ECLI:NL:TADRAMS:2019:87 Raad van Discipline Amsterdam 19-183/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:87
Datum uitspraak: 19-04-2019
Datum publicatie: 26-04-2019
Zaaknummer(s): 19-183/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 19 april 2019

in de zaak 19-183/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 14 maart 2019 met kenmerk 2018-659945, door de raad ontvangen op 15 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken zoals deze in deze zaak aan de raad zijn voorgelegd, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is in geschil met zijn energieleveraar Essent Retail Energie B.V. (hierna “Essent”) omtrent de opzeggingsdatum van zijn abonnement bij Essent en daaruit voortvloeiende verschuldigde bedragen. Dit geschil heeft geleid tot een procedure bij de kantonrechter. Op 23 februari 2016 heeft de kantonrechter klager in het ongelijk gesteld. In verband met een eventueel hoger beroep heeft klager aanvankelijk de bijstand gezocht van mr. Z.

1.2    Mr. Z heeft namens klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 23 februari 2016.

1.3    In oktober 2017 heeft verweerder de zaak overgenomen van mr. Z. Inmiddels was beslag gelegd op het inkomen van klager.

1.4    Op 10 oktober 2017 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder een toevoeging verleend in verband met het gelegde beslag. Op 11 juni 2018 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging die aan mr. Z was verleend in de hoger beroep procedure op naam van verweerder gemuteerd.

1.5    Op 1 juni 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    na het kennismakingsgesprek en het betalen van de eigen bijdrage geen werkzaamheden heeft verricht en ondanks zijn toezegging geen hoger beroep heeft ingesteld;

b)    geen werkzaamheden heeft verricht, maar zijn declaraties bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft ingediend en ten onrechte de eigen bijdrage heeft geïncasseerd.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1    De klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2    Klager verwijt verweerder dat hij na het kennismakingsgesprek  en het betalen van de eigen bijdrage geen werkzaamheden heeft verricht en ondanks zijn toezegging geen hoger beroep heeft ingesteld. Voorts verwijt klager verweerder dat hij geen werkzaamheden heeft verricht, maar zijn declaraties bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft ingediend en ten onrechte de eigen bijdrage heeft geïncasseerd.

4.3    Verweerder betwist een en ander. Verweerder voert aan dat de vorige advocaat van klager, mr. Z, een appèldagvaarding had uit laten brengen namens klager, maar nog geen memorie van grieven had ingediend. De zaak was op de parkeerrol geplaatst. Nadat verweerder het dossier van mr. Z had ontvangen bleek het geboden om onderzoek te doen naar nadere stukken teneinde het hoger beroep te onderbouwen. Zonder onderbouwing was het hoger beroep kansloos. Klager kon deze nadere stukken zelf niet leveren. De stukken zouden achterhaald kunnen worden uit reeds lang geleden in het kader van een strafrechtelijke procedure in beslag genomen administratie en computers. Verweerder heeft daarop contact gelegd met de strafrechtadvocate van klager. De mogelijkheden om de administratie uit het beslag te krijgen zijn onderzocht, maar zonder succes. Zonder onderbouwing van het appèl de zaak doorzetten was niet in het belang van klager. Er zijn door verweer wel degelijk werkzaamheden verricht. Die waren gericht op het voortzetten van het beroep, maar het gevolg van die werkzaamheden was helaas niet dat de overtuiging kon worden verkregen dat ook daadwerkelijk te doen en tegelijk het belang van klager te dienen, aldus verweerder.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder geen memorie van grieven heeft ingediend. Gelet op het verweer van verweerder, dat niet (althans niet gemotiveerd) door klager is weersproken, valt verweerder hiervan evenwel geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dat verweerder geen werkzaamheden voor klager heeft verricht wordt gemotiveerd betwist, zodat de voorzitter dit niet kan vaststellen. Verweerder heeft zich kennelijk ingespannen om nadere stukken te verkrijgen teneinde het hoger beroep te onderbouwen. Dat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten. Dat verweerder voor die werkzaamheden de eigen bijdrage in rekening heeft gebracht is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Voor zover verweerder zou hebben toegezegd hoger beroep in te stellen (of een memorie van grieven in te dienen) en dat uiteindelijk niet heeft gedaan is dat, gelet op het verweer van verweerder, begrijpelijk en evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Voorop staat immers dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Een advocaat kan derhalve door zijn cliënt niet verplicht worden om hoger beroep in te stellen (of een memorie van grieven in te dienen) als die advocaat meent dat dit niet in het belang van een goede behandeling van de zaak is. In het laatste geval moet de advocaat dit wel tijdig en op zorgvuldige wijze kenbaar maken aan de cliënt. Gesteld noch gebleken is dat verweerder daaraan niet zou hebben voldaan. De klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk ongegrond.

4.5    Concluderend zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 19 april 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 19 april 2019 verzonden.