ECLI:NL:TADRARL:2019:144 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-743

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:144
Datum uitspraak: 19-12-2019
Datum publicatie: 12-06-2019
Zaaknummer(s): 18-743
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De voorzitter oordeelt klager niet-ontvankelijk in zijn klacht op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet wegens overschrijding van de driejaarstermijn, zonder dat is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 december 2018

in de zaak 18-743

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 13 september 2018 met kenmerk 2017 KNN198/152301, door de raad ontvangen op 17 september 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager was vennoot van de vennootschap onder firma [N VOF]. (hierna: N).

1.2    In 2003 heeft [N] een zeilevenement georganiseerd waaraan onder meer het skûtsje van schipper D deelnam. Aan boord van dat skûtsje heeft mevrouw B op 11 juni 2003 letsel opgelopen. Hiervoor heeft zij zowel schipper D als [N] aansprakelijk gesteld. [N] was verzekerd bij Delta Lloyd, D bij Allianz.

1.3    Mevrouw B heeft [N] en D gedagvaard. [N] heeft verweerder verzocht haar in die procedure bij te staan.

1.4    Verweerder heeft verzuimd zich voor [N] te stellen. Daarvan is door zijn toenmalige kantoor melding gemaakt bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

1.5    Bij vonnis van 20 oktober 2010 is [N] bij verstek veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding nader op te maken bij staat en tot betaling van een voorschot van € 25.000,- aan mevrouw B. Ook D is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding nader op te maken bij staat.

1.6    Tegen voornoemd vonnis heeft verweerder namens [N] hoger beroep ingesteld. Mevrouw B heeft incidenteel appel ingesteld en betaling van een hoger voorschot van € 100.000,- gevorderd. Hangende het hoger beroep heeft mevrouw B conservatoir beslag laten leggen op diverse zaken van klager.

1.7    Verweerder heeft met ingang van 1 januari 2014 zijn praktijk als advocaat beëindigd. Mr. G heeft de zaak van klager overgenomen.

1.8    Bij arrest van 28 januari 2014 heeft het gerechtshof de aansprakelijkheid van [N] jegens mevrouw B bekrachtigd en het incidentele appel van mevrouw B afgewezen. Hiertegen is geen cassatie ingesteld.

1.9    Bij brief van 28 november 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    te verzuimen zich te stellen in de procedure bij de rechtbank tegen mevrouw B, waardoor klager mogelijk onnodig ernstige schade heeft geleden;

b)    door dat verzuim van verweerder gedwongen te zijn hoger beroep in te stellen en daarbij de belangen van klager onvoldoende te behartigen, terwijl gelijktijdig door mevrouw B beslag werd gelegd op het huis van klager, zijn schip en een perceel grond;

c)    te weigeren om de WA-bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering van [N], die weigerde dekking te verlenen, op verzoek van klager in rechte te betrekken en klager niet te behoeden voor de gevolgen van het verlopen van de beroepstermijn van die eerdere afwijzing.

Toelichting:

Klager heeft zijn zaak gemeld bij zijn WA-bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering. Omdat deze weigerde om dekking te verlenen, heeft klager verweerder verzocht om de verzekeraar in rechte te betrekken. Verweerder heeft dat geweigerd om reden dat klager naar zijn zeggen in hoger beroep in het gelijk zou worden gesteld en dat een procedure tegen de verzekeraar geldverspilling was. Klager is daarna wel in hoger beroep veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan mevrouw B. Daarop heeft klager opnieuw een beroep gedaan op zijn WA-verzekering. Dat verzoek werd opnieuw afgewezen waarbij een beroep werd gedaan op het verstrijken van de beroepstermijn van de eerdere afwijzing. Verweerder heeft klager daar niet op gewezen.

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Volgens verweerder is de driejaarstermijn in de zin van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet verstreken, zodat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn  gehele klacht. 

4.2    Op grond van het sinds 1 januari 2015 geldende artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.

4.3    Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat de klacht van klager van 28 november 2017 op 30 november 2017 bij de deken is ingediend, terwijl de verweten gedragingen vóór begin januari 2014 hebben plaatsgevonden. Aldus is de klacht ruim buiten de genoemde termijn van drie jaar ingediend. Feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zijn door klager niet gesteld en evenmin gebleken. Nu klager zijn klacht te laat heeft ingediend, is klager in zijn hele klacht op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan de inhoudelijke beoordeling van zijn klacht komt de voorzitter dan ook niet meer toe.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A.R. Creuzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 19 december 2018.

griffier             voorzitter

Verzonden d.d. 19 december 2018.