ECLI:NL:TADRARL:2019:168 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-856

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:168
Datum uitspraak: 01-07-2019
Datum publicatie: 30-10-2019
Zaaknummer(s): 18-856
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Klaagster verwijt verweerster een zevental onjuistheden in de inleidende dagvaarding te hebben opgenomen. Verweerster heeft per klachtonderdeel gemotiveerd weersproken dat van het poneren van feiten in strijd met de waarheid sprake is, veelal onder verwijzing naar documenten die haar standpunt ondersteunen. Klaagster, die niet ter zitting is verschenen, heeft deze verweren niet weersproken. Klacht op alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 1 juli 2019

in de zaak 18-856

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 11 oktober 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 november 2018 met kenmerk 17-0279/MV/sd, door de raad ontvangen op 1 november 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 mei 2019 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Op 9 november 2003 is de heer V overleden. Erfgenamen van de heer V waren mevrouw V, mevrouw A en een drietal anderen. Klaagster is eerst als advocaat en later als vereffenaar betrokken geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap van de heer V. Verweerster was aanvankelijk de advocaat van een legataris en vervolgens de advocaat van mevrouw A (erfgename) in een procedure die klaagster tegen mevrouw A aanhangig had gemaakt.

2.3    Bij beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 21 maart 2005 is een eerste vereffenaar benoemd. Op gezamenlijk verzoek van de vijf erfgenamen heeft de rechtbank ‘s-Gravenhage bij beschikking van 29 maart 2007 die vereffenaar vervangen door klaagster en mr. F. Op 22 juli 2008 heeft mevrouw A, toen nog bijgestaan door een andere advocaat, een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank heeft verzocht klaagster ter verantwoording te roepen en desgevallend haar van haar opdracht te ontheffen. Bij beschikking van 16 oktober 2008 heeft de rechtbank ‘s-Gravenhage klaagster als vereffenaar van de nalatenschap van de heer V ontslagen. Klaagster bleef tot in 2009, respectievelijk 2010, wel vereffenaar van twee vennootschappen die tot de nalatenschap van de heer V behoorden.

2.4    Mevrouw A heeft in augustus 2008 een klacht ingediend bij de deken van de Rotterdamse Orde van Advocaten over het optreden van klaagster. Op 5 november 2010 heeft ook de deken een klacht ingediend tegen klaagster. Deze klachten hebben uiteindelijk in hoger beroep geleid tot een voorwaardelijke schorsing voor vier maanden, opgelegd bij beslissing van het Hof van Discipline van 6 februari 2012.

2.5    Bij brief van 10 mei 2013 heeft klaagster mevrouw A aansprakelijk gesteld omdat zij misbruik van klachtrecht zou hebben gemaakt en zo onrechtmatig zou hebben gehandeld. Op 10 september 2013 heeft klaagster beslag doen leggen ten laste van mevrouw A onder de bank waar zich een bedrag in depot bevond dat tussen de erfgenamen van de heer V moest worden verdeeld. Vervolgens heeft klaagster een procedure aanhangig gemaakt tegen mevrouw A bij de rechtbank Rotterdam. Verweerster heeft mevrouw A in die procedure bijgestaan. Op 18 februari 2015 heeft de rechtbank Rotterdam vonnis gewezen en de vorderingen van klaagster afgewezen, met veroordeling van klaagster in de proceskosten.

2.6    Na afwikkeling van de nalatenschap, in 2015, heeft mevrouw A, besloten klaagster aansprakelijk te stellen voor door toedoen van klaagster geleden schade. Verweerster trad in die procedure als advocaat van de erfgenamen op. De dagvaarding is uitgebracht op 14 oktober 2016. Op 23 augustus 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden.

2.7    Klaagster heeft zich bij brief van 11 oktober 2017 met de onderhavige klacht tot de deken gewend. Op 5 februari 2018 is klaagster bij beslissing van het Hof van Discipline geschrapt van het tableau. Op 28 maart 2018 is door de rechtbank Rotterdam vonnis gewezen in de procedure tussen mevrouw A en klaagster, waarbij klaagster is veroordeeld om een bedrag van bijna € 250.000 aan mevrouw A te voldoen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in de inleidende dagvaarding:

a)    in punt 2 heeft gesteld dat haar onlangs zou zijn gebleken dat klaagster gelden van de nalatenschap onder zich had gehouden en pas tijdens de mondelinge behandeling op 23 augustus 2017 haar daarop gebaseerde vordering inzake de privérekening van de heer V in te trekken;

b)    in punt 4 ten onrechte heeft gesteld dat klaagster de advocaat van mevrouw V zou zijn geweest;

c)    in punt 7 heeft verwezen naar een citaat dat in die vorm op de genoemde plaats niet voorkomt;

d)    in punt 16 ten onrechte heeft gesteld dat klaagster de kosten van haar advocaat in enkele tuchtzaken ten laste van de nalatenschap van de heer V zou hebben gebracht;

e)    in punt 17 ten onrechte heeft gesteld dat mr. F zijn klacht tegen klaagster zou hebben ingetrokken en dat klaagster zou hebben geweigerd mee te werken aan de benoeming van een bindend adviseur;

f)         in punt 18 en 19 heeft gesteld dat het in belangrijke mate aan klaagster te wijten is dat vertraging in de afwikkeling van de nalatenschap is opgetreden;

g)    in punt 23 heeft gesteld dat klaagster “zand in de machine” strooide en dat op internet te lezen zou zijn dat klaagster de Orde van Advocaten ervan beticht een aandeel te hebben in de nalatenschap van de heer V.

4    VERWEER

Verweerster is van mening dat door haar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerster benadrukt dat zij betrokken was als advocaat van de wederpartij van klaagster en heeft per klachtonderdeel de volgende verweren gevoerd.

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klaagster heeft in haar hoedanigheid van vereffenaar het beheer gekregen over een van de privérekeningen van de heer V. Ook na haar ontslag als vereffenaar gingen de bankafschriften van deze rekening nog steeds naar het kantoor van klaagster. Klaagster heeft nooit het beheer over deze rekening aan mr. F, haar medevereffenaar die niet werd ontslagen, overgedragen. Voor de erfgenamen, althans mevrouw A, werd dit pas kenbaar in mei 2016 toen via de boedelnotaris het bericht werd ontvangen dat er nog een bedrag te verdelen was. Het lijkt erop dat klaagster het beheer over deze rekening bewust heeft verzwegen. Rekening en verantwoording over deze rekening heeft klaagster pas afgelegd nadat bij dagvaarding een vordering daartoe was ingesteld. Na dagvaarding en conclusie van antwoord was de zitting van 23 augustus 2017 het meest geëigende moment in de procedure om de vordering dat klaagster rekening en verantwoording diende af te leggen in te trekken. Dat de vordering niet eerder ingetrokken is, heeft klaagster op geen enkele manier in haar belangen geschaad.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerster heeft niet ten onrechte gesteld dat klaagster de advocaat van mevrouw V zou zijn geweest. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een verslag van de vereffenaar die voor klaagster in het zadel zat. In haar memorandum van 18 januari 2007 wordt op de eerste pagina in de vierde alinea gesproken over de raadsvrouw van mevrouw V. Uit het vervolg van de inhoud van die alinea volgt dat klaagster die advocaat is. De vermelding van klaagster als nieuwe advocaat van mevrouw V is ook in de urenlijsten terug te vinden.

Ad klachtonderdeel c)

4.2    Het citaat waarnaar verweerster heeft verwezen komt niet uit het rapport dat klaagster noemt, maar uit een tussentijds verslag houdende afwikkeling nalatenschap V van 30 juni 2013. Het betreffende tussentijds verslag is door verweerster als productie 5 bij de dagvaarding gevoegd. Het citaat kan worden gevonden op pagina 10.

Ad klachtonderdeel d)

4.3    De beschuldiging dat klaagster facturen van haar advocaat in de lopende tuchtzaken ten laste van de nalatenschap van de heer V zou hebben gebracht, is een van de punten waarover de rechtbank Rotterdam zich moest uitlaten, hetgeen zij tijdens deze tuchtprocedure heeft gedaan. De rechtbank heeft klaagster uiteindelijk veroordeeld tot betaling.

Ad klachtonderdeel e)

4.4    In een van de klachtprocedures die door mr. F , de medevereffenaar, aanhangig zijn gemaakt, is afgesproken dat een bindend adviseur benoemd zou worden om zich uit te laten over de declaraties van klaagster. Als deze bindend adviseur benoemd zou worden, zou mr. F zijn klacht intrekken. De bindend adviseur is nooit aangesteld. Klaagster was van mening dat zij aan de uitspraak van de raad tegemoet was gekomen door haar eigen adviseur te benoemen. Of mr. F zijn klacht wel of niet had ingetrokken was vervolgens aanleiding tot discussies. Uiteindelijk heeft de Raad van Discipline geoordeeld dat de klacht niet als ingetrokken kon worden beschouwd. Verweerster verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Raad van Discipline van 20 januari 2014. Verweerster geeft daarnaast aan dat er een aantal klachten door elkaar heen liep en dat zij niet over alle communicatie dienaangaande beschikte, zodat het mogelijk is dat zij zich op dit punt heeft vergist. Die vergissing leidt echter volgens verweerster niet tot een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging.

Ad klachtonderdeel f)

4.5    De procedure die verweerster voor de legataris voerde is in 2013 geschikt. Daarna had de nalatenschap kunnen worden afgewikkeld, ware het niet dat klaagster tegen twee van de erfgenamen, waaronder mevrouw A, een procedure was begonnen ter inleiding waarvan zij beslag had gelegd op de gelden die tot de nalatenschap behoorden. Het beslag is op 6 augustus 2014 bij vonnis in incident opgeheven. Daarna waren er nog verwikkelingen tussen de erfgenamen, zodat uiteindelijk de akte van verdeling pas is getekend op 8 september 2015. De vertraging in de afwikkeling van de nalatenschap is dus voor een belangrijk deel veroorzaakt door de procedure die klaagster tegen mevrouw A aanhangig heeft gemaakt. De opmerkingen in de dagvaarding daaromtrent waren dus terecht.

Ad klachtonderdeel g)

4.6    In de dagvaarding heeft verweerster het optreden van klaagster ter discussie gesteld. Klaagster heeft tweemaal beslag laten leggen onder de vereffenaar voor vorderingen die uit de lucht waren gegrepen en verweerster heeft het door klaagster zonder mandaat procederen tegen beslissingen van de rechtbank verwoord als zand in de machine strooien. De opmerking over de Orde van Advocaten is gemaakt tijdens de comparitie van partijen van 12 januari 2015. Verweerster verwijst naar het proces-verbaal van die comparitie, meer in het bijzonder naar pagina vier, regel 26 tot en met 30.

5    BEOORDELING

5.1    De klachten zien op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht aan de hand van deze criteria beoordelen.

5.2    Door klaagster zijn een zevental klachtonderdelen geformuleerd. Deze onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.3    In de kern genomen komen alle klachtonderdelen er op neer dat klaagster verweerster verwijt dat zij in de door haar opgestelde inleidende dagvaarding feiten heeft geponeerd waarvan verweerster wist dat deze in strijd met de waarheid zijn. Verweerster heeft, zoals hiervoor in onderdeel 4 besproken, per klachtonderdeel uitvoerig en gemotiveerd verweer gevoerd, veelal onder verwijzing naar stukken waaruit zij heeft geciteerd of naar stukken die haar standpunt onderbouwen. De raad is van oordeel dat uit deze stukken blijkt dat door verweerster geen onjuistheden zijn verkondigd, althans geen feiten zijn geponeerd waarvan verweerster had moeten weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. De door verweerster in de dagvaarding genoemde feiten worden ondersteund door diverse stukken en mocht verweerster, die als advocaat van de wederpartij van klaagster een ruime vrijheid geniet, dus ook zo presenteren.

5.4    Door klaagster, die zonder bericht van verhindering niet ter zitting van de raad is verschenen, zijn bij repliek geen argumenten aangevoerd die dit oordeel anders maken. Klaagster heeft de gemotiveerde verweren van verweerster aldus niet voldoende weersproken. De raad is dan ook van oordeel dat de klacht op alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond;

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.D.G. Bakker, H.H. Tan, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2019.

Griffier                                                                   Voorzitter