ECLI:NL:TADRARL:2019:104 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-022

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:104
Datum uitspraak: 01-04-2019
Datum publicatie: 12-06-2019
Zaaknummer(s): 19-022
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 1 april 2019

in de zaak 19-022

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 9 januari 2019 met kenmerk 2018 KNN077/664460, door de raad ontvangen op 9 januari 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In verband met een geschil van klaagster met de woningbouwvereniging N. over gebreken aan haar woning heeft klaagster zich tot verweerster gewend om haar belangen te behartigen.

1.2    Zowel N. als klaagster hadden een onderzoek laten verrichten over (de oorzaak van) gebreken aan de woning. De twee rapportages lieten verschillende uitkomsten zien met betrekking tot de gebreken.

1.3    Op 22 september 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds klaagster en verweerster en anderzijds twee medewerkers van N., waarbij de twee rapportages en de verschillende uitkomsten onderwerp van gesprek zijn geweest.

1.4    Afgesproken is om een derde onafhankelijke deskundige te benoemen die een bindend advies zou geven over de gebreken aan de woning van klaagster. Als zodanig is kantoor DPA aangesteld.

1.5    Klaagster kan zich niet verenigen met het door DPA uitgebrachte rapport.

1.6    Daarnaast heeft verweerster de belangen van klaagster behartigd in een geschil met klaagsters ex-echtgenoot over het echtscheidingsconvenant van 3 december 2007, waarbij is afgesproken dat klaagster de eerste begunstigde zal zijn van de kapitaal  / pensioenverzekering bij Aegon. De ex-echtgenoot diende de jaarlijkse premie van € 6.000,- te voldoen.

1.7    Nadat klaagster gebleken was dat haar ex-echtgenoot eenmaal een bedrag van € 6.000,- aan premie niet had voldaan, heeft verweerster de ex-echtgenoot bij brief van 20 februari 2018 verzocht de achterstallige premie te voldoen.

1.8    Bij mail van 28 februari 2018 heeft de ex-echtgenoot aan verweerster laten weten dat hij uiterlijk 15 maart 2018 zou reageren op haar brief van 20 februari 2018.

1.9    Verweerster heeft zich op 12 maart 2018 aan de zaak onttrokken.

1.10    Bij brief van 13 juni 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder en een aanvullende klacht bij e-mail van 18 juli 2018.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster heeft verzuimd klaagster in te lichten wat de term “bindend” inhoudt en wat de gevolgen daarvan zijn. Klaagster heeft niet begrepen dat zij daardoor vast zou zitten aan het advies van de onafhankelijke deskundige, DPA.

Toelichting

Door de onenigheid over de term “bindend” is er een vertrouwensbreuk ontstaan tussen klaagster en verweerster. Verweerster heeft zich op 12 maart 2018 aan de zaak onttrokken. Door deze gang van zaken was klaagster gedwongen te procederen. Zij heeft zich tot een andere advocaat moeten wenden, waardoor extra kosten zijn ontstaan.

b)    verweerster heeft de behandeling van de zaak van klaagster tegen de ex-echtgenoot op een cruciaal moment laten vallen, te weten de dag voordat de ex-echtgenoot zou reageren op de brief van 20 februari 2018 van verweerster.

Toelichting

Op 14 maart 2018 heeft verweerster de ex-echtgenoot van klaagster per mail meegedeeld dat zij klaagster niet meer bijstond. Met het oog op het belang van klaagster had zij hiermee een dag kunnen en moeten wachten, omdat de ex-echtgenoot tot 15 maart 2018 de gelegenheid had gekregen om te reageren. Verweerster heeft klaagster hiermee een hak willen zetten. Bovendien heeft verweerster geweigerd de door klaagster betaalde eigen bijdrage van € 461,- terug te betalen.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Ten aanzien van de betekenis van het woord “bindend” is de voorzitter van oordeel dat dit woord niet voor meerledige uitleg vatbaar is. Dit is een gangbare term in de Nederlandse taal waarvan de betekenis bekend mag worden verondersteld, tenzij in bijzondere omstandigheden, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Verweerster hoefde klaagster dan ook niet uit te leggen wat deze term betekende en mocht dat bekend veronderstellen. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Toen klaagster verweerster verweet dat zij de betekenis van het woord “bindend” niet had begrepen en dat verweerster haar dat had moeten uitleggen, heeft verweerster dat als een vertrouwensbreuk ervaren. Dat is begrijpelijk omdat er een onoverbrugbaar verschil van mening was ontstaan. In die omstandigheden stond het verweerster vrij zich te onttrekken aan de zaken van klaagster. Dat verweerster dat deed vlak vóór het moment dat de ex-echtgenoot diende te reageren op een brief van verweerster, maakt dat oordeel niet anders. Er verstreek immers geen fatale termijn. Klaagster had voldoende gelegenheid om zich tot een andere advocaat te wenden. Daar verweerster werkzaamheden had verricht voor klaagster, was zij niet gehouden de door klaagster betaalde eigen bijdrage terug te betalen. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 1 april 2019.

griffier             voorzitter

Verzonden d.d. 1 april 2019.