ECLI:NL:TADRAMS:2019:53 Raad van Discipline Amsterdam 18-904/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:53
Datum uitspraak: 11-03-2019
Datum publicatie: 18-03-2019
Zaaknummer(s): 18-904/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij in verband met rechtstreeks aanschrijven. Niet gebleken is dat de brief van 23 januari 2018 een aanzegging met rechtsgevolg bevat. Bovendien is niet gebleken dat het beoogde rechtsgevolg van de in de brief van 23 januari 2018 vervatte aanzegging niet had kunnen worden bewerkstelligd door deze aan de advocaat van klaagster te sturen. Van een andere rechtens aanvaarbare reden om de aanzegging niet aan de advocaat te doen is evenmin gebleken. Klacht gegrond, gelet op specifieke omstandigheden geen maatregel opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 11 maart 2019

in de zaak 18-904/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 januari 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 november 2018 met kenmerk td/md/18-069, door de raad ontvangen op 12 november 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 januari 2019 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 28 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 23 januari 2018 heeft mr. S een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“In bovengenoemde zaak vernam ik dat u [klaagster] wenst te spreken. Ik bericht u dat het verzoek aan mij is gericht om [klaagster] bij te staan en aan welk verzoek ik heb voldaan. Ik verzoek u derhalve zich uitsluitend via mij te verstaan.”

2.2 Op eveneens 23 januari 2018 heeft verweerder een brief gestuurd aan klaagster (hierna: de brief), met onder meer de volgende inhoud:

“Geachte [klaagster],

Uw verhuurder (...) heeft mij gevraagd contact met u op te nemen over de door u van cliënte gehuurde woning (...) te Badhoevedorp.

Cliënte heeft geconstateerd dat u al lange tijd niet meer in de woning (...) woont. De woning staat nu leeg en de tuin ziet er verwaarloosd uit.

Onderzoek heeft uitgewezen dat u tot 29 september 2017 woonde (...) in Amsterdam en dat u daarna bent verhuisd naar (...) in Amsterdam. (...)

Het niet bewonen van de door u gehuurde woning is slecht huurdersgedrag en grond voor beëindiging/ ontbinding van de huurovereenkomst. De woning wordt verwaarloosd, U kunt er geen toezicht op houden en het risico bestaat dat de woning wordt gekraakt. Cliënte maakt zich daar zorgen over.

Cliënte verzoekt u dan ook, en voorzover nodig sommeer ik u, om de huurovereenkomst binnen veertien dagen op te zeggen en de woning te ontruimen. Cliënte wil daarvoor u een ruime termijn van ruim drie maanden geven om de ontruiming te realiseren.

Als u de huurovereenkomst opzegt dan kunt u dat doen door deze brief voor akkoord te ondertekenen. Graag verneem ik binnen veertien dagen van u. (...) Ik verneem zojuist dat [mr. S], advocaat te Rotterdam, voor u optreedt. Ik zend hem vandaag kopie van deze brief.

Mocht ik niet van u of uw benoemde vertegenwoordiger vernemen binnen de termijn van veertien dagen, dan heb ik opdracht van cliënte om een procedure bij de rechter te starten om ontruiming van de woning te bewerkstelligen.”

2.3 Diezelfde dag heeft verweerder een kopie van de brief gestuurd aan de advocaat van klaagster.

2.4 Op 26 januari 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.5 Tot het dossier behoort een getypte brief, voorzien van een handtekening, waarin staat dat klaagster haar zoon machtigt om de klacht tegen verweerder af te handelen (hierna: de machtiging).

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich rechtstreeks tot klaagster heeft gewend, terwijl hij wist dat zij werd bijgestaan door een advocaat.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert aan dat hij er op 23 januari 2018 van uit ging dat hij de brief rechtstreeks aan klaagster mocht sturen, aangezien de brief een aanzegging met rechtsgevolg bevatte. Nadien is hem gebleken dat de maatstaf strenger is. Verweerder erkent dat hij achteraf bezien niet juist heeft gehandeld, waarvoor hij zijn excuses aan klaagster heeft aangeboden. Hij wijst er daarnaast op dat de belangen van klaagster door zijn handelen niet zijn geschaad.

4.2 Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat hij zijn twijfels heeft bij de rechtsgeldigheid van de machtiging. Omdat klaagster verblijft in een verzorgingstehuis op een afdeling voor mensen die lijden aan dementie is het volgens hem de vraag of zij haar wil wel kon bepalen toen ze de machtiging ondertekende.

5 BEOORDELING

5.1 Dat de machtiging niet rechtsgeldig is, heeft verweerder pas voor het eerst ter zitting aangevoerd. Nu klaagster en haar gemachtigde niet aanwezig waren op de zitting hebben zij hier niet op kunnen reageren. De raad zal daarom voorbij gaan aan dit formele verweer en de klacht inhoudelijk beoordelen.

5.2 In het eerste lid van Gedragsregel 18 (Gedragsregels 1992) is vastgelegd dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. Een uitzondering op deze regel kan worden aanvaard – het tweede lid van gedragsregel 18 voorziet daarin – wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij. Aan een advocaat komt niet de vrijheid toe om rechtstreeks een aanzegging aan de wederpartij te doen alleen omdat hij dit nuttig of nodig acht. Vereist is een rechtens aanvaardbare reden om de aanzegging niet aan de advocaat te doen, bijvoorbeeld omdat het beoogde rechtsgevolg anders niet kan worden bewerkstelligd. Niet gebleken is dat de brief van 23 januari 2018 een aanzegging met rechtsgevolg bevat. Bovendien is niet gebleken dat het beoogde rechtsgevolg van de in de brief van 23 januari 2018 vervatte aanzegging niet had kunnen worden bewerkstelligd door deze aan de advocaat van klaagster te sturen. Van een andere rechtens aanvaarbare reden om de aanzegging niet aan de advocaat te doen is evenmin gebleken. De klacht is gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, waaronder dat verweerder gelijktijdig een kopie van de brief aan mr. S heeft gestuurd, niet is gebleken dat klaagster enig nadeel heeft ondervonden en verweerder zijn excuses heeft aangeboden aan klaagster, zal aan verweerder geen maatregel worden opgelegd.

7 GRIFFIERECHT

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2019.

Griffier Voorzitter

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 11 maart 2019 verzonden.