ECLI:NL:TADRAMS:2019:83 Raad van Discipline Amsterdam 18-1034/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:83
Datum uitspraak: 18-04-2019
Datum publicatie: 25-04-2019
Zaaknummer(s): 18-1034/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht over de eigen advocaat. Verweerster heeft een beroepsfout gemaakt door de echtscheidingsbeschikking niet tijdig in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand. Zij heeft dit erkend en klager hiervoor haar excuses aangeboden. Ook heeft zij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar op de hoogte gesteld van haar omissie. Het restant van het door klager aan haar verschuldigde bedrag heeft zij kwijtgescholden. Gelet op dit alles en haar blanco tuchtrechtelijke verleden ziet de raad af van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 18 april 2019

in de zaak 18-1034/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 juli 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 12 december 2018 met kenmerk 2018-676257, door de raad ontvangen op 17 december 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 maart 2019 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en de bijlagen 1 tot en met 16. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlagen van klager aan de raad van 8 en 21 januari 2019.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster heeft klager vanaf medio 2016 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure met nevenvorderingen.

2.2    Verweerster heeft bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging voor klager aangevraagd. Die aanvraag is afgewezen. Verweerster heeft vervolgens een verzoek om peiljaarverlegging ingediend. Ook dat verzoek is afgewezen.

2.3    Op 9 september 2016 heeft verweerster klager een declaratie gestuurd voor het griffierecht ten bedrage van € 79. Op 14 september 2016 heeft verweerster klager een declaratie gestuurd ten bedrage van € 2.556,13. Op 27 december 2016 heeft verweerster een declaratie gestuurd ten bedrage van € 217,80.

2.4    Omdat het inkomen van klager op enig moment was gewijzigd heeft verweerster nogmaals een toevoeging voor hem aangevraagd, die, na een peiljaarverlegging, is verleend, met een eigen bijdrage van € 667. Op 3 februari 2017 heeft verweerster klager een declaratie voor de eigen bijdrage gestuurd.

2.5    Bij beschikking van 7 april 2017 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen klager en zijn echtgenote (hierna: de vrouw) uitgesproken en de vrouw onder meer veroordeeld een bedrag van € 438 en een bedrag van € 57,50 aan klager te voldoen.

2.6    Op 1 mei 2017 heeft een medewerker van de burgerlijke stand verweerster op verzoek van klager gebeld en haar meegedeeld dat de echtscheiding nog niet was ingeschreven.

2.7    Op 4 september 2017 heeft klager per e-mail contact opgenomen met verweerster, omdat de vrouw volgens hem haar financiële afspraken niet nakwam.

2.8    Op 20 september 2017 heeft verweerster de deurwaarder gevraagd de beschikking van de rechtbank aan de vrouw te betekenen en tot executie daarvan over te gaan. Verweerster heeft de deurwaarder daarbij meegedeeld dat de vrouw op grond van de beschikking € 2.520,31 aan klager dient te voldoen.

2.9    Bij e-mails van 22 en 28 september 2017 heeft de deurwaarder verweerster meegedeeld dat hij alleen het bedrag van € 438 en het bedrag van € 57,50 kan incasseren. Verweerster heeft dit begin oktober 2017 met klager besproken.

2.10    De echtscheidingsbeschikking is niet binnen zes maanden nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.11    Op 22 juni 2018 heeft de vrouw opnieuw een verzoek tot echtscheiding ingediend.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    heeft verzuimd de echtscheidingsbeschikking tijdig in te schrijven;

b)    naast de eigen bijdrage ook andere bedragen bij klager in rekening heeft gebracht, terwijl het niet duidelijk is waar verweerster de door haar opgegeven uren aan heeft besteed.

4    VERWEER

4.1    Verweerster erkent dat zij vergeten is de echtscheidingsbeschikking in te schrijven. Verweerster heeft dat na ontvangst van de klacht aan klager gemeld en hiervoor haar excuses aangeboden. Tevens heeft zij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van deze omissie op de hoogte gebracht.

4.2    Verweerster voert voorts aan dat de complexiteit van de zaak, de moeilijke verhouding tussen klager en de vrouw en de veelvuldige verzoeken om overleg en uitleg van klager haar veel tijd kostte. Toen klager na de afwijzing van het verzoek om peiljaarverlegging aan verweerster de uurvergoeding diende te voldoen, was het aantal uren al aardig opgelopen. Omdat het inkomen van klager verminderde, heeft verweerster nogmaals een toevoeging voor hem aangevraagd, die na een peiljaarverlegging is verleend. In de toevoegingszaak heeft zij 20 uur gewerkt. Zij heeft de zaak dan ook geenszins laten doorlopen om een of andere reden.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Verweerster heeft erkend dat zij een beroepsfout heeft gemaakt door de echtscheidingsbeschikking niet tijdig in te schrijven. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting volgt dat klager in eerste instantie niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. Omdat het inkomen van klager was gedaald, heeft verweerster begin 2017 opnieuw een toevoeging voor klager aangevraagd, die na een peiljaarverlegging is verleend. De werkzaamheden die verweerster in de periode juni 2016 tot en met december 2016 heeft verricht, heeft zij op basis van haar uurtarief aan klager gedeclareerd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verweerster heeft de declaraties voorzien van een specificatie en niet is gebleken dat de door verweerster gedeclareerde bedragen excessief zijn. Klachtonderdeel b) is ongegrond. 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft een beroepsfout gemaakt door de echtscheidings-beschikking niet tijdig in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand. Verweerster heeft dat erkend en heeft klager hiervoor haar excuses aangeboden. Ook heeft zij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar op de hoogte gesteld van haar omissie. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerster verklaard dat klager een betalingsregeling met verweerster heeft getroffen voor haar declaraties, dat er thans nog een bedrag van € 850,- open staat en dat verweerster klager dit restant kwijtscheldt. Gelet op dit alles en gelet op het blanco tuchtrechtelijke verleden van verweerster ziet de raad in dit geval aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel.

7    GRIFFIERECHT

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. S. Wieberdink en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 18 april 2019 verzonden.