ECLI:NL:TADRARL:2019:129 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-694

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:129
Datum uitspraak: 01-07-2019
Datum publicatie: 18-09-2019
Zaaknummer(s): 18-694
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De raad is van oordeel dat verweerder weliswaar tweemaal aan de late kant op berichten van klager heeft gereageerd, maar heeft dat waar nodig rechtgezet. Verweerder heeft klager op basis van de hem op dat moment bekende relevante stukken op voldoende wijze kennelijk voorlopig geadviseerd. Niet valt in te zien dat het verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij tijdens het haalbaarheidsonderzoek heeft ontdekt dat hij nog bepaalde andere stukken nodig had om dat onderzoek verder af te kunnen ronden. Daaruit kan eerder een zorgvuldige werkwijze van verweerder worden afgeleid. Dat klager het niet eens was met de voorlopige bevindingen van verweerder, is onvoldoende om daarvan een verwijt aan verweerder te maken. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 1 juli 2019

in de zaak 18-694

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail van 19 maart 2018, aangevuld op 23 maart 2018, heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 31 augustus 2018 met kenmerk Z 575660 (18-0082)/HH/sd, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 april 2019 in aanwezigheid van verweerder, ter zitting bijgestaan door mr. [naam], kantoorgenoot. Klager is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft op 27 september 2017 aan klager een opdrachtbevestiging gezonden. Daarbij is afgesproken dat verweerder de belangen van klager zal behartigen in een geschil met de school van de minderjarige zoon van klager en dat door verweerder een haalbaarheidsonderzoek zal worden uitgevoerd naar de mogelijkheid om de verantwoordelijke personen aansprakelijk te stellen voor - door toedoen van de school - door de zoon van klager geleden schade.

2.3    Verweerder heeft klager in oktober 2017 een aantal keren verzocht om toezending van de relevante stukken en het invullen van een chronologisch overzicht, zodra de gezondheid van klager dat zou toelaten. Per e-mail van 12 november 2017 heeft klager dat overzicht aan verweerder gestuurd.

2.4    Per e-mail van 11 januari 2018 heeft klager, onder verwijzing naar een bericht van verweerder van 13 november 2017 waarin stond dat verweerder eind november 2017 contact zou opnemen, aan verweerder gevraagd waarom hij nog niets heeft vernomen, terwijl verweerder over genoeg stukken kon beschikken.

2.5    Per e-mail van 16 januari 2018 heeft verweerder aan klager zijn excuses aangeboden voor het uitblijven van een reactie en heeft aangekondigd dat snel te doen.

2.6    Per e-mail van 17 januari 2018 heeft verweerder daarop aan klager laten weten dat hij op verzoek van de Raad voor Rechtsbijstand de toevoegingsaanvraag van klager nader heeft aangevuld en dat de Raad daarover binnenkort een definitief besluit zal nemen. Daarbij heeft verweerder klager erop gewezen dat op basis van het beleid van de Raad de kans aanzienlijk is dat de toevoegingsaanvraag van klager wordt afgewezen en dat  verweerder klager dan op betalende basis kan bijstaan. Voorts heeft verweerder aan klager laten weten:

“Ik stel voor om eerst het besluit van de RvR af te wachten alvorens ik verder zal gaan met de behandeling van uw dossier. Is dat wat u betreft akkoord?

Voor het overige kan ik melden dat ik vooralsnog voldoende informatie heb om de zaak te kunnen beoordelen.”

2.7    Per e-mail van 6 februari 2018 heeft verweerder aan klager laten weten dat de Raad voor Rechtsbijstand de Lichte Advies Toevoeging heeft toegekend en heeft klager gevraagd om toezending van nadere stukken voor het door hem te verrichten onderzoek.

2.8    Op 1 maart 2018 heeft verweerder aan klager zijn excuses aangeboden voor zijn verlate reactie, gemeld (nog) geen stukken per post van klager te hebben ontvangen en heeft toegezegd binnen twee weken klager nader inhoudelijk te berichten.

2.9    Op 16 maart 2018 heeft verweerder aan klager een adviesbrief gestuurd over het geschil met de school en daarin onder meer gemeld dat op basis van de hem ter beschikking gestelde stukken de school de zorgplicht niet heeft geschonden. Daarnaast heeft hij klager verzocht om toezending van bepaalde nadere stukken zodat hij op basis daarvan nog het noodzakelijk nader onderzoek voor klager kan verrichten.

2.10    Klager heeft diezelfde dag telefonisch contact gehad met een kantoorgenoot van verweerder, die daarop aan klager de kantoorklachtenregeling heeft toegezonden en aan klager heeft uitgelegd dat hij van verweerder nog alleen voorlopige bevindingen heeft ontvangen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    tekort te schieten in de uitvoering van de opdracht door niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen;

b)    niet of te laat of met excuses te reageren op de vragen van klager en/of diens opmerkingen terwijl verweerder op 17 januari 2018 heeft aangegeven over voldoende relevante informatie over de zaak te beschikken, zodat klager aannam dat het op 16 maart 2018 door hem ontvangen advies van verweerder het definitieve advies was.

4    VERWEER

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1    Volgens verweerder is het twee keer voorgekomen dat zijn reactie op een bericht van klager langer dan twee weken heeft geduurd. In die gevallen heeft hij direct gereageerd en zijn excuses aangeboden en een toelichting gegeven. Ruim een maand na de definitieve toevoegingsverlening heeft hij aan klager op 16 maart 2018 een voorlopig advies gestuurd en heeft hij daarmee het hem opgedragen onderzoek voortvarend gestart.

4.2    Door zijn handelen zijn geen termijnen verlopen of is klager op een andere wijze in zijn belangen geschaad, zodat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft, aldus verweerder.

5    BEOORDELING

5.1    In deze zaak staat centraal of verweerder de door klager aan hem verstrekte opdracht heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.

5.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.3    Tot die professionele standaard behoort het met de nodige voortvarendheid verrichten van de door de cliënt opgedragen werkzaamheden. 

5.4    De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.5    De raad zal deze klachtonderdelen vanwege hun onderlinge samenhang gezamenlijk beoordelen.

5.6    Op basis van de door verweerder overgelegde stukken en zijn gemotiveerde verweer en de door de raad vastgestelde feiten kan door de raad niet worden vastgesteld dat verweerder klager niet naar behoren heeft bijgestaan. Weliswaar heeft verweerder tweemaal en ondanks een eerder toegezegde reactie aan de late kant op berichten van klager gereageerd, maar naar het oordeel van de raad heeft hij daarbij in die gevallen snel genoeg gehandeld en waar nodig zijn excuses aan klager aangeboden en zijn verlate reactie voldoende toegelicht. Daarnaast heeft verweerder klager naar het oordeel van de raad op basis van de aan verweerder op dat moment bekende relevante stukken op voldoende wijze kennelijk voorlopig geadviseerd. Niet valt in te zien dat het verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij tijdens het haalbaarheidsonderzoek heeft ontdekt dat hij nog bepaalde andere stukken nodig had om dat onderzoek verder af te kunnen ronden. Daaruit kan eerder een zorgvuldige werkwijze van verweerder worden afgeleid. Dat klager het niet eens was met de voorlopige bevindingen van verweerder, is onvoldoende om daarvan een verwijt aan verweerder te maken.

5.7    Op grond van het voorgaande is de raad dan ook van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld, zodat de klachtonderdelen a) en b) ongegrond zullen worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, C.W.J. Okkerse, R. Dulack, H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2019.

griffier                                                                           voorzitter