ECLI:NL:TADRARL:2019:50 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-1027

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:50
Datum uitspraak: 08-04-2019
Datum publicatie: 09-04-2019
Zaaknummer(s): 18-1027
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Naar aanleiding van een eerdere klacht van klaagster is met verweerster een vaststellingsovereenkomst is gesloten. Gelet op deze vaststellingsovereenkomst worden de onderdelen van de klacht die zien op de reeds eerder ingediende klacht  kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van de overige klachtonderdelen geldt dat deze onvoldoende zijn onderbouwd. Niet is gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond worden verklaard.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 8 april 2019

in de zaak 18-1027

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 21 december 2018 met kenmerk Z152024/A/sd, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is één van de acht erfgenamen in de nalatenschappen van haar ouders. Verweerster stond aanvankelijk klaagster en twee van haar zussen bij. De bijstand aan klaagster is tot een einde gekomen. Verweerster staat nog de twee zussen van klaagster bij.

1.2    Bij brief van 18 december 2015 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.3    Tijdens een gesprek dat op 18 mei 2016 heeft plaatsgevonden op het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Partijen kwamen onder meer overeen dat zij de over en weer ingediende klachten zouden intrekken en een openstaande nota van verweerster zou worden voldaan.

1.4    Bij brief van 27 november 2017 heeft klaagster opnieuw bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    is opgetreden in erfeniskwesties zonder op dat gebied de nodige deskundigheid te hebben;

b)    een te hoog bedrag aan griffierecht in rekening heeft gebracht;

c)    een procedure bij de verkeerde rechter aanhangig heeft gemaakt;

d)    zaken in de procedure door elkaar heeft gehaald;

e)    escalerend is opgetreden in plaats van een oplossing na te streven;

f)    onduidelijkheid heeft laten bestaan over de verdeling van de kosten en de doorberekening daarvan aan de verzekeringsmaatschappij, in het bijzonder de kosten die waren gemoeid met correspondentie met de verzekeringsmaatschappijen van de zussen van klaagster;

g)    heeft aangestuurd op de benoeming van een vereffenaar terwijl daarvoor geen aanleiding was;

h)    zich met de vereffening heeft bemoeid en veel tijd van deze te vergen, onder andere door een uitdelingslijst te laten opstellen;

i)    onnodig een dagvaarding heeft laten uitbrengen gericht op een bevel tot verdeling.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) tot en met d), g) en i)

4.1    De klachtonderdelen a) tot en met d), g) en i) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2    De voorzitter stelt vast dat de gebeurtenissen die klaagster ten grondslag legt aan klachtonderdelen a) tot en met d), g) en i) betrekking hebben op omstandigheden voorafgaande aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 18 mei 2016. Klaagster heeft pas bij repliek gesteld dat deze vaststellingsovereenkomst door haar eenzijdig is vernietigd wegens misbruik van omstandigheden en bedrog. Zij zou zijn gedwongen tot het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. Klaagster heeft echter haar stellingen op dit punt niet verder onderbouwd. Zo is niet gesteld op welke wijze klaagster zou zijn gedwongen tot het aangaan van de overeenkomst en op welke wijze zij de vernietiging heeft ingeroepen. Ook het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de stellingen van klaagster met betrekking tot de gestelde vernietiging. De voorzitter gaat er dan ook van uit dat de vaststellingsovereenkomst tussen partijen nog steeds van kracht is. Gelet op deze vaststellingsovereenkomst, waarin is vastgelegd dat klachten door partijen over en weer worden ingetrokken en het gegeven dat door klaagster geen nieuwe feiten naar voren zijn gebracht waaruit zou moeten volgen dat de vaststellingsovereenkomst geen gelding meer heeft, is de voorzitter van oordeel dat de klachtonderdelen a) tot en met d), g) en i) niet meer voor behandeling in aanmerking komen.

4.3    Klaagster zal dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in deze klachtonderdelen.

Ad klachtonderdeel e)

4.4    Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is verweerster niet meer als advocaat voor klaagster opgetreden. Voor de overige klachtonderdelen geldt derhalve dat deze zien op het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij, in dit geval de twee overgebleven zussen waarvoor verweerster is blijven optreden. Uitgangspunt is dat de advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de wederpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.

4.5    In klachtonderdeel e) verwijt klaagster verweerster dat haar handelen een escalerend effect heeft gehad, waarmee zij schade zou hebben berokkend aan de wederpartijen. Verweerster heeft dit gemotiveerd betwist en aangevoerd dat zij juist het initiatief heeft gekomen om tot een oplossing buiten rechte te komen, maar dat dit door de opstelling van klaagster werd belemmerd.

4.6    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft de aan haar adres gemaakte verwijten gemotiveerd betwist. Gelet daarop had het op de weg van klaagster gelegen haar stellingen nader te onderbouwen en met bewijs te staven. Dat heeft zij nagelaten: het klachtonderdeel is onvoldoende concreet gemaakt en onvoldoende onderbouwd. Ook het klachtdossier biedt geen aanknopingspunt voor het verwijt van klaagster aan het adres van verweerster. De conclusie is dan ook dat klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdeel f)

4.7    Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de verdeling van de kosten en de doorberekening daarvan aan de verzekeringsmaatschappij. Verweerster heeft daartegen aangevoerd dat klaagster, toen verweerster nog voor haar optrad, steeds een gespecificeerde declaratie heeft ontvangen. Daar komt bij dat de hoogte van de declaraties tijdens de bespreking over de vorige klacht van klaagster aan de orde is geweest, zodat de vaststellingsovereenkomst daar ook betrekking op heeft . Voorts heeft klaagster geen belang bij dit klachtonderdeel voor zover dat ziet op de wijze waarop verweerster haar kosten heeft gedeclareerd over de periode dat zij klaagster niet meer bijstond, aldus steeds verweerster.

4.8    Met verweerster is de voorzitter van oordeel dat klaagster over de hoogte van de declaraties niet meer kan klagen, voor zover dat al aan een tuchtrechtelijke toetsing kan worden onderworpen, nu dat klachtonderdeel bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is ingetrokken. Voor zover het klachtonderdeel ziet op de kosten die verweerster aan de verzekeringsmaatschappijen van haar cliënten heeft belast, is de voorzitter van oordeel dat klaagster dit onderdeel tevergeefs heeft opgeworpen. Verweerster heeft terecht geweigerd de polisnummers van de verzekeringen van haar cliënten aan klaagster te verstrekken. Ook klachtonderdeel f) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

4.9    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij te veel tijd van de vereffenaar heeft gevergd, onder meer door ten onrechte een uitdelingslijst te laten opstellen. Verweerster heeft daartegen aangevoerd dat uit de urenspecificatie van de vereffenaar blijkt dat alle erven hem tijd hebben gekost. Zij heeft gemotiveerd betwist dat zij de vereffenaar nodeloos op kosten heeft gejaagd of overbodige werkzaamheden heeft laten verrichten.

4.10    Het verwijt van klaagster dat verweerster te veel tijd van de vereffenaar heeft geëist is uitdrukkelijk door verweerster weersproken. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door verweerster is door klaagster niets gesteld waaruit het tegendeel blijkt. Ook het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is geweest van enig tuchtrechtelijk handelen door verweerster.

slotsom

4.11    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g en 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klachtonderdelen a) tot en met d), g) en i), met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klachtonderdelen e), f) en h), met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. C.C. Horrevorts als griffier op 8 april 2019.

griffier                           voorzitter

Verzonden d.d. 8 april 2019