ECLI:NL:TADRARL:2019:105 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-029

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:105
Datum uitspraak: 25-03-2019
Datum publicatie: 12-06-2019
Zaaknummer(s): 19-029
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De voorzitter kan niet vaststellen dat verweerder, als toegevoegd stamadvocaat, klager niet naar behoren heeft bijgestaan in zijn BOPZ-zaak. Gezien de zeer korte tijdsduur van één dag waarbinnen verweerder kennis heeft genomen van het Verzoek Voorlopige Machtiging met betrekking tot klager en de behandeling ter zitting de ochtend daarna in de GGZ instelling, kon niet van hem worden verwacht dat hij eerder dan kort voorafgaand aan de zitting met klager de zaak zou bespreken. Dat klager toen niet aanwezig was, terwijl hij kennelijk bekend was met de zitting en op de hoogte was van de werkwijze van verweerder om kort voor een zitting de zaak voor te bespreken, heeft verweerder voldoende ondernomen om met klager in contact te komen voor overleg. Klachtonderdelen kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 25 maart 2019

in de zaak 19-029

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 16 januari 2019 met kenmerk 2018 KNN132/706673, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager verbleef omstreeks 4 september 2018 vrijwillig in de GGZ Drenthe te Beilen.

1.2    Op 4 september 2018 heeft de officier van justitie de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, verzocht om een voorlopige machtiging te verlenen om klager te doen opnemen en verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis.

1.3    Op 5 september 2018 heeft verweerder het onder 1.2 bedoelde verzoekschrift met bijbehorende stukken van de rechtbank ontvangen met de mededeling dat de mondelinge behandeling op 6 september 2018 om 11:45 uur bij de GGZ van klager zou plaatsvinden.

1.4    Op 6 september 2018 is het onder 1.2 bedoelde verzoek behandeld buiten aanwezigheid van klager, maar in aanwezigheid van verweerder die als zogenoemde stamadvocaat aan klager was toegevoegd.

1.5    Blijkens de beschikking van 6 september 2018 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, en voor zover relevant:

- heeft de aanwezige psychiater bij aanvang van de zitting  meegedeeld dat klager er op de fiets vandoor is gegaan, terwijl hij wist van de komst van de rechter,

-    heeft verweerder aangegeven dat hij klager niet heeft kunnen spreken, maar hem al jaren kent, dat klager het klappen van de zweep kent en kennelijk niet gehoord wil worden en dat hij zich na het lezen van de geneeskundige verklaring kan voorstellen dat een rechterlijke machtiging nodig is,

-    is de rechtbank zonder aanwezigheid van klager en zonder hem te hebben bevraagd overgegaan tot behandeling van de zitting en heeft vastgesteld dat uit de geneeskundige verklaring en het verhoor is gebleken dat klager lijdt aan een stoornis van de geestvermogens.

1.6    Bij brief van 27 september 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    tijdens de zitting op 6 september 2018 mee te delen dat hij klager niet heeft kunnen spreken voor de zitting. Verweerder heeft ook geen enkele poging gedaan om op 5 of 6 september 2018 (telefonisch) contact met klager te hebben en klager niet laten weten dat hij op 6 september 2018 vóór de zitting van 11:45 uur zou komen om met hem te spreken;

b)    zonder het standpunt van klager te kennen tijdens de zitting aan te voeren dat hij zich na het lezen van de geneeskundige verklaring kon voorstellen dat er een rechterlijke machtiging moest komen, waarmee hij tegen de belangen van klager in heeft gehandeld.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    In dit klachtonderdeel staat centraal of verweerder de belangen van klager in zijn BOPZ zaak heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Daarbij speelt het volgende een rol.

4.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Ad klachtonderdeel a)

4.3    Verweerder staat klager al jarenlang bij als toegevoegd (stam)advocaat en is in verband met  diverse opnames van klager op grond van de BOPZ en verlengingen daarvan bekend met zijn situatie.

4.4    Volgens verweerder kreeg hij op 5 september 2018 van het BOPZ-bureau van de rechtbank het Verzoek Voorlopige Machtiging van 4 september 2018 vergezeld van stukken met betrekking tot klager. Uit die stukken kon verweerder opmaken dat klager vrijwillig verbleef in de GGZ te Beilen maar dat het niet goed met hem ging, op grond waarvan de GGZ het aanvragen van een nieuwe Rechterlijke Machtiging nodig vond. Gelijktijdig werd hem meegedeeld dat de zitting al op 6 september 2018 om 11.45 uur in de GGZ te Beilen zou zijn. Verweerder was niet meer in de gelegenheid om klager nog op 5 september 2018 te bezoeken, maar is op 6 september 2018 eerder naar de kliniek gegaan om voorafgaand aan de zitting de zaak nog met klager door te spreken. Klager bleek toen niet aanwezig te zijn want was volgens de ter zitting aanwezige psychiater op zijn fiets vertrokken, terwijl hij wist van de zitting.

4.5    De voorzitter kan, gelet op de stukken en het gemotiveerde verweer van verweerder, niet vaststellen dat hij klager niet naar behoren heeft bijgestaan. Gezien de zeer korte tijdsduur van één dag waarbinnen verweerder kennis heeft genomen van het Verzoek Voorlopige Machtiging met betrekking tot klager en de behandeling ter zitting de ochtend daarna in de GGZ instelling, kon niet van hem worden verwacht dat hij eerder dan kort voorafgaand aan de zitting met klager de zaak zou bespreken. Dat klager toen niet aanwezig was, terwijl hij kennelijk wel op de hoogte was van de zitting maar was vertrokken en gezien zijn voorgeschiedenis ook bekend mag worden verondersteld met de gang van zaken in dergelijke  BOPZ-zaken en de voorbespreking met zijn vaste advocaat, kan deze gang van zaken aan de kant van klager aan verweerder niet tuchtrechtelijk worden toegerekend.  Verweerder heeft aldus voldoende ondernomen om met klager in contact te komen.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.7    Volgens verweerder wordt standaard tijdens een BOPZ-zitting aan de advocaat gevraagd welk standpunt namens de cliënt wordt ingenomen. Tijdens de zitting op 6 september 2018 heeft hij desgevraagd meegedeeld klager al lang te kennen en dat dit de 12e BOPZ-zaak voor hem was. Hetgeen in de overgelegde geneeskundige verklaring van klager stond beschreven over zijn ziekte en het gevaar sloot aan bij verweerder bekende omschrijvingen in eerdere geneeskundige verklaringen, op grond waarvan eerder Rechterlijke Machtigingen zijn verstrekt. Verweerder wist op basis van zijn kennis en na zijn jarenlange ervaring met klager dat de rechter niet anders kon oordelen dan dat bij klager sprake was van een stoornis in de zin van de wet en sprake was van een door die stoornis beïnvloed gevaar. Een advocaat moet de belangen van zijn cliënt behartigen maar in het onderhavige geval, waarbij klager aan de wettelijke vereisten van de Rechterlijke Machtiging voldeed, kon verweerder niet tegen beter weten in tijdens de zitting bepleiten dat het verzoek moest worden afgewezen. 

4.8    Naar het oordeel van de voorzitter valt niet in te zien in hoeverre in deze gelet op de hiervoor door verweerder geschetste situatie, aan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Een feitelijke grondslag ontbreekt.

4.9    Dat betekent dat de voorzitter ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond zal verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 25 maart 2019.

griffier                          voorzitter

Verzonden d.d. 25 maart 2019.