ECLI:NL:TADRAMS:2019:71 Raad van Discipline Amsterdam 18-806/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:71
Datum uitspraak: 08-04-2019
Datum publicatie: 15-04-2019
Zaaknummer(s): 18-806/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht over de eigen advocaat.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 8 april 2019

in de zaak 18-806/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op het dekenspreekuur van 22 februari 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 11 oktober 2018 met kenmerk 2018-472275, door de raad ontvangen op 12 oktober 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 maart 2019 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en van de bijlagen 1 tot en met 20. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van verweerster aan de raad van 31 december 2018, door de raad ontvangen op 31 december 2018, en van de brief met bijlage van klaagster aan de raad, door de raad ontvangen op 25 februari 2019.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster heeft klaagster vanaf 2012 bijgestaan, eerst in verband met een geschil dat klaagster heeft met de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb) over een nabestaandenuitkering (hierna: Anw-uitkering) en vanaf 2015 ook in verband met een geschil dat klaagster heeft met de gemeente over haar bijstandsuitkering.

De Anw-uitkering

2.2    Bij besluit van 29 januari 2002 heeft de Svb geweigerd om klaagster in aanmerking te brengen voor een Anw-uitkering, onder meer omdat zij op de peildatum niet voor 45% of meer arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 26 juni 2015 heeft de Svb klaagster laten weten het besluit van 29 januari 2002 te handhaven.

2.3    Klaagster heeft zich tot verweerster gewend met het verzoek haar (weer) bij te staan in het geschil met de Svb. Op 30 september 2015 heeft verweerster namens klaagster bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb van 26 juni 2015.

2.4    Op 6 oktober 2015 heeft verweerster klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd, waarin onder meer het volgende staat:

“Hierbij bevestig ik de opdracht die u aan mij gaf. U vroeg me u als advocaat bij te staan in de kwestie van het nabestaandenpensioen en de beslisisng van 26 juni 2015.

Die opdracht heb ik aangenomen. Ik heb met u de zaak kort doorgesproken. En ik heb alvast bezwaar aangetekend. Ik heb u er op gewezen dat alles draait rond de medische informatie.

Voor dit moment is het volgende belangrijk.

Ik heb de volgende informatie van u nodig.

1.    Informatie waaruit blijkt dat u niet in staat was om binnen 6 weken bezwaar te maken tegen de beslissing van 26 juni. (…)

2.    Informatie waaruit meer blijkt van de mate en de ernst van uw arbeidsongeschiktheid op 30 november 2001 (…)

Wat betreft mijn kosten: ik heb voor deze zaak een toevoeging aangevraagd, en ik verband met de kosten van de eigen bijdrage heb ik bijzondere bijstand bij uw gemeeente aangevraagd.”

2.5    Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank heeft het hiertegen door verweerster namens klaagster ingediende beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 oktober 2015 vernietigd, omdat de Svb ten onrechte in de bezwaarfase klaagster niet heeft gehoord. De rechtbank heeft echter de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten.

2.6    Verweerster heeft namens klaagster bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De CRvB heeft de uitspraak van de rechtbank op 20 januari 2017 bevestigd.

2.7    Verweerster had de Svb ook namens klaagster verzocht het besluit van 29 januari 2002 te herzien. De Svb heeft dit verzoek bij besluit van 29 december 2016 afgewezen. Verweerster heeft op 6 januari 2017 namens klaagster bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 december 2016. Bij besluit van 21 juli 2017 heeft de Svb het bezwaar van klaagster ongegrond verklaard, welk besluit verweerster op 24 juli 2017 aan klaagster heeft gestuurd.

2.8    Op 26 juli 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster.

2.9    Bij e-mail van 31 juli 2017 heeft mr. V verweerster bericht dat klaagster hem heeft verzocht haar verder bij te staan in het geschil met de Svb. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster klaagster meegedeeld dat zij van mr. V het bericht heeft gekregen dat hij de Anw-zaak van haar overneemt en klaagster verzocht om de stukken voor mr. V op haar kantoor op te komen halen.

2.10    Klaagster heeft het Anw-dossier op 2 augustus 2017 van het kantoor van verweerster meegekregen.

De bijstandsuitkering

2.11    De gemeente waar klaagster woonde is overgegaan tot herziening en terugvordering van de aan klaagster verstrekte bijstandsuitkering op de grond  dat klaagster niet had voldaan aan haar informatieplicht met betrekking tot een bankrekening en als gevolg daarvan haar recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Bij e-mail van 6 december 2016 heeft verweerster klaagster een beslissing van de gemeente toegestuurd op het door haar gemaakte bezwaar tegen de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van klaagster.

2.12    Verweerster heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de gemeente. Op 13 april 2017 heeft er bij de rechtbank een zitting plaatsgevonden.

2.13    Op 7 juni 2017 heeft verweerster klaagster de uitspraak van de rechtbank, waarbij haar beroep ongegrond is verklaard, toegestuurd. In de begeleidende e-mail heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

“U hebt het recht om in hoger beroep te gaan. Laat u mij weten of u dat wilt?

De kans op een betere uitkomst schat ik overigens erg laag in: dat wordt anders als u wel informatie over de rekening geeft (wanneer geopend, afschriften, saldi op verschillende tijdstippen).”

2.14    Bij e-mail van 14 juni 2017 heeft klaagster verweerster geschreven:

“We kunnen in beroep gaan maar kunnen de strategie beter bepalen als we de uitspraak van SVB hebben.”

2.15    Bij e-mail van 15 juni 2017 heeft verweerster klaagster geschreven dat zij de beroepstermijn in de gaten zal houden en klaagster erop gewezen dat de zaak over de bijstandsuitkering juridisch gezien los staat van de zaak over de Anw-uitkering.

2.16    Op 4 juli 2017 heeft verweerster namens klaagster bij de CRvB ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

2.17    Bij e-mail van 6 juli 2017 heeft verweerster het door haar bij de CRvB ingediende beroepsschrift aan klaagster toegestuurd en klaagster gevraagd of zij kan aangeven waarom zij het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank. Bij e-mail van 11 juli 2017 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven: “Ook lijkt het ons raadzaam om de bankafschriften op te vragen, van die andere rekening.”

2.18    Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster klaagster geschreven “(..) blijft natuurlijk wel de vraag waarom u niet direct hebt aangeleverd.”

2.19    Bij e-mail van 21 juli 2017 heeft verweerster klaagster de door haar op 21 juli 2017 bij de CRvB ingediende gronden voor het op 4 juli 2017 ingestelde hoger beroep toegestuurd. De begeleide e-mail van verweerster luidt, voor zover relevant:

“Tenslotte: in deze procedure had u echt de afschriften van de bank moeten overleggen. Dat had al uiterlijk in de bezwaarfase moeten gebeuren. Deze stukken zijn de enige stukken die de zaak mogelijk zouden kunnen doen kantelen. Vandaar nogmaals mijn verzoek om zo snel mogelijk alle afschriften van de ING rekening, van moment van openen tot opheffen, aan mij te sturen.

Ik heb voor deze zaak een toevoeging aangevraagd. Deze is afgewezen vanwege een te hoog inkomen over 2015. Daarom heb ik namens u peiljaarverlegging bij de Raad voor Rechtsbijstand aangevraagd, ik wacht nog op de reactie van de RvR. Ik verwacht een toewijzing. Voor de kosten van de eigen bijdrage en het griffierecht zal ik bijzondere bijstand aanvragen.”

2.20    Bij e-mail van 31 juli 2017 heeft verweerster klaagster het verweerschrift van de gemeente toegestuurd en klaagster verzocht de (al meermaals door de gemeente gevraagde) bankafschriften zo snel mogelijk aan verweerster toe te sturen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij niet, althans onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd; verweerster was erg kort door de bocht en heeft na de e-mail van 31 juli 2017 waaruit blijkt dat de gemeente een verweerschrift heeft ingediend niets meer laten horen;

b)    zij slecht bereikbaar is geweest en bij klaagster de indruk heeft gewekt dat zij niet naar de suggesties van klaagster heeft geluisterd;

c)    zij nooit met klaagster heeft gesproken over de goede en kwade kansen van klaagsters zaken, het aantal uur dat zij aan de zaken dacht te besteden en haar uurtarief;

d)    tijdens de tweede hoorzitting [de raad begrijpt de zitting bij de rechtbank ten aanzien van de herziening en terugvordering van de bijstandsuiktering van klaagster] het vlammende betoog niet van verweerster kwam, maar van twee vriendinnen van klaagster;

e)    zij tijdens een van de sessies met klaagster heeft aangegeven hoe zij dacht over de zorg van klaagster voor haar kind;

f)    een door haar op 20 januari 2017 ingediend bezwaar te laat was;

g)    het kantoor van verweerster niet alleen moeilijk toegankelijk, maar ook behoorlijk vies is;

h)    zij alleen het Anw-dossier aan klaagster heeft meegegeven.

4    VERWEER

4.1    Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2    Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskansen van een aanhangig te maken procedure, het wijzen op risico’s van de verschillende mogelijkheden en het daarover informeren van de cliënt.

5.3    Voorts geldt dat de advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en dat van de advocaat verwacht mag worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt.

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.4    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.5    Uit het klachtdossier en hetgeen op de zitting is besproken volgt dat klaagster en verweerster meerdere keren per e-mail en telefoon met elkaar hebben gecommuniceerd en dat klaagster in totaal ongeveer 30 keer op het kantoor van verweerster is geweest. Het verwijt dat verweerster niet althans onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd en slecht bereikbaar is geweest is gelet hierop en gelet op de betwisting door verweerster ongegrond.

5.6    Het is voorts juist dat in het klachtdossier geen correspondentie zit van verweerster aan klaagster van na 31 juli 2017. Op die datum heeft verweerster klaagster het verweerschrift van de gemeente in de procedure bij de CRvB toegestuurd (zie hiervoor, 2.20). Verweerster heeft echter onweersproken gesteld dat zich na die e-mail geen ontwikkelingen meer hebben voorgedaan in die procedure. Bovendien volgt uit het klachtdossier dat verweerster in afwachting was van bankafschriften die klaagster aan haar zou toesturen. Verweerster had klaagster al meerdere keren, onder meer op 21 en 31 juli 2017, om die bankafschriften gevraagd en het valt haar dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij klaagster daar niet nogmaals om heeft gevraagd.

5.7    Dat verweerster kort door de bocht is geweest heeft klaagster onvoldoende onderbouwd en blijkt ook niet uit het klachtdossier. Datzelfde geldt voor het verwijt van klaagster dat verweerster niet naar de suggesties van klaagster heeft geluisterd. De conclusie is dan ook dat klachtonderdelen a) en b) ongegrond zijn.

Ad klachtonderdeel c)

5.8    Uit het klachtdossier volgt dat verweerster klaagster onder meer in de opdrachtbevestiging van 6 oktober 2016 (zie hiervoor, 2.4) en in haar e-mails van 7 juni en 21 juli 2017 (zie hiervoor, 2.13 en 2.19) heeft geïnformeerd over de slagingskansen van haar zaken. Het verwijt dat verweerster nooit met klaagster heeft gesproken over de goede en kwade kansen van haar zaken mist dan ook feitelijke grondslag. Dat verweerster het aantal uren dat zij dacht aan de zaken te moeten besteden en haar uurtarief niet met klaagster heeft besproken valt haar niet tuchtrechtelijk te verwijten, nu verweerster klaagster op toevoegingsbasis bijstond. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat zij wel met klaagster heeft gesproken over de eigen bijdrage en de bijzondere bijstand voor de kosten van rechtshulp. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.9    Dit klachtonderdeel heeft, zo begrijpt de raad, betrekking op de zitting bij de rechtbank over de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van klaagster.

5.10    Verweerster heeft aangevoerd dat zij op de zitting bij de rechtbank een betoog heeft gehouden over de juridisch relevante argumenten. Klaagster kwam samen met twee vriendinnen te laat op de zitting en de zaak was toen al deels besproken. De vriendinnen van klaagster hebben op de zitting nog wel andere aspecten voor het voetlicht gebracht, aldus nog steeds verweerster.

5.11    Gelet op het verweer van verweerster dat klaagster niet althans onvoldoende heeft weersproken, kan niet worden vastgesteld dat verweerster op de zitting bij de rechtbank de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond. Overigens betekent, anders dan klaagster kennelijk denkt, het enkele feit dat een advocaat een “vlammend betoog” houdt, hetgeen verweerster volgens klaagster dus niet heeft gedaan, niet zonder meer dat die advocaat een betere advocaat is dan een advocaat die dat niet doet.

Ad klachtonderdeel e)

5.12    Verweerster heeft betwist dat zij tegen klaagster heeft gezegd hoe zij dacht over de zorg van klaagster voor haar kind. Hiertegenover heeft klaagster haar klacht niet onderbouwd. Klachtonderdeel e) is daarom eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.13    Dit klachtonderdeel ziet, zo begrijpt de raad, op het bezwaar dat verweerster namens klaagster heeft gemaakt tegen de afwijzende beslissing van de Svb op de aanvraag van klaagster om een nabestaandenuitkering. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat klaagster pas bij haar is gekomen na het verstrijken van de bezwaartermijn. Dat blijkt overigens ook uit de opdrachtbevestiging van 6 oktober 2015 (zie 2.4). Ook klachtonderdeel f) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.14    Voor zover het kantoor van verweerster moeilijk toegankelijk en/of vies is, wat de raad niet kan vaststellen, is dit van onvoldoende gewicht om verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel g) is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

5.15    Mr. V heeft verweerster bij e-mail van 31 juli 2017 (zie hiervoor, 2.9) bericht dat klaagster hem heeft verzocht haar verder bij te staan in het geschil met de Svb. Verweerster heeft vervolgens per e-mail van diezelfde dag aan klaagster bevestigd dat zij van mr. V het bericht heeft gekregen dat hij de Anw-zaak van haar overneemt en klaagster verzocht om de stukken voor mr. V op haar kantoor op te komen halen. Nu mr. V in zijn e-mail aan verweerster alleen het geschil met de Svb heeft genoemd en verweerster dit ook aan klaagster heeft bevestigd, valt het verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij alleen het Anw-dossier aan klaagster heeft meegegeven. Dat klaagster verweerster ook heeft gevraagd om het bijstandsdossier, zoals klaagster stelt, blijkt niet uit het klachtdossier. Klachtonderdeel h) is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op8 april 2019

verzonden.