ECLI:NL:TADRARL:2019:40 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-576

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:40
Datum uitspraak: 11-02-2019
Datum publicatie: 25-02-2019
Zaaknummer(s): 18-576
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat gegrond. Verweerster heeft erkend dat zij na het indienen van een aanvraag bij het Schadefonds niet meer heeft gereageerd jegens klagers en het Schadefonds ten gevolge waarvan het Schadefonds de aanvraag van klagers heeft afgewezen en de daarmee samenhangende bezwaartermijn is verlopen zonder dat klagers hiervan op de hoogte waren (gebracht). Zelfs na indiening van de klacht door klagers heeft verweerster zich in een volledig stilzwijgen gehuld en ook niet gereageerd op verzoeken van de deken om een reactie. Door eerst ter zitting van de raad met een ‘verklaring’ te komen, heeft verweerster klagers, die al het nodige voor hun kiezen hebben gehad ruim twee jaar in onzekerheid en onwetendheid gelaten. Dit alles is onacceptabel en advocaatonwaardig en de raad rekent verweerster dit zeer ernstig aan. Bij het bepalen van de maatregel, een voorwaardelijke schorsing van vier weken, heeft de raad onder meer rekening gehouden met de zwaardere maatregel die in de gekoppelde dekenklacht (met zaaknummer 18-440) aan verweerster wordt opgelegd.   

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 februari 2019

in de zaak 18-576

naar aanleiding van de klacht van:

klager 1

en

klager 2

hierna samen: klagers

gemachtigde: mr. K.

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 26 maart 2018 hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 27 juli 2018 met kenmerk K 18/37, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde dag, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 november 2018 in aanwezigheid van klagers, hun gemachtigde en verweerster. De klacht is ter zitting gezamenlijk behandeld met een dekenbezwaar tegen verweerster. Dit dekenbezwaar is bij de raad bekend onder zaaknummer 18-440. Van de gevoegde behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    Het dekenbezwaar wordt in een separate beslissing beoordeeld en zal hierna verder niet (inhoudelijk) aan de orde komen.

1.5    In de klachtzaak van klagers heeft de raad kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    De dochter respectievelijk zus van klagers is in 2013 door wurging om het leven gebracht door de heer L.

2.3    Bij arrest van 30 april 2015 heeft het gerechtshof de heer L. schuldig bevonden aan doodslag en is de heer L. veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en TBS met dwangverpleging. Klagers hebben zich als benadeelde in die strafzaak gevoegd waarbij verweerster (sinds 2014) de belangen van klagers heeft behartigd. De vorderingen tot schadevergoeding van klagers zijn in die procedure gedeeltelijk toegewezen.

2.4    Na het wijzen van voornoemd arrest heeft verweerster namens klagers een civiele schadevergoedingsprocedure gestart tegen de heer L. Bij vonnis van 12 oktober 2016 zijn de vorderingen van klagers afgewezen.

2.5    Op 31 augustus 2016 heeft verweerster namens klagers een aanvullende uitkering van € 500,- aangevraagd bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het Schadefonds). Het Schadefonds heeft vervolgens bij verweerster om nadere informatie gevraagd. Verweerster heeft klagers niet op de hoogte gebracht van het verzoek van het Schadefonds en op dit verzoek heeft verweerster niet gereageerd.

2.6    Bij brief van 30 november 2016 heeft het Schadefonds de aanvraag om een uitkering afgewezen wegens gebrek aan informatie. Ook deze brief heeft verweerster niet aan klagers doorgestuurd.

2.7    Bij e-mails van 17 april 2017, 14 mei 2017 en 22 mei 2017 heeft klager 1 verweerster gevraagd om informatie over de ingediende aanvraag bij het Schadefonds. Verweerster heeft niet gereageerd.

2.8    Bij e-mail van 20 juli 2017 heeft klager 1 jegens verweerster zijn ongenoegen geuit over het gebrek aan communicatie door verweerster. Verder heeft klager 1 in zijn e-mail laten weten inmiddels contact te hebben gehad met het Schadefonds en vernomen te hebben dat de aanvraag van klagers is afgewezen bij beslissing van 30 november 2016. Op het moment dat klager 1 een afschrift van voornoemde beslissing van het Schadefonds ontving, was de bezwaartermijn tegen deze beslissing al verlopen. Verder heeft klager in zijn e-mail aangekondigd dat hij een klacht over verweerster zal indienen bij de deken. Verweerster heeft op de e-mail van klager van 20 juli 2017 niet gereageerd.

2.9    Klager hebben zich vervolgens tot hun rechtsbijstandsverzekeraar gewend. Bij (aangetekende) brief van 1 november 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar namens klagers een klacht bij verweerster ingediend. Op 2 november 2017 is de aangetekende brief op het adres van verweerster in ontvangst genomen. Verweerster heeft niet gereageerd.

2.10    Ook op de door de rechtsbijstandsverzekeraar namens klagers verstuurde herinneringsbrief van 29 november 2017 heeft verweerster niet gereageerd.

2.11    Vervolgens heeft een jurist van de rechtsbijstandsverzekeraar geprobeerd om telefonisch contact te krijgen met verweerster op 14, 20, 21, 27 en 28 februari 2018, echter zonder resultaat. Ook op een achtergelaten voicemailbericht heeft verweerster niet gereageerd.

2.12    Bij brief van 26 maart 2018 hebben klagers een klacht ingediend over verweerster bij de deken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster niet tijdig en frequent genoeg met klagers heeft gecommuniceerd;

Toelichting

Verweerster heeft klagers onvoldoende op de hoogte gehouden van de stand van zaken, ook niet na herhaaldelijk verzoek van klagers. Ook heeft verweerster klagers niet op de hoogte gebracht van de afwijzende beslissing van het Schadefonds, terwijl zij wel optrad als gemachtigde van klagers.

b)    verweerster een bezwaartermijn heeft laten verstrijken zonder klagers op de hoogte te stellen van deze termijn;

Toelichting

Doordat verweerster klagers niet in kennis heeft gesteld van de afwijzende beslissing van het Schadefonds, is de bezwaartermijn verlopen zonder dat klagers daar weet van hadden. Verweerster heeft zelf ook geen bezwaar gemaakt. De beslissing is thans onherroepelijk geworden en door het handelen van verweerster hebben klagers geen mogelijkheid meer om hiertegen op te komen. Het gaat klagers niet om het geld maar er zit veel frustratie nu de zaak niet goed is afgesloten.

4    VERWEER

4.1    Na ontvangst van de klacht heeft de deken verweerster diverse malen verzocht te reageren op de klacht. Verweerster heeft niet gereageerd en geen schriftelijk verweer gevoerd alvorens de klacht door de deken ter kennis van de raad is gebracht. Het tijdens de zitting door verweerster gevoerde verweer luidt – kort en zakelijk weergegeven – als volgt.

Ad klachtonderdelen a en b)

4.2    Verweerster erkent lange tijd niet te hebben gereageerd en niets te hebben gedaan in de zaak van klagers en biedt daarvoor haar excuses aan. In 2015 is verweerster uit een maatschap gestapt die zo goed als failliet was en verweerster diende in korte tijd zo’n € 88.000 te betalen aan de maatschap. Verweerster is na de uittreding voor zichzelf begonnen en heeft zich een slag in de rondte gewerkt om de schuld te kunnen afbetalen. Toen er ook nog beslag gelegd werd door de Raad voor Rechtsbijstand kon verweerster niets meer declareren en raakte zij in paniek. Verweerster erkent dat zij teveel hooi op haar vork genomen heeft vanwege de grote schulden en dat zij zaken heeft laten liggen en haar kop in het zand heeft gestoken. Het maakt verweerster erg emotioneel. Verweerster durfde geen zaken te weigeren omdat zij bang was om in de financiële problemen te komen. Verweerster wist niet meer wat zij moest doen en heeft niemand hierover verteld. Ook toen zij de klacht en het dekenbezwaar ontving hoopte zij dat daar verder niets  van zou komen en heeft zij brieven ongeopend gelaten. Toen zij de oproep voor de zitting ontving, wist ze dat ze zich niet langer kon verstoppen. Volgens verweerster gaat het inmiddels beter. Zij heeft twee juridisch werknemers aangenomen en is (bijna) schuldenvrij. Verder is zij bezig met het wegwerken van achterstanden in dossiers en is zij weer beter bereikbaar.

5    BEOORDELING

5.1    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Ad klachtonderdelen a en b)

5.2    Vanwege de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen a en b gezamenlijk beoordeeld.

5.3    De raad komt tot het oordeel dat de klacht in al zijn onderdelen gegrond is. Verweerster heeft erkend na de indiening van de aanvraag bij het Schadefonds niet meer te hebben gereageerd jegens klagers. Vaststaat ook dat verweerster het Schadefonds niet om de gevraagde nadere informatie heeft voorzien en dat zij klagers over dit verzoek en de daarop volgende negatieve beslissing van het Schadefonds en de daarmee samenhangende bezwaartermijn niet heeft geïnformeerd ten gevolge waarvan deze beslissing, zonder dat klagers hiervan op de hoogte waren, onherroepelijk is geworden. Door haar nalatigheid is verweerster in ernstige mate tekort geschoten in de zorg die zij voor haar cliënten had behoren te betrachten en heeft zij niet gehandeld zoals van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht.

6    MAATREGEL

6.1    Het was de taak van verweerster om de belangen van klagers te behartigen en, als zij hiertoe om welke reden ook, niet (meer) in staat was, de zaak tijdig aan een andere advocaat over te dragen zodat de zaak van klagers voortvarend opgepakt zou worden. In plaats daarvan heeft verweerster na indiending van de aanvraag bij het Schadefonds op 31 augustus 2016 niets meer van zich laten horen en (elk contactverzoek van) klagers en hun belangen volledig genegeerd. Verweerster heeft klagers daarmee welbewust informatie over hun aanvraag bij het Schadefonds onthouden en de bezwaartermijn tegen de afwijzende beslissing van 30 november 2016 laten verlopen waardoor deze beslissing onherroepelijk is geworden en zij klagers een (mogelijke) aanspraak op een vergoeding van het Schadefonds heeft ontnomen. Zelfs na indiening van de klacht door klagers heeft verweerster zich in een volledig stilzwijgen gehuld en ook niet gereageerd op verzoeken van de deken om een reactie. Door eerst ter zitting van de raad (op 29 november 2018) met een ‘verklaring’ te komen, heeft verweerster klagers, die al het nodige voor hun kiezen hebben gehad, ruim twee jaar in onzekerheid en onwetendheid gelaten. Dit alles is onacceptabel en advocaatonwaardig en de raad rekent verweerster dit zeer ernstig aan.

6.2    De raad acht de maatregel van vier weken voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk passend en geboden. Bij het bepalen van deze maatregel heeft de raad laten meewegen dat het dekenbezwaar in de zaak 18-440 bij beslissing van 11 februari 2019 eveneens gegrond is en dat in die zaak een zwaardere maatregel wordt opgelegd. Ook heeft de raad acht geslagen op het blanco tuchtrechtelijke verleden van verweerster.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,00 aan hen te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klagers,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klagers. Klagers geven tijdig hun rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerster dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-576.

7.5    Verweerster dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 18-576.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk op voor de duur van vier weken;

-    bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    bepaalt dat de termijn van artikel 8a lid 3 Advocatenwet wordt verkort tot twee jaar;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klagers;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.5.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, W.H. Kesler, H.J.P. Robers, E.A.C. van der Wiel, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2019.

Griffier                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 11 februari 2019