures het zogenaamde ne bis in idem-beginsel geldt, zoals is neergelegd in artikel 47b lid 1 van de Advocatenwet. Dat betekent dat dezelfde klacht niet tweemaal ter beslissing aan de raad kan worden voorgelegd. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat voor zover het verwijt van klager over de schikkingsonderhandelingen gaat waarover al door de raad is beslist in haar beslissing van 7 maart 2016, klager daarover niet opnieuw kan klagen. In zoverre is klager aldus kennelijk niet-ontvankelijk in dat verwijt. Voor zover het verwijt van klager gaat om eventuele latere schikkingsonderhandelingen waarover door verweerder melding zou zijn gemaakt in de procedure, dan is dat verwijt naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond. Niet is gesteld of gebleken dat daarover iets inhoudelijks door verweerder is gezegd; feiten die dat onderbouwen, ontbreken.

4.7    Dit leidt ertoe dat klachtonderdeel f) deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond zal worden verklaard, een en ander zoals hiervoor overwogen.

Ad klachtonderdeel g)

4.8    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.

4.9    Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op een rapport dat in 2008 zou zijn ingebracht in de procedure tegen de wederpartij van klager. De klacht is echter pas op 13 oktober 2018 door klager bij de deken ingediend en daarmee ruim buiten de genoemde termijn van drie jaar en daarmee te laat.

4.10    Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is dit klachtonderdeel op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klager, met toepassing van artikel 46g lid 1 Advocatenwet, niet-ontvankelijk in klachtonderdeel g);

klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel f) voor zover daarover al eerder is beslist door de raad, en voor het overige kennelijk ongegrond;

 de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 11 maart 2019.

griffier                    voorzitter

Verzonden d.d. 11 maart 2019