ECLI:NL:TADRAMS:2019:86 Raad van Discipline Amsterdam 19-177/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:86
Datum uitspraak: 19-04-2019
Datum publicatie: 26-04-2019
Zaaknummer(s): 19-177/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 19 april 2019

in de zaak 19-177/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 14 maart 2019 met kenmerk 2018-659930, door de raad ontvangen op 15 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken zoals deze in deze zaak aan de raad zijn voorgelegd, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is in geschil met Hoist Kredit AB en Essent Retail Energie B.V. (hierna respectievelijk: “Hoist” en “Essent”) omtrent de opzeggingsdatum van zijn abonnement bij Essent en daaruit voortvloeiende verschuldigde bedragen. Dit geschil heeft geleid tot een procedure bij de kantonrechter. Op 23 februari 2016 heeft de kantonrechter klager in het ongelijk gesteld. In verband met een eventueel hoger beroep heeft klager de bijstand gezocht van verweerder.

1.2    Op 9 maart 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik heb inmiddels een dossier opgesteld, gefinancierde Rechtsbijstand aangevraagd en de dossierstukken doorgelezen. Verder heb ik de deurwaarder gevraagd geen verdere invorderingsmaatregelen te nemen in afwachting van een eventuele hoger beroep procedure en anders een betaalregeling te vergunnen op het door u te betalen bedrag. (...)

Dan de inhoudelijke kant van uw zaak. Ik heb de stukken doorgenomen en het zal lastig zijn om de meetgegevens van Essent te weerspreken. U geeft aan dat u al eind juli uw overeenkomst hebt opgezegd en in het dossier zit ook een (niet aangetekende) opzeggingsbrief. Essent/Hoist heeft weersproken dat zij die brief hebben ontvangen en stelt dat zij pas begin oktober hebben begrepen dat u bent overgestapt naar Budget Energie zodat u de voorschotten voor de maanden augustus en september 2014 ook verschuldigd was. Uit het dossier blijkt dat u op 15 oktober 2014 een bevestiging van aanmelding hebt ontvangen van Budget Energie. Om de feitelijke startdatum van budgetenergie vast te kunnen stellen zou ik graag van u willen weten vanaf welke datum/periode u door Budgetenergie facturen hebt ontvangen. Als dat al in augustus/september was dan mag verondersteld worden dat Essent al eerder van uw overstap op de hoogte was. Bij een overstap regelt de nieuwe energieleverancier immers de overdracht en informeren zij de andere leverancier. Als u pas vanaf oktober gefactureerd bent door Budget dat heeft u in augustus/september wel geleverd gekregen door Essent en bent u ook de daarmee gemoeide (voorschot) kosten verschuldigd.

Betreffende de eindafrekening die u te hoog vind het volgende. U zult inderdaad zelf moeten aantonen dat die afrekening ondeugdelijk is. (...)

Kortom mijn vraag is welk argument denkt u te hebben om de eindafrekening te kunnen betwisten en hoe zou u kunnen aantonen dat u wel al in juli hebt opgezegd en bij Budget bent aangemeld (wellicht heeft u nog een aanmeldingsdatum van Budget Energie?). Als u geen onderbouwing voor uw standpunten kunt leveren dan ben ik bang dat u ook in hoger beroep weinig kans van slagen hebt met alle financiele gevolgen (proceskosten riscio)van dien.

Tot zover mijn eerste beoordeling van uw zaak, ik verneem graag van u, het hoger beroep kan uiterlijk 23 mei 2016 ingesteld worden.”

1.3    Op 13 april 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierbij bevestig ik ons gesprek op mijn kantoor afgelopen dinsdag 12 april waarbij u mij uitdrukkelijk heeft verzocht om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter d.d. 23 februari 2016. Ik heb u vervolgens van mijn kant zeer nadrukkelijk gewezen op de daarmee gemoeide kosten (griffiekosten) en vooral ook op het proceskostenrisico voor het geval u ook in hoger beroep in het ongelijk zou worden gesteld. U zult dan (een deel) van de procedurekosten van de wederpartij moeten betalen.

In mijn eerdere uitgebreide advies van 9 maart jl. heb ik u al volledig uiteengezet hoe ik uw mogelijkheden in deze zaak zie en heb ik aan u gevraagd hoe u denkt aan te kunnen tonen dat de naheffing van Essent onjuist is. U heeft daar nog geen kant en klaar antwoord op maar u heeft desondanks kenbaar gemaakt per se hoger beroep in te willen stellen, u zegt het aan te kunnen tonen.

Ik zal voor u tijdig hoger beroep instellen (uiterlijk 20 mei 2016) maar ik laat de verantwoordelijkheid voor het procesrisico volledig aan u. Ik heb u overduidelijk gewaarschuwd.

(...)

Tenslotte de kosten. Naar ik aanneem heeft u inmiddels ook de toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen op grond waarvan u een eigen bijdrage ad € 148,-- verschuldigd bent. Hiertoe doe ik u hierbij als bijlage mijn nota toekomen waarop tevens de door u verschuldigde griffiekosten voor het hoger beroep zijn opgenomen (die ik voor u aan het Gerechtshof zal betalen). Ik zal mij verder richten op het opstellen van een inleidend hoger beroep. Dat kan dan naderhand worden aangevuld zodra u de benodigde gegevens en informatie hebt verzameld die noodzakelijk is om uw standpunten nader te onderbouwen. Die nadere onderbouwing kan dan bij latere grieven worden ingediend bij het Gerechtshof.”

1.4    Op 20 mei 2016 heeft verweerder namens klager een appèldagvaarding (zonder grieven) uit laten brengen aan Hoist.

1.5    Op 8 juni 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“In de bijlage treft u een afschrift van het roljournaal aan waarop u kunt zien wat de stand van zaken in uw hoger beroep is. De eerste termijn voor het indienen van een verdere onderbouwing van uw hoger beroep staat voor 12 juli a.s. maar op die datum is zonder meer nog een nader uitstel mogelijk.

Op zich kan ik een aanvang nemen met de memorie van grieven maar mijn specifieke vraag aan u is om voor mij een kort en bondig verslag te maken waarin u duidelijk aangeeft wat uw bezwaren (grieven) zijn tegen het vonnis van de kantonrechter. Op welke gronden bent u van mening dat u niets of veel minder verschuldigd zou zijn aan Hoist/Essent. Ik ontvang dat overzicht graag van u dan kan ik een aanvang nemen met de schriftelijke bezwaren tegen het vonnis.”

1.6    Op 30 juni 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“In reactie op mijn onderstaande bericht heb ik nog niet van u vernomen. Graag uw schriftelijke reactie en de door u gestelde bewijzen betreffende de gang van zaken met Essent. Ik hoor het graag van u, ik zal waarschijnlijk een nadere termijn vragen voor het indienen van de memorie van grieven, maar ik zou nu wel graag binnenkort uw verslag willen ontvangen."

1.7    Op 11 juli 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik heb vandaag een uitstelverzoek naar het Hof verstuurd om uw hoger beroep nader te onderbouwen. Op 12 juli a.s. zal het Hof een nieuwe termijn geven waarover ik u dan zal informeren. Ik wijs u nog uitdrukkelijk op het onderstaande bericht, ik wil van u een schriftelijke reactie ontvangen met daarin de redenen en bewijzen voor uw hoger beroep.”

1.8    Op 28 juli 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“In bovengenoemde kwestie heb ik u herhaaldelijk om extra informatie gevraagd en een onderbouwing voor uw standpunt dat de vordering van de energieleverancier onjuist is. Ik heb geen enkele reactie van u gekregen. Uw zaak zal nu ambtshalve doorgehaald worden, dat wil zeggen dat er nu door mij geen grieven worden ingediend en dat ik dat binnen 6 maanden alsnog zal doen. Ik wil eerst van u informatie ontvangen. Ik verzoek u om na 19 augustus a.s. telefonisch contact met mij op te nemen voor het maken van een afspraak voor een gesprek.”

1.9    Op 9 oktober 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Zie de onderstaande berichten. Graag heb ik nu overleg met u, wat wilt u met de procedure? Doorzetten of stopzetten? Als u de procedure wilt doorzetten wil ik eerst goed overleg met u en zult u mij extra informatie moeten geven en een goede onderbouwing met betrekking tot uw standpunt dat de vordering van Hoist (essent) onterecht is. Ik hoor het graag van u.

1.10    Op 14 november 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

 “Zojuist zocht ik weer telefonisch contact met u via (...) ik liet een bericht achter op uw voicemail. Hierna belde u terug.

Graag uw aandacht voor het volgende:

a) In deze heb ik in mei jl. een zeer minnelijke betaalregeling voor u getroffen bij de deurwaarder;

b) Sinds eind mei/begin juni toen ik hoger beroep namens u instelde heb ik niets meer van u vernomen;

c) U reageert al ruim 5 maanden helemaal niet meer op mijn berichten.

U heeft twee keuzes:

1.    Doorgaan. Dit betekent dat u zo spoedig mogelijk contact met mij op moet nemen en aanvullende informatie moet aanleveren.

2.    Stoppen, als ik voor eind november informatie van u ontvang kan ik niet langer voor u optreden.

Tijdens het telefoongesprek zojuist gaf u aan morgen in Nederland te zijn en contact met ons op te nemen, ik verneem graag van u.”

1.11    Op 13 december 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Hiermee bevestig ik u nog dat wij afgelopen week een gesprek op mijn kantoor hebben gehad over het al dan niet voortzetten van de hoger beroep procedure. U gaf in dat gesprek aan dat het voor u op dit moment niet mogelijk is om het op uw uitdrukkelijk verzoek ingestelde inleidende beroep nader te onderbouwen. De hoger beroep procedure ligt nu stil en is ook van de zogenoemde rol afgevoerd. De procedure kan eventueel weer worden opgebracht als er een inhoudelijke memorie van grieven zal worden ingediend. U gaf aan dat een deel van uw administratie in beslag is genomen door Justitie en dat u zonder die administratie niets kunt onderbouwen. U wachtte de uitslag af van een procedure waarin u om afgifte van uw administratie heeft verzocht. U gaf aan dat u daar op 13 december een bericht/vonnis over verwachtte en dat u mij dan nader zou informeren. Als er geen positief resultaat zou zijn betreffende de afgifte van uw administratie overwoog u de hoger beroep procedure af te sluiten. Dat lijkt mij een verstandige overweging, verder procederen zonder onderbouwing is gezien het proceskostenrisico immers geen optie. Ik wacht de komende week uw bericht af. Ik vond het in ieder geval prettig u weer een gesproken te hebben.”

1.12    Op 5 maart 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik heb geen informatie meer van u ontvangen, ik ga nu over tot sluiting van het dossier. Jammer dat u geen bewijsstukken meer hebt kunnen verzamelen maar het voortzetten van de procedure is zonder aanvulling niet mogelijk. De procedure ligt al stil, ik ga sluiten. Ik heb u toch met genoegen bijgestaan. De dossier stukken zullen door mij voor een periode van minimaal 5 jaren in archief bewaard worden.”

1.13    Op 1 juni 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij na het kennismakingsgesprek geen werkzaamheden heeft verricht in het hoger beroep dat klager aangetekend wenste te zien; verweerder heeft volgens klager wel griffierecht en de eigen bijdrage in rekening gebracht, geen hoger beroep ingesteld en wel zes uur aan werkzaamheden bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd, valse toezeggingen gedaan en klager niet op de hoogte gesteld van de officiële stopzetting van de procedure.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    Klager verwijt verweerder dat hij na het kennismakingsgesprek geen werkzaamheden heeft verricht in het hoger beroep dat klager aangetekend wenste te zien; verweerder heeft volgens klager wel griffierecht en de eigen bijdrage in rekening gebracht, geen hoger beroep ingesteld en wel zes uur aan werkzaamheden bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd, valse toezeggingen gedaan en klager niet op de hoogte gesteld van de officiële stopzetting van de procedure.

4.2    Verweerder betwist een en ander. Verweerder stelt dat hij wel degelijk (om de appèltermijn te redden) appèl heeft ingesteld namens klager, maar dat klager niet reageerde op zijn herhaalde verzoeken om een deugdelijke onderbouwing aan te leveren voor de memorie van grieven. Om die reden kon geen memorie van grieven worden ingediend. Uiteindelijk heeft verweerder aan klager laten weten dat de appèlprocedure bij gebreke van een inhoudelijke memorie van grieven ambtshalve geroyeerd zou worden. Vervolgens is in een gesprek in december 2016 besproken dat als klager geen informatie zou kunnen aanleveren de procedure zou worden beëindigd. Ook daarna is er geen reactie meer gevolgd van klager en heeft verweerder het dossier op 5 maart 2017 gesloten (zie hiervoor onder randnummer 1.12), aldus steeds verweerder.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Vaststaat dat verweerder hoger beroep heeft ingesteld namens klager, maar geen memorie van grieven heeft ingediend. Gelet op het verweer van verweerder valt verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Uit het klachtdossier volgt immers dat verweerder klager herhaaldelijk heeft verzocht om een deugdelijke onderbouwing voor de memorie van grieven, zonder dat klager hierop (inhoudelijk) heeft gereageerd. Aldus heeft verweerder zich ingespannen voor klager en werkzaamheden voor hem verricht. Dat dit niet tot het door klager gewenste resultaat heeft geleid, valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten. Voor zover klager er tevens over klaagt dat verweerder voor zijn werkzaamheden kosten in rekening heeft gebracht stuit de klacht eveneens af op het voorgaande. Voor zover klager er tevens over klaagt dat er door verweerder toezeggingen zijn gedaan die niet zijn nagekomen en/of verweerder klager niet op de hoogte heeft gebracht van de stopzetting van de procedure vindt dit geen steun in het klachtdossier. Klager heeft een en ander, tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder, onvoldoende onderbouwd. De klacht is kennelijk ongegrond.

4.4    Concluderend zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 19 april 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 19 april 2019 verzonden.