ECLI:NL:TADRAMS:2019:85 Raad van Discipline Amsterdam 19-146/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:85
Datum uitspraak: 19-04-2019
Datum publicatie: 26-04-2019
Zaaknummer(s): 19-146/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder hoefde het initiële verzoek van klager om stukken niet op te vatten als een verzoek om inzage in persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Overigens heeft verweerder aan klager laten weten welke persoonsgegevens hij van klager heeft, namelijk zijn naam en e-mailadres. Daarmee heeft verweerder voldoende informatie aan klager verstrekt. Klager deels kennelijk niet-ontvankelijk, klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 19 april 2019

in de zaak 19-146/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 7 maart 2019 met kenmerk 2018-686150, door de raad ontvangen op 8 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken zoals deze in deze zaak aan de raad zijn voorgelegd, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft in het verleden een vordering op een derde ter incasso uitbesteed aan Invorderingbedrijf B.V. Tussen klager en Invorderingsbedrijf B.V. is een geschil ontstaan over het door klager aan Invorderingsbedrijf B.V. te betalen honorarium, welk geschil is uitgemond in een civiele procedure. Nadat Invorderingsbedrijf B.V. over een toewijzend vonnis tegen klager beschikte, heeft zij zich voor advies en bijstand tot verweerder gewend.

1.2    Op 6 juni 2018 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Geachte [klager],

Tot mij heeft zich gewend mijn cliënte, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Invorderingsbedrijf B.V., u bekend, inzake het volgende.

Het is cliënte gebleken dat u zich op diverse plaatsen op het internet negatief en onjuist uitlaat over cliënte, haar medewerkers en haar dienstverlening. Wat cliënte betreft zijn die uitlatingen smadelijk en lasterlijk en derhalve strafbaar. Cliënte zal hiervan aangifte tegen u doen. Voorts zijn deze uitlatingen wat cliënte betreft onrechtmatig jegens haar nu zij de eer en goede naam van kleinte aantasten en u cliënte onjuiste verwijten maakt. Het onrechtmatige karakter van uw acties wordt nog eens onderstreept door het feit dat u heeft aangeboden te stoppen met deze onrechtmatige uitlatingen indien cliënte haar facturen voor het door u aan haar verschuldigde honorarium crediteert. Cliënte laat zich uiteraard niet op deze onrechtmatige wijze door u chanteren en onder druk zetten.

Hier komt nog bij dat cliënte inmiddels is gebleken dat u ten onrechte aangifte tegen haar heeft gedaan wegens niet door haar gepleegde strafbare feiten. Het doen van een dergelijke valse aangifte is eveneens strafbaar. Cliënte zal ook van dit strafbare feit aangifte jegens u doen alsmede van overige strafbare feiten waaraan u zich naar de mening van cliënte schuldig heeft gemaakt.

Diverse bewijsstukken van uw handelen zijn inmiddels in mijn bezit. U handelt door dit alles zoals aangegeven onrechtmatig en maakt zich schuldig aan strafbare feiten en tevens bent u wat cliënte betreft aansprakelijk voor alle geleden en te lijden schade. Voor de goede orde stel ik u hierbij formeel nogmaals, voor zover nog niet gedaan door cliënte, aansprakelijk voor alle reeds geleden en nog te lijden schade als gevolg van uw onrechtmatig handelen, daaronder begrepen alle kosten voor juridische bijstand en verkrijging van voldoening buiten rechte. Het onderhavige schrijven is een mededeling in de zin van artikel 3:317 BW en stuit lopende verjaringstermijnen. Cliënte behoudt zich dan ook alle rechten en weren voor. Meer in bijzonder doch niet uitsluitend het recht op schadevergoeding en nakoming.

Cliënte overweegt om, naast de voornoemde strafrechtelijke aangifte jegens u, ook een civiele bodemprocedure en/of kort geding jegens u starten waarin zij naast een verbod op negatieve uitlatingen ook rectificatie zal vorderen, een en ander op straffe van een dwangsom. Daarnaast zal cliënte mogelijk (een voorschot op) schadevergoeding vorderen.

Voordat ik namens cliënte overga tot het nemen van de in dit schrijven aangekondigde civiele maatregelen, wil ik graag met u in contact komen zodat u en ik kunnen overleggen over het vorenstaande en de mogelijkheid van een minnelijke oplossing te beproeven. Cliënte wil namelijk dat u stopt met uw onrechtmatige uitlatingen en eventueel openstaande facturen betaalt. Als u bereid bent een door mij op te stellen overeenkomst te tekenen waarin een en ander tussen u en cliënte wordt afgesproken, hoeven de voornoemde maatregelen wellicht niet te worden genomen. Ook voor u zou dat een hoop tijd, kosten en procesrisico besparen. Indien u bereid bent om met mij hierover in overleg te treden dan verneem ik dat graag binnen 3 dagen na heden. U kunt mij bellen op (...) of mailen via (...).

Indien u onverhoopt niet bereid bent tot minnelijk overleg dan verneem ik dat ook graag en dan is dat maar duidelijk. Cliënte weet dan ook waar zij aan toe is en kan dan verdere juridische stappen tegen u ondernemen. Cliënte hoopt nog altijd dat dit niet nodig zal zijn.

In afwachting van uw verdere berichten.”

1.3    Op 11 juni 2018 heeft klager een e-mail gestuurd aan het algemene e-mailadres van het kantoor van verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Geachte directie,

Ik maak gewag van het volgende:

Op 6-6-2017 ontving ik een e-mail (zie bijlage), aan mij geadresseerd, en leek deze afkomstig van één uwer advocaten, [verweerder].

Ik heb getwijfeld of ik deze e-mail moest laten voor wat het is of u daarvan in kennis brengen. Over de ongefundeerde, onsamenhangende, naar mij toe, smadelijke en lasterlijke inhoud, verderop in deze brief, maar nu eerst over de cliënt voor wie deze [verweerder] schrijft op te treden.

Tegen Invorderingsbedrijf b.v. en haar Holding en daaraan gelieerde bedrijven zijn op dit moment 20 aangiftes gedaan en hebben zich 40 gedupeerden gemeld. Deze onderneming en haar bestuurders (...) laten geen mogelijkheid onbenut om geld af te dreigen bij zowel haar cliënten alsook de debiteuren van haar cliënten.

Het lijkt er op dat ook uw kantoor nu wordt ingezet om geld af te dreigen voor deze onderneming en/of de heren (...). Zelfs wanneer gedupeerden de rechtmatige wegen bewandelen om aan de afdreig-praktijken via juridische weg een einde te willen maken, worden deze bedreigd met de start van allerhande processen om ze er van te weerhouden van hun rechten gebruik te maken. Aangiftes worden strafbaar en vals genoemd en handelen, onrechtmatig. Chantage, smaad, laster, strafrechtelijk schuldig etc.. Dreiging met bodemprocedure, kort geding, civiele maatregelen, dwangsom, aangifte, de hele kast met procedures wordt opengetrokken.

Ook al ziet de e-mail er authentiek uit, kan ik mij niet voorstellen dat deze van uw kantoor komt en is dat er de reden voor om u toch maar hiervan op de hoogte te stellen. Wellicht wordt uw goede naam mis(ge)bruikt en is hier een oplichter aan het werk en moet ik de e-mail zien als spam of phishing.

De onsamenhangende inhoud met spel- en vormfouten en overload aan ongefundeerde niet onderbouwde beschuldigingen, aantijgingen en zwakke juridische argumenten geven mij dit vermoeden, evenals de opmerking dat e.e.a. de goede naam van ene Kleinte zou schaden, die bij mij niet bekend is, maar ook niet bij vele anderen die deze zelfde e-mail hebben ontvangen, zo is mij inmiddels bekend geworden. Ook juist het feit dat zoveel anderen deze exact zelfde e-mail hebben ontvangen, met dit verschil dat daar niet mijn naam maar die van de ontvanger boven staat, versterkt mijn vermoeden dat het hier om phishing gaat.

Wanneer de e-mail inderdaad niet van uw kantoor afkomstig is, stel ik voor dat ik aangifte doe, mogelijk samen met u. Mogelijk heeft Invorderingsbedrijf opdracht gegeven aan een hacker om de e-mail op te stellen en te versturen. In dat geval zal e.e.a. in de komende processen worden meegenomen.

Wanneer de e-mail legitiem is en daadwerkelijk van uw kantoor afkomstig, dan is de ernst van deze e-mail van die mate dat u mijn schrijven mag aanmerken als klacht, zodat verdere correspondentie met u kan worden overgeslagen en direct een klacht kan en zal worden ingediend tegen uw kantoor en uw jurist, de auteur van de e-mail, bij (...) de deken van de Orde van Advocaten Amsterdam. Tevens zal er dan aangifte worden gedaan voor laster, smaad, bedreiging, afdreiging en valse beschuldigingen

Ik verneem graag spoedig van u, zodat ik binnenkort de gepaste maatregelen kan nemen om verder verschoond te blijven van dergelijke schandelijke dreig e-mailtjes en u zo mogelijk van de misbruik van uw goede naam.”

1.4    Op 12 juni 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Geachte [klager],

Uw onderstaande email ontving ik waarvoor dank.

De mail waar u aan refereert is wel degelijk van mij afkomstig. Ik ben de advocaat van het Invorderingsbedrijf en sta hen bij in geschillen, onder andere het geschil met u. Ik heb stukken gezien waaruit volgt dat u op internet onjuiste en onterechte reviews plaatst waarin u cliente ten onrechte beticht van oplichting. Cliënte heeft tevens het vermoeden dat u meerdere nepaccounts heeft aangemaakt onder elke accounts u soortgelijke berichten heeft geplaatst. Dit is voor de consumentenbond onder andere reden geweest een forum te sluiten.

Daarnaast heb ik stukken gezien waaruit volgt dat u klanten van cliente actief benadert met onterechte verwijten en onterechte beschuldigingen aan het adres van cliente om zo cliente ten onrechte een slechte naam te bezorgen.

Wat cliente betreft handelt u met dit alles onrechtmatig. Ik wijs u er tevens op dat u door de civiele rechter onherroepelijk bent veroordeeld tot betaling aan cliente en dat uw argumenten zodoende reeds door de civiele rechter zijn getoetst en kennelijk niet zwaarwegend genoeg zijn bevonden. Desondanks gaat u toch door met het verspreiden van onwaarheden en valse beschuldigingen aan het adres van cliente.

Uit uw onderstaand email maak ik op dat u niet bereid bent met mij in overleg te treden over een minnelijke oplossing voor het geschil dat u en cliente verdeeld houdt. Zowel cliente als ik achten dat spijtig.

Voorts maak ik uit uw onderstaande mail op dat u een tuchtklacht wenst in te dienen tegen mij. Het staat u vrij dat te doen doch zie ik niet wat mij tuchtrechtelijk te verwijten valt. Ik sta mijn cliente bij in een geschil met u en ik blijf dat doen. Ik laat mij door u niet onder druk zetten om cliente niet meer bij te staan. Daarnaast lees ik in uw mail dat u aangifte wil doen, ik neem maar even aan dat u dat ook tegen mij wil doen, ik waarschuw u ervoor dat het doen van valse aangifte strafbaar is. Mij valt strafrechtelijk niets te verwijten en indien u een valse aangifte tegen mij doet zal ik onmiddellijk tegenaagifte tegen u doen.”

1.5    Op 16 juli 2018 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“In uw e-mail van 12 juni jl. stelt u, niet een, maar dé advocaat te zijn van Invorderingsbedrijf en deze bij te staan in geschillen, maar heeft inmiddels een andere advocaat van een ander kantoor zich aangediend als dé advocaat van Invorderingsbedrijf. Moet ik daaruit opmaken dat vertrouwelijke stukken, die aan privacyregels onderhavig zijn, nu bij diverse advocatenkantoren rondzwerven? Kunt u mij aangeven in hoeverre u in het bezit bent van vertrouwelijke stukken die mijn correspondentie met Invorderingsbedrijf betreffen en in welke mate deze ook bij andere advocatenkantoren liggen?”

1.6    Op 16 juli 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik behandeld de zaak thans (...) niet meer.

Ik heb geen stukken aan de nieuwe advocaat overgedragen dus uw zinsnede over privacy en stukken die tussen advocaten rondzwerven kan ik niet plaatsen.”

1.7    Op 19 juli 2018 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“U doet onnozel als ik u vraag naar privacy gevoelige informatie die in uw bezit is. (In uw e-mail van 12-06-2018 schrijft u: “Ik heb stukken gezien waaruit volgt dat u op internet onjuiste en onterechte reviews plaatst waarin u cliënte ten onrechte beticht van oplichting. “Daarnaast heb ik stukken gezien waaruit volgt dat u klanten van cliënte actief benadert met onterechte verwijten en onterechte beschuldigingen aan het adres van cliënte om zo cliënte ten onrechte een slechte naam te bezorgen.”)

U heeft dus privacygevoelige stukken in uw bezit gekregen van Invorderingsbedrijf (graag uw bevestiging per omgaande), waar u lustig in bladert en waarvan u verklaart deze niet te hebben overgedragen aan de nieuwe advocaat. (...)

Wat heeft deze nieuwe advocaat dan van u overgenomen? Wanneer het “de zaak” betreft, dan hoort daar het dossier bij, zo is gebruikelijk.”

1.8    Op 20 juli 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met ondermeer de volgende inhoud:

“Ik ga u zeker geen informatie geven over de bewijsstukken die tegen u zijn verzameld. Dat zou strijdig zijn met de belangen van cliënte. Uw mail riekt dan ook naar een zogenoemde “fishing expedition” zijnde een doorzichtige poging erachter te komen welk bewijs cliënte allemaal tegen u heeft verzameld.”

1.9    Op 20 juli 2018, later op de dag, heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

”Ik hoef geen bewijsstukken van u te zien. U heeft die ook niet van hetgeen u beweert. Als u gegevens heeft, weet u dat en anders bent u slecht op de hoogte.

Het gaat mij om de bescherming van privacy gevoelige gegevens en bent u daar kennelijk niet mee bezig.”

1.10    Op 20 juli 2018, later op de dag, heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik snap niet waar u op doelt en kan u niet volgen.

U maakt zich kennelijk zorgen om privacygevoelige informatie maar ik heb u reeds aangegeven dat ik geen informatie over u heb doorgespeeld aan wie dan ook. Ik snap die zorgen dan ook niet en kan uw argumentatie niet volgen. U geeft ook niet aan welke informatie het betreft.”

1.11    Op 24 juli 2018 heeft klager een e-mail gestuurd aan het algemene e-mailadres van het kantoor van verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Tegen uw medewerker, [verweerder], hebben wij een klacht in voorbereiding die zal worden ingediend bij de Orde van Advocaten, de deken.

Het betreft, in eerste instantie, uitsluitend uw medewerker, maar aangezien een onderdeel van de klacht ook de AVG/GDPR betreft, kan dat ook uw bedrijf raken. Mogelijk volgt er nog een melding bij de AP. Het leek mij in deze correct om u en uw FG hiervan op de hoogte te brengen en verwijs ik naar o.a. artikel 17 en 20 van de AVG, welke mogelijk onbekend is bij uw medewerker.

((...) Op mijn recht op inzage reageert uw [verweerder] als volgt: “Uw mail riekt dan ook naar een zogenoemde “fishing expedition” zijnde een doorzichtige poging erachter te komen welk bewijs cliënte allemaal tegen u heeft verzameld.”)”

1.12    Op 27 juli 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Onderstaande mail ontving ik via mijn secretaresse. Het is mij volstrekt onduidelijk wat u bedoelt. Ik ga u in ieder geval geen inzage geven in het dossier wat ik van cliënte heb ontvangen, dat zou in strijd zijn met mijn geheimhoudingsplicht. De persoonsgegevens die ik van uw heb zijn uw achternaam, initialen en uw e-mailadres. Derhalve:

[naam klager]

[e-mailadres klager]

Uw verwijzing naar artikelen 17 en 20 van de AVG volg ik niet, ik stel voor dat u een en ander toelicht en mij eindelijk eens vertelt wat u nou echt van mij wilt.”

1.13    Op 27 juli, later op de dag, heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“In navolging van mijn onderstaande email verwijs ik u ook nog even ter informatie naar de privacyverklaring van mijn kantoor, te vinden via (...).”

1.14    Bij brief van 7 augustus 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    klager op onheuse wijze schriftelijk heeft bejegend en valselijk heeft beschuldigd;

b)    weigert bekend te maken over welke stukken en persoonlijke gegevens van klager hij beschikt;

c)    klager bedreigt en intimideert;

d)    op 12 juni 2018 een fishing mail naar mogelijk tientallen mensen heeft verstuurd, met exact dezelfde inhoud, waarin een scala aan beschuldigingen over klager zijn opgenomen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdelen a) en c)

4.2    De klachtonderdelen a) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerder dat hij klager op onheuse wijze schriftelijk heeft bejegend en valselijk heeft beschuldigd. Voorts verwijt klager verweerder dat hij klager bedreigt en intimideert.

4.3    Verweerder betwist een en ander. Verweerder voert aan dat zijn cliënte klager ervan verdenkt dat hij negatieve reviews plaatst over Invorderingsbedrijf B.V., niet alleen onder zijn eigen naam maar ook onder door hem aangemaakte accounts/schuilnamen. Daarnaast heeft klager aangifte gedaan jegens Invorderingsbedrijf B.V. Naar de mening van Invorderingsbedrijf B.V. is die aangifte vals en onterecht. Invorderingsbedrijf B.V. heeft inmiddels zelf ook aangifte gedaan tegen klager van smaad en laster. De e-mail van 6 juni 2018 heeft verweerder klager geschreven namens zijn cliënte, Invorderingsbedrijf B.V. Verweerder stelt dat hij zich jegens klager niet onnodig grievend heeft opgesteld en klager evenmin heeft bedreigd of geïntimideerd. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake, aldus verweerder.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het hiervoor onder randnummer 4.1 geformuleerde toetsingskader mocht verweerder in beginsel afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem had verschaft, en was hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, is gesteld noch gebleken. Verweerder mocht daarom in zijn e-mails aan klager stellingen innemen namens zijn cliënte zoals hij dat heeft gedaan. Dat verweerder daarbij feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen, of zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten, is de voorzitter niet gebleken. De klachtonderdelen a) en c) zijn kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Klager verwijt verweerder dat hij weigert bekend te maken over welke stukken en persoonlijke gegevens van klager hij beschikt.

4.6    Verweerder stelt dat hij niet gehouden is het dossier aan klager te overhandigen. Daarmee zou verweerder de rechtspositie van zijn cliënte benadelen alsmede ziin geheimhoudingsverplichting ernstig schenden. Wel is aan klager medegedeeld welke persoonsgegevens verweerder van hem in bezit heeft en is klager verwezen naar de privacyverklaring op de website van het kantoor van verweerder, aldus steeds verweerder.

4.7    De voorzitter overweegt als volgt. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder zich terecht beroepen op zijn geheimhoudingsverplichting. Daarbij hoefde verweerder het initiële verzoek van klager om stukken (zoals gedaan per e-mails van 16 en 19 juli 2018) niet op te vatten als een verzoek om inzage in persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Overigens heeft verweerder bij e-mail van 27 juli 2018 aan klager laten weten welke persoonsgegevens hij van klager heeft, namelijk zijn naam en e-mailadres. Daarmee heeft verweerder voldoende informatie aan klager verstrekt. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond. 

Ad klachtonderdeel d)

4.8    Klager verwijt verweerder dat hij op 12 juni 2018 een fishing mail naar mogelijk tientallen mensen heeft verstuurd, met exact dezelfde inhoud, waarin een scala aan beschuldigingen over klager zijn opgenomen.

4.9    Verweerder voert aan dat naast klager, ook andere partijen zijn aangeschreven met een soortgelijk bericht. Ook daarbij is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, aldus verweerder.

4.10    De voorzitter overweegt als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Klager heeft niet (voldoende gemotiveerd) gesteld in welk belang hij door het gewraakte handelen van verweerder rechtstreeks is of kan worden getroffen. Uit het klachtdossier blijkt immers niet dat de naam van klager door verweerder is genoemd in zijn berichtgeving aan derden. De voorzitter zal klager daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel d).

4.11    Concluderend zal de voorzitter de klachtonderdelen a) t/m c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren en klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel d).

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdelen a) t/m c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-    klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d).

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C. Kraak, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 19 april 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 19 april 2019 verzonden.