ECLI:NL:TADRARL:2019:11 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-682 18-683

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:11
Datum uitspraak: 14-01-2019
Datum publicatie: 29-01-2019
Zaaknummer(s):
  • 18-682
  • 18-683
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: In 2016 heeft klaagster verweerder ingeschakeld om een contactregeling te treffen met haar kinderen die bij haar ex-echtgenoot verbleven. Pas na veel aandringen heeft verweerder in 2017 een daartoe strekkend verzoekschrift ingediend bij de rechtbank. Dat zou naar zijn mededeling in april 2017 zijn gebeurd. Later is gebleken dat dit pas gebeurde in september 2017. Tot twee maal toe berichtte verweerder klaagster dat er een zitting zou plaats vinden. Later bleek dat er geen zittingen door de rechtbank waren bepaald. Naar het oordeel van de Raad verwijt klaagster verweerder terecht dat hij ernstig tekort is geschoten in de behartiging van haar belangen. Dat verweerder bovendien diverse malen gelogen heeft over de gang van zaken rekent de Raad hem ernstig aan. De deken heeft ter zake dezelfde feiten een dekenbezwaar ingediend. De raad schorst verweerder voor twee maanden waarvan een maand voorwaardelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 januari 2019

in de zaak 18-682 en 18-683

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

en het dekenbezwaar van

deken

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 april 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 24 augustus 2018 met kenmerk 2018 KNN050/ z609522, door de raad ontvangen op 27 augustus 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht. In die brief heeft hij tevens een dekenbezwaar tegen verweerder geformuleerd.

1.3    De klacht en het dekenbezwaar zijn behandeld ter zitting van de raad van 16 november 2018 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door mr. [S.], verweerder en mr. [D.], lid van de Raad van de Orde Noord-Nederland en mr. [G.], adjunct secretaris bij die Raad. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

in beide zaken:

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster is in 2013 gescheiden. Uit het ontbonden huwelijk zijn twee kinderen geboren. In het ouderschapsplan is een contactregeling vastgelegd.

2.3    In november 2015 heeft klaagster verweerder gevraagd aan haar rechtsbijstand te verlenen in verband met problemen met een zoon. In 2016 heeft klaagster zich opnieuw tot verweerder gewend omdat de contactregeling diende te worden aangepast. De kinderen woonden niet meer bij klaagster maar bij hun vader. Klaagster had nauwelijks meer contact met haar kinderen.

2.4    Op 3 november 2015 heeft verweerder in deze kwestie een toevoeging aangevraagd. Op 13 november 2015 is een toevoeging afgegeven voor het treffen van een omgangsregeling.

2.5    Naar aanleiding van een e-mailbericht van 6 maart 2017 van klaagsters huidige partner heeft verweerder een verzoekschrift tot vaststelling van een contactregeling opgesteld. Hij heeft klaagster bericht dat het verzoekschrift bij de rechtbank was ingediend.

2.6    Volgens het roljournaal van de rechtbank is het verzoekschrift op 22 september 2017 door verweerder bij de rechtbank ingediend.

in de zaak 16-682

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    Verweerder heeft verzuimd binnen een redelijke termijn het verzoekschrift tot het vaststellen van een contactregeling in te dienen;

b)    Verweerder meermalen tegen klaagster heeft gelogen. Hij heeft haar bericht dat het verzoekschrift in april 2017 was ingediend, maar dat het bij de rechtbank was zoek geraakt dan wel niet ontvangen. Hij zou het verzoekschrift in mei 2017 opnieuw hebben ingediend. De zitting waarbij het verzoekschrift zou worden behandeld zou plaats vinden op 14 augustus 2017. Vervolgens zou de zitting verplaatst zijn naar 12 oktober 2017. Daags tevoren berichtte verweerder dat die zitting niet zou doorgaan. Dat verweerder gelogen heeft blijkt uit het roljournaal van de rechtbank. Het verzoekschrift is pas op 22 september 2017 bij de rechtbank ingediend. Er zijn geen zittingen bepaald op 14 augustus 2017 of 12 oktober 2017;

c)    Door toedoen van verweerder klaagster op kosten is gejaagd doordat zij een andere advocaat in de arm moest nemen. Ook heeft de gang van zaken tot gevolg gehad dat het voor klaagster nog moeilijker is geworden het contact met de kinderen te herstellen.

in de zaak 18-683

4    DEKENBEZWAAR

Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weer gegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    Verweerder ernstig tekort is geschoten in het verlenen van rechtshulp door ruim één jaar geen enkele actie te ondernemen in de richting van haar wederpartij. Uit de urenspecificatie blijkt dat verweerder lange tijd niets anders voor klaagster heeft gedaan dan zes besprekingen met haar te houden. Pas op 22 september 2017 heeft hij het verzoekschrift tot het vaststellen van een contactregeling ingediend;

b)    Verweerder in strijd met de waarheid klaagster desgevraagd bij herhaling heeft meegedeeld dat het verzoekschrift door hem bij de rechtbank was ingediend en dat de rechtbank een zitting had bepaald.

in de zaken 18-682 en 18-683

5    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Verweerder heeft door persoonlijke problemen de gang van zaken bij het indienen van het verzoekschrift onvoldoende bewaakt. De aan hem afgegeven toevoeging is gebruikt voor de indiening van het verzoekschrift.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    De mededeling aan klaagster over een zitting ter behandeling van het verzoekschrift berustte op een misverstand.

Ad klachtonderdeel c)

5.3    Het spijt verweerder dat het zo gelopen is.    

6    BEOORDELING

6.1    Een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in art. 10a Advocatenwet. In dit geval zijn met name de kernwaarden deskundigheid en integriteit in het geding. De kernwaarden deskundigheid en integriteit houden onder andere in dat de advocaat zich gedraagt in overeenstemming met de professionele normen voor de advocatuur, zoals die zijn samengevat in art. 10a Advocatenwet.   

6.2    Gezien de inhoud van de klacht en de vrijwel gelijkluidende inhoud van het dekenbezwaar zal de raad in beide zaken volstaan met één beoordeling.

Ad klachtonderdeel a)

6.3    Vast staat dat verweerder in november 2015 een toevoeging heeft aangevraagd voor het treffen van een omgangsregeling. In maart 2017 heeft verweerder een verzoekschrift tot het treffen van een dergelijke regeling opgesteld. Blijkens het roljournaal van de rechtbank Noord-Nederland is het verzoekschrift op 22 september 2017 ingediend. Los van het feit dat klaagster heeft moeten aandringen op het indienen van het verzoekschrift – hetgeen in strijd is met een professionele aanpak van een advocaat- is het tijdsverloop dusdanig lang dat dit in strijd is met de voortvarendheid die een advocaat aan de dag behoort te leggen bij het behandelen van een zaak als deze. Verweerder heeft niet de vereiste deskundigheid getoond die van hem mag worden verwacht.

6.4    Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

6.5    Ook dit klachtonderdeel is gegrond. Verweerder heeft klaagster diverse malen informatie verstrekt die achteraf niet bleek te kloppen. Zijn verweer dat dit op een misverstand berustte heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Zijn verweer ter zitting dat hij afging op mededelingen van zijn secretaresse kan hem ook niet baten, integendeel. Afgezien van het feit dat weinig geloofwaardig is dat zij dit zelf verzonnen zou hebben, is verweerder immers ook verantwoordelijk voor het handelen van zijn secretaresse. Ook het verweer dat hij kampte met persoonlijke problemen kan hem niet baten. Hij heeft dit verweer op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien had verweerder voor vervanging dienen te zorgen indien hij zelf niet in staat was om zijn praktijk naar behoren uit te oefenen.

6.6    De raad is van oordeel dat de handelwijze van verweerder begrijpelijkerwijs het vertrouwen van klaagster in hem en in de advocatuur in het algemeen ernstig heeft geschaad.

Ad klachtonderdeel c)

6.7    Verweerder heeft weliswaar aangegeven dat het hem spijt dat het zo gelopen is, maar hij heeft verder niets gedaan richting klaagster, zoals bijvoorbeeld aanbieden haar schadeloos te stellen. Ook het feit dat het enkele weken heeft geduurd voordat hij het dossier op correcte wijze aan de opvolgend advocaat ter beschikking heeft gesteld dient hem te worden aangerekend.

6.8    De raad concludeert op grond van het bovenstaande dat klacht in alle onderdelen en het dekenbezwaar gegrond is.

7    MAATREGEL

7.1    Ondanks het feit dat aan verweerder niet eerder tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd acht de raad het optreden van verweerder dermate onbehoorlijk en onbetamelijk dat een zware maatregel op zijn plaats is. Daarbij betrekt zij ook de zaak tegen verweerder met nummer 18-888, die op dezelfde zitting als deze zaken is behandeld.

8    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

8.1    Omdat de raad de klacht en het dekenbezwaar gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

8.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 25,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

8.3    Verweerder dient het bedrag van € 25,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

8.4    Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18 682/18-683.

8.5    Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 18-682/18-683.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht en het dekenbezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee maanden op;

-    bepaalt dat daarvan één maand niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-    de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-    de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 8.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 8.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 8.5;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. G.E.J. Kornet, F. Klemann, N.H.M. Poort, E.H.de Vries, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2019.

Griffier                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 14 januari 2019.