ECLI:NL:TADRARL:2019:175 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-952

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:175
Datum uitspraak: 29-04-2019
Datum publicatie: 30-10-2019
Zaaknummer(s): 18-952
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Klager deels niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop, klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 29 april 2019

in de zaak 18-952

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 29 november 2018 met kenmerk Z567498/MV/sd, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.2    Klager is in geschil met twee partijen in verband met de inning van een vordering die door cessie in het bezit van klager is gekomen. In dat kader is een bodemprocedure gevoerd. De rechtbank heeft de vorderingen van klager afgewezen. Klager is vervolgens in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis. Klager werd daarbij aanvankelijk bijgestaan door mr. K. Hangende het hoger beroep heeft verweerder in februari 2014 de behandeling van de zaak overgenomen van mr. K.

1.3    Op 24 februari 2014 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierbij verzoek ik u de opdracht om voor u op te treden na voldoening van de eerder aan u toegezonden declaratie. (...)

De zaak wordt door mij uitgevoerd tegen een opbrengst van € 25.000 euro ex btw en hetzelfde bedrag bij het winnen van de zaak bij het hof en betaald uit het depot bij de notaris of als dat niet volstaat andere middelen aan u zijde. Onder winnen wordt hier verstaan zestig procent of meer van hetgeen is gevorderd. Dit notarieel deel wordt door u onherroepelijk aan mij verstrekt; een daartoe strekkend document tussen de notaris u en mij zal ik nog opstellen na uw akkoord.

Op mijn werkzaamheden gelden mijn algemene voorwaarden die ik hier voor de goede orde nogmaals bijsluit.”

1.4    Op 18 april 2014 is tussen klager en verweerder een ‘Overeenkomst tot betaling van juridische diensten’ gesloten.

1.5    Op 26 november 2015 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden bij het Hof. Tijdens deze mondelinge behandeling zijn partijen een schikking overeengekomen.

1.6    Bij brief van 8 februari 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    klager niet heeft geïnformeerd dat de zaak weer op de rol zou komen indien tijdens de zitting medio november 2015 geen akkoord met de wederpartij zou worden bereikt;

b)    eind 2013 een no cure no pay afspraak met klager is overeengekomen waardoor verweerder belang had bij de uitkomst van de zaak;

c)    na heeft gelaten tijdens de zitting medio november 2015 met klager te overleggen ter zake het opzettelijk procesmisbruik van wederpartij en diens advocaat.

3    VERWEER

Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling zal worden ingegaan. 

4    BEOORDELING

Preliminaire verweren

4.1    Vóór alle andere weren voert verweerder aan dat volgens zijn algemene voorwaarden, zoals van toepassing verklaard in zijn brief van 24 februari 2014 (zie hiervoor onder randnummer 1.2), de Geschillencommissie Advocatuur geadieerd had moeten worden. Daarnaast beroept verweerder zich op rechtsverwerking en afstand van recht.

4.2    De voorzitter overweegt ten aanzien van deze preliminaire verweren als volgt. Verweerder stelt weliswaar dat in zijn algemene voorwaarden een bepaling is opgenomen waaruit blijkt dat de Geschillencommissie Advocatuur geadieerd had moeten worden, maar legt die algemene voorwaarden niet over. De voorzitter kan daarom niet vaststellen dat klager en verweerder zijn overeengekomen dat klachten bij uitsluiting aan de Geschillencommissie Advocatuur voorgelegd kunnen worden; verweerder heeft een en ander onvoldoende onderbouwd. Van het uitdrukkelijk doen van afstand van het recht om te klagen of andere omstandigheden op grond waarvan het recht van klager om een klacht in te dienen zou kunnen zijn verwerkt, is de voorzitter evenmin gebleken. De voorzitter zal daarom voorbij gaan aan deze preliminaire verweren en oordeelt thans als volgt.

Ad klachtonderdelen a) en c)

4.3    De klachtonderdelen a) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.4    Klager verwijt verweerder dat hij klager niet heeft geïnformeerd dat de zaak weer op de rol zou komen indien tijdens de zitting medio november 2015 geen akkoord met de wederpartij zou worden bereikt. Voorts verwijt klager verweerder dat hij na heeft gelaten tijdens de zitting medio november 2015 met klager te overleggen ter zake het opzettelijk procesmisbruik van wederpartij en diens advocaat.

4.5    Verweerder betwist een en ander. Verweerder voert aan dat klager er met zijn volle verstand bij was toen de vaststellingsovereenkomst werd opgemaakt, ten overstaan van het hof. Er is lang en breed de tijd genomen zowel voor de zitting als voor de onderhandelingen op de gang. Voorts is juist dat de wederpartij ter zitting kwam met bewijs in plaats van 14 dagen voorafgaand aan de zitting, conform het procesreglement. Klager kreeg voldoende tijd om het bewijs en de waarde ervan in te zien, verweerder zag daarop toe en het hof bood daartoe alle gelegenheid. Het was niet aan verweerder om toestemming te verlenen voor de inbreng van alsnog geboden bewijs van de wederpartij, maar aan het hof. Verweerder zag er geen heil in om op dat moment bezwaar te maken. Gelet op het verloop van de zitting en het (voor klager negatieve) tussenarrest van het hof, leek het verweerder beter om het aan te laten komen op een schikking. Een en ander heeft verweerder op de gang in alle rust aan klager kenbaar gemaakt. Daarbij is ook aangegeven dat klager geen genoegen hoefde te nemen met het schikkingsaanbod als hij dat niet wilde. Gelet op het negatieve tussenarrest voor klager en het late bewijs van de wederpartij dat haar stellingen onderbouwde, was het opnieuw op de rol plaatsen van de zaak niet aan de orde. Het hof zou op de rol hebben aangegeven eindarrest te wijzen als er geen schikking zou zijn getroffen, de zaak was ‘uitgeprocedeerd’. Dat klager kennelijk spijt heeft van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst is jammer, maar heeft niets te maken met een handelwijze van verweerder die zou indruisen tegen het gedragsrecht, aldus steeds verweerder.

4.6    De voorzitter overweegt als volgt. Aangezien de onderhavige klachtonderdelen betrekking hebben op hetgeen zich heeft afgespeeld tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 26 november 2015, en de klacht binnen drie jaar na die datum (namelijk op 8 februari 2018) is ingediend, kan klager wel worden ontvangen in de onderhavige klachtonderdelen. Gelet op het verweer van verweerder kan evenwel niet worden vastgesteld dat de zaak weer op de rol zou komen indien tijdens de zitting medio november 2015 geen akkoord met de wederpartij zou worden bereikt. Verweerder heeft immers aangevoerd dat, als er geen schikking zou zijn getroffen, het hof op de rol zou hebben aangegeven eindarrest te wijzen. Dat er nadere proceshandelingen hadden kunnen worden verricht wordt betwist en kan in deze niet worden vastgesteld. Voor zover verweerder tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep niet heeft overlegd met klager over het feit dat er op een laat moment stukken waren ingediend door de wederpartij valt hem hiervan, gelet op zijn verweer, evenmin een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.7    De klachtonderdelen a) en c) zijn dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.8    Klager verwijt verweerder dat hij eind 2013 een no cure no pay afspraak met klager is overeengekomen waardoor verweerder belang had bij de uitkomst van de zaak.

4.9    Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat tussen klager en hem een vaste prijs is afgesproken voor de juridische werkzaamheden die verweerder zou verrichten, en dus geen no cure no pay afspraak. Daarnaast beroept verweerder zich op de vervaltermijn als opgenomen in artikel 46g van de Advocatenwet.

4.10    De voorzitter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht bij de deken wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Tussen klager en verweerder is op 18 april 2014 een ‘Overeenkomst tot betaling van juridische diensten’ gesloten (zie hiervoor onder randnummer 1.3). De termijn uit artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet is dan ook in beginsel op die datum gaan lopen. Door hierover pas op 8 februari 2018 een klacht in te dienen, heeft klager de in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet genoemde termijn overschreden. Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is dit klachtonderdeel op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet niet-ontvankelijk

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klachtonderdelen a) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-    klager, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 29 april 2019.

griffier    voorzitter