ECLI:NL:TADRARL:2019:109 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-205

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:109
Datum uitspraak: 29-05-2019
Datum publicatie: 12-06-2019
Zaaknummer(s): 19-205
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht dat verweerder geen redelijk salaris bij zijn cliënt in rekening heeft gebracht kennelijk ongegrond wegens het ontbreken van een persoonlijk belang. Klacht dat verweerder niet heeft ingestemd met een uitstelverzoek kennelijk ongegrond. Dit is niet klachtwaardig.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

Van 29 mei 2019

in de zaak 19-205

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 29 maart 2019 met kenmerk Z 705564 (18-0287) AS/sd, door de raad digitaal ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft een belasting- en administratiekantoor.

1.2    Klaagster heeft een oud-werknemer van haar kantoor, de heer R., gedagvaard en ten laste van hem beslagen laten leggen.

1.3    Verweerder behartigt de belangen van de heer R.

1.4    In de dagvaardingsprocedure heeft verweerder namens de heer R. op enig moment een provisionele vordering ingesteld, onder meer tot opheffing van de door klaagster gelegde beslagen. De advocaat van klaagster heeft in verband met deze vordering aan verweerder uitstel gevraagd voor het indienen van het antwoord in het incident vanwege een vakantie. Verweerder heeft niet ingestemd met dit uitstelverzoek.

1.5    Op 16 augustus 2018 heeft het advocatenkantoor van verweerder per e-mail declaraties aan de heer R. verstuurd. Per abuis is daarbij het oude werk e-mailadres van de heer R. gebruikt waardoor de declaraties niet naar de heer R. maar naar het kantoor van klaagster zijn verstuurd.

1.6    Klaagster heeft kennis genomen van de declaraties van verweerder.

1.7    Bij brief van 1 oktober 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    geen redelijk salaris in rekening heeft gebracht aan zijn cliënt;

Toelichting:

Klaagster heeft geconstateerd dat verweerder aan de heer R. een uurtarief van € 50,-, inclusief kantoorkosten en exclusief btw in rekening heeft gebracht. Dit is geen redelijk salaris nu het niet kostendekkend is en niet voorziet in een bescheiden salaris voor verweerder. Er is sprake van strijd met Regel 17 lid 1 (Gedragsregels 2018). Klaagster heeft een persoonlijk belang bij deze klacht omdat zij hoge kosten moet maken voor haar advocaat. Er is sprake van een oneerlijke strijd. Daarnaast heeft zij de indruk dat verweerder een eigen belang heeft bij de uitkomst van deze zaak nu hij inhoudelijk zeer uitgebreid reageert. De advocaat van klaagster brengt hierdoor veel uren bij klaagster in rekening tegen een veel hoger uurtarief dan wat verweerder rekent aan de heer R.

b)    de advocaat van klaagster geen toestemming heeft gegeven voor een verzoek om uitstel.

Toelichting:

Het is gebruikelijk toestemming te verlenen voor het uitstelverzoek zoals haar advocaat heeft gedaan. Door die toestemming niet te verlenen heeft verweerder klachtwaardig gehandeld.  

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De eerste klacht luidt dat verweerder aan zijn cliënt geen redelijk salaris in rekening heeft gebracht. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit klachtonderdeel nu Regel 17 lid 1 van de Gedragsregels – waarop klaagster zich heeft beroepen – ziet op de verhouding tussen de advocaat en zijn cliënt. Klaagster staat daarbuiten. Nu de door klaagster aangehaalde gedragsregel niet strekt tot de bescherming van haar belangen als wederpartij, kan zij hierop geen beroep doen, aldus verweerder.

4.2    De voorzitter dient zich eerst te buigen over voornoemd niet-ontvankelijkheidsverweer van verweerder, alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel (en het inhoudelijke verweer daarop) kan worden toegekomen.

4.3    Voorop staat dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor een ieder, doch slechts voor diegene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden getroffen. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat Regel 17 strekt tot bescherming van de belangen van de cliënt in zijn relatie met zijn advocaat. Klaagster kan zich in haar hoedanigheid van wederpartij dus niet beroepen op deze regel. In het verlengde daarvan geldt dat klaagster zich binnen de kaders van dit tuchtrecht dus niet kan beklagen over het door verweerder gehanteerde uurtarief. Een eigen en rechtstreeks belang van klaagster daarbij ontbreekt. Het betoog van klaagster dat sprake is van een oneerlijke strijd omdat het door haar te betalen advocatensalaris veel hoger ligt dan dat van de heer R., doet – wat daar verder ook van zij – daaraan niet af. Overigens wordt een procedure enkel beoordeeld op grond van juridisch inhoudelijke argumenten en niet op grond van het door de advocaten in rekening gebrachte uurtarief, maar dat terzijde. De voorzitter oordeelt klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Nu de klaagster niet-ontvankelijk is behoeft het inhoudelijke verweer van verweerder verder geen bespreking.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Klaagster heeft zich er voorts over beklaagd dat verweerder niet heeft ingestemd met een uitstelverzoek door klaagster, althans haar advocaat. Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Zijn cliënt had een spoedeisend belang bij het incident nu de door klaagster gelegde beslagen verstrekkende gevolgen hadden voor zijn financiële situatie. Daarnaast zou het instemmen met een uitstel tot vertraging van de procedure kunnen leiden, wat evenmin in het belang was van zijn cliënt. Volgens verweerder woog het verlenen van uitstel (wegens een vakantie) niet op tegen de financiële nadelen voor zijn cliënt.

4.5    De voorzitter stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.6    Het al dan niet instemmen met een uitstelverzoek van de wederpartij is een vrijheid die elke advocaat toekomt. Er is geen geschreven of ongeschreven regel die bepaalt wanneer een advocaat gehouden is om positief op een dergelijk verzoek te reageren. Dat het gebruikelijk is om uitstel te verlenen, zoals klaagster heeft gesteld, wordt dus niet onderschreven. Het is aan de advocaat om per situatie en al dan niet in overleg met zijn cliënt te bepalen wat recht doet aan de situatie. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat en waarom een uitstel de zaak van zijn cliënt geen goed zou doen. Op die grond stond het verweerder vrij het uitstelverzoek van de advocaat van klaagster niet te honoreren. Niet kan worden gezegd dat verweerder de grenzen van de hem toekomende ruime vrijheid heeft overtreden. Van enig klachtwaardig handelen is de voorzitter dus niets gebleken. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 29 mei 2019.

griffier                       voorzitter

Verzonden d.d. 29 mei 2019.