ECLI:NL:TADRARL:2019:102 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-011

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:102
Datum uitspraak: 01-04-2019
Datum publicatie: 12-06-2019
Zaaknummer(s): 19-011
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Maatregelen, subonderwerp: Verklaring ex artikel 48 lid 7 Advocatenwet
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat met betrekking tot het door verweerster gedane bewijsaanbod. De raad is van oordeel dat dat op de juiste wijze is gedaan door verweerster. Dat de rechtbank geen bewijsopdracht heeft verstrekt, kan verweerster niet worden verweten. Verweerster heeft echter verzuimd om klager, voorafgaand aan het instellen van hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank, te informeren over zijn kansen in hoger beroep. Ook heeft verweerster klager niet tijdig geïnformeerd dat zijn zaak in hoger beroep was verloren, omdat verweerster geen gronden voor het hoger beroep had aangevoerd. Zij heeft eerst 2 maanden, nadat zij wist dat de zaak verloren was, klager hiervan in kennis gesteld. Verder is gebleken dat verweerster niet goed bereikbaar was voor klager. 3 klachtonderdelen zijn gegrond en 1 ongegrond. Voorwaardelijke schorsing van 4 weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 1 april 2019

in de zaak 19-011

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 27 april 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 januari 2019 met kenmerk K18/61, door de raad ontvangen op 7 januari 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 februari 2019 in aanwezigheid van klager en zijn gemachtigde en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft van 2013 tot en met 2018 de belangen van klager behartigd in een door klager aangespannen procedure tegen de huurverkoper van een chalet, W. Klager was niet tevreden over het chalet omdat het verborgen gebreken zou vertonen. Daarop heeft klager W. gedagvaard voor de Rechtbank Gelderland. Klager vorderde ontbinding, restitutie van de gedane betalingen en vergoeding van de immateriële schade. W. vorderde in reconventie betaling van achterstallige huur en kosten. Bij vonnis van 14 december 2016 heeft de kantonrechter uitspraak gedaan en de vorderingen van klager in conventie afgewezen evenals de vorderingen van W. in reconventie en bepaald dat iedere partij de eigen kosten moest dragen.

2.3    Klager is in hoger beroep gegaan. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 9 januari 2018 uitspraak gedaan. Het hof heeft het hoger beroep verworpen omdat klager in de appeldagvaarding geen gronden voor het hoger beroep heeft aangevoerd en geen memorie van grieven heeft genomen, waardoor de vordering in hoger beroep niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed.

2.4    Verweerster heeft erkend dat zij een beroepsfout heeft gemaakt en heeft de kwestie voorgelegd aan haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Verweerster heeft klager bij brief van 23 januari 2018 op de hoogte gesteld van het feit dat de verzekeraar aansprakelijkheid erkent en dat deze voorstelt de schade te vergoeden tot een bedrag van € 5.000,-.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:  

a)    verweerster is tekort geschoten in de rechtshulpverlening onder meer door de door klager voorgedragen getuigen niet te doen horen, waardoor de kantonrechter concludeerde dat de vordering tot vergoeding van de immateriële schade onvoldoende was onderbouwd;

b)    verweerster klager heeft geadviseerd in hoger beroep te gaan, terwijl dit hoge kosten voor klager met zich meebracht en niet duidelijk was wat de kansen van klager in hoger beroep waren;

c)    verweerster klager niet (tijdig) heeft geïnformeerd over het verloop van de procedure in hoger beroep zodat klager pas veel later vernam dat verweerster een beroepsfout had gemaakt en dat klager de procedure had verloren;

d)    verweerster is tekort geschoten in de communicatie waardoor klager haar nooit telefonisch kon bereiken.

Voorts heeft klager de raad verzocht uit te spreken dat verweerster jegens hem niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft niet gereageerd op de brieven die namens de deken aan haar zijn geschreven in deze klachtzaak. Ter zitting heeft verweerster aangevoerd dat de door klager voorgedragen getuigen niet zijn gehoord omdat de kantonrechter geen getuigenverhoor heeft gelast. Daarvan kan verweerster geen verwijt worden gemaakt. Verder heeft verweerster erkend dat zij een beroepsfout heeft gemaakt doordat zij geen gronden voor hoger beroep heeft aangevoerd in de appelprocedure, maar klager kan de kosten vergoed krijgen van de verzekeringsmaatschappij van verweerster, waar verweerster de zaak heeft aangemeld. De verzekeringsmaatschappij heeft een voorstel gedaan, inclusief de proceskostenveroordeling. Later is een beter voorstel gedaan, maar, voor zover verweerster bekend, is dat niet geaccepteerd. In hoger beroep zou klager zonder meer succes hebben behaald, anders zou de verzekeringsmaatschappij ook geen voorstel hebben gedaan. Verweerster heeft verder erkend dat zij slecht bereikbaar was. Dat had te maken met de stressvolle situatie waarin zij verkeerde.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a) 

5.1    Klager verwijt verweerster dat zij geen getuigen heeft doen horen in de procedure in  eerste aanleg. Dit verwijt heeft betrekking op de vraag of verweerster op de juiste wijze heeft geprocedeerd en heeft gehandeld in overeenstemming met de eisen die aan het voeren van een procedure worden gesteld. De raad stelt vast dat het in deze zaak aan de eisende partij was in de procedure bewijs aan te bieden en aan te geven op welke wijze dat bewijs kan worden geleverd. De raad stelt vast dat uit de stukken, met name uit de inleidende dagvaarding van 16 juni 2016 onder randnummer 20, blijkt dat verweerster bewijs door middel van het doen horen van getuigen heeft aangeboden. Daarmee heeft zij blijk gegeven over voldoende deskundigheid te beschikken betreffende de wijze van procederen. Dat de rechter het niet nodig heeft geoordeeld om een bewijsopdracht te verstrekken, kan verweerster niet worden verweten. Het is aan de rechter om een bewijsaanbod te beoordelen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    Het behoort tot de taak van de advocaat om de slagingskans van een appelprocedure in te schatten en de cliënt daarover te informeren evenals over het procesrisico. De cliënt kan de advocaat niet verantwoordelijk houden voor een negatieve afloop, maar er moet wel als het ware een ‘informed consent’ zijn; bewust zijn van de risico’s die aan bepaalde keuzes kleven. In deze zaak is niet gebleken dat verweerster aan de gestelde eisen heeft voldaan. Zo is niet gebleken dat zij klager heeft geïnformeerd over zijn kansen in hoger beroep en de kosten die gepaard gaan met een dergelijke procedure. Daarmee heeft zij niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht en is dit klachtonderdeel gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.3    Het behoort tevens tot de taak van de advocaat om de cliënt te informeren over het verloop van de procedure. Klager heeft aangevoerd dat dat niet is gebeurd en dat hij eerst veel later heeft vernomen dat hij de zaak in hoger beroep had verloren omdat verweerster geen gronden had aangevoerd voor het hoger beroep en geen memorie van grieven had genomen. De raad stelt vast dat uit het arrest van het gerechtshof blijkt dat aan klager op 17 oktober 2017 een ambtshalve peremptoir uitstel is verleend tot 14 november 2017 voor het indienen van een memorie van grieven. Op die datum is geen memorie van grieven ingediend en is ook geen uitstel gevraagd. Vervolgens heeft het hof op die datum op de rol aantekening gedaan dat het recht van klager om een memorie van grieven te nemen is vervallen. Vaststaat dat verweerster klager hierover eerst bij brief van 16 januari 2018 (twee maanden later) heeft geïnformeerd. De raad is van oordeel dat de handelwijze van verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Zij had klager, zodra zij wist of kon weten dat zij had verzuimd tijdig grieven te formuleren, wat redelijkerwijs vlak na 14 november 2017 het geval moet zijn geweest, hem daarvan in kennis behoren te stellen. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.4    Verweerster heeft ter zitting erkend dat zij niet goed bereikbaar was. De raad acht het van belang dat een advocaat goed bereikbaar is voor zijn cliënt omdat situaties kunnen voordoen waarin op korte termijn contact noodzakelijk is. In dit geval staat vast dat verweerster slecht bereikbaar is geweest, wat tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.

5.5    Gelet op het feit dat verweerster ernstig is tekortgeschoten in de wijze waarop zij de belangen van haar cliënt heeft behartigd, waardoor klager verstoken is gebleven van een oordeel van de rechter in hoger beroep en de ondermaatse informatie aan en communicatie met klager over haar verzuim, spreekt de raad uit dat verweerster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster is ernstig tekortgeschoten in de dienstverlening aan haar cliënt, door deze niet, althans zeer onvoldoende te informeren over zijn kansen in hoger beroep en de kosten van een dergelijke procedure, terwijl verweerster bovendien tekort is geschoten in de communicatie hierover met haar cliënt. Een voorwaardelijke schorsing van vier weken is in deze omstandigheden passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 25,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 25,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerster dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 19-011.

7.5    Verweerster dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 19-011.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen b, c en d gegrond;

-        verklaart klachtonderdeel a ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich binnen de hierna te vermelden proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-        stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.5;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar;

-        spreekt uit dat verweerster jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf, C.W.J. Okkerse, H.H. Tan, A.M.T. Weersink, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 april 2019.

Griffier                               Voorzitter

Verzonden d.d. 1 april 2019.