ECLI:NL:TADRAMS:2019:43 Raad van Discipline Amsterdam 18-814/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:43
Datum uitspraak: 25-02-2019
Datum publicatie: 04-03-2019
Zaaknummer(s): 18-814/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 25 februari 2019

in de zaak 18-814/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 februari 2018, aangevuld bij brief van 10 maart 2018, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 15 oktober 2018 met kenmerk td/md/18-086-424826, door de raad ontvangen op 15 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 januari 2019 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde (tevens haar vader), en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken met de bijlagen 1 tot en met 36. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van de gemachtigde van klaagster aan de raad van 28 december 2018, door de raad ontvangen op 7 januari 2019.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen. Verweerder heeft de (inmiddels) ex-echtgenoot van klaagster (hierna: de man) in die procedure bijgestaan. Klaagster werd bijgestaan door mr. B.

2.2    Bij e-mail van 23 december 2016 heeft verweerder mr. B meegedeeld dat hij de man bijstaat en haar verzocht hem te berichten wanneer een viergesprek zou kunnen plaatsvinden. Dat viergesprek is vervolgens gepland op 3 februari 2017.

2.3    Bij e-mail van 1 februari 2017 heeft verweerder mr. B bericht dat hij het vanwege extreme drukte in zijn praktijk niet redt om bij het viergesprek aanwezig te zijn, maar dat zijn kantoorgenoot wel bij het gesprek aanwezig kan zijn, mits het gesprek op verweerders kantoor zou kunnen plaatsvinden. Bij e-mail van dezelfde dag heeft mr. B verweerder meegedeeld dat dit voor haar niet mogelijk is.

2.4    Bij e-mail van 15 maart 2017 heeft verweerder mr. B gevraagd wanneer een volgend viergesprek zou schikken.

2.5    Bij beschikking van 22 maart 2017 heeft de rechtbank voorlopige voorzieningen getroffen, waaronder een voorlopige zorgregeling voor de twee minderjarige kinderen van klaagster en de man. In de beschikking heeft de rechtbank overwogen dat klaagster en de man ter zitting overeenstemming hebben bereikt over de voorlopig door de man te betalen alimentatie.

2.6    Op 16 juni 2017 heeft mr. B verweerder per e-mail een brief gestuurd. Bij e-mail van 28 juni 2017 heeft mr. B verweerder geschreven dat zij nog geen reactie op haar brief heeft ontvangen. Bij e-mail van 30 juni 2017 heeft verweerder mr. B meegedeeld dat haar e-mail in zijn gelezen post terecht was gekomen en dat hij de e-mail naar zijn cliënt heeft doorgezonden voor een reactie.

2.7    Bij e-mail van 4 juli 2017 heeft verweerder mr. B naar aanleiding van haar brief van 16 juni 2017 stukken toegestuurd. Bij e-mail van 5 juli 2017 heeft mr. B verweerder onder meer geschreven:

“Ik ontving uw e-mail in goede orde.

Echter de stukken zijn niet (geheel) zoals verzocht in mijn brief aan u d.d. 16 juni jl.

Op een van de bankafschriften is bijvoorbeeld het saldo op de peildatum niet vermeld.

Daarnaast mis ik uw inhoudelijke reactie op mijn brief van 16 juni jl.

(…)

Mocht uw cliënt dus alsnog tot overeenstemming willen komen dan verzoek ik u(w cliënt) dringend inhoudelijk te reageren en met de volledige en juiste gegevens te komen.”

2.8    Verweerder en mr. B hebben in augustus, september en oktober 2017 met elkaar gecorrespondeerd over de inhoud van een echtscheidingsconvenant.

2.9    Bij e-mail van 16 augustus 2017 heeft mr. B verweerder meegedeeld dat zij van klaagster heeft vernomen dat de man voornemens dan wel doende is de muren van de gemeenschappelijke woning geel en oranje te schilderen en dat haar cliënte uitdrukkelijk geen toestemming geeft voor het schilderen van de woning.

2.10    Op 6 september 2017 heeft verweerder een F9 formulier bij de rechtbank ingediend, waarin hij onder meer heeft geschreven: “Aangezien partijen in een ver gevorderd stadium zijn van een minnelijke regeling wordt uw reactbank om een nadere termijn voor reactie namens de man in te dioenen.”

2.11    Op diezelfde dag heeft mr. B een F9 formulier bij de rechtbank ingediend, waarin zij onder meer heeft geschreven: “De vrouw is het beslist oneens met het verzoek om uitstel dat door de man is ingediend, aangezien partijen niet in een ver gevorderd stadium zijn om tot overeenstemming te komen. Een en ander is ook niet overlegd met de (advocaat van de) vrouw.”

2.12    Mr. B heeft verweerder op 15 september 2017 een concept-convenant toegestuurd.

2.13    Bij e-mail van 28 september 2017 heeft mr. B verweerder onder meer geschreven:

“Aangezien ik niets van u heb vernomen op het concept-convenant dat ik u op 15 september jl. toezond, verzoek ik u dringend uw verhinderdata aan de rechtbank door te geven, opdat er een zitting kan worden gepland.”

2.14    Bij e-mail van 4 oktober 2017 heeft verweerder mr. B onder meer bericht dat het door haar opgestelde concept-convenant in de optiek van de man zeer onredelijk is.

2.15    Bij e-mail van 17 november 2017 heeft verweerder mr. B onder meer geschreven:

“De situatie van wachten is (financieel) onhoudbaar geworden voor cliënt.

(…)

Via deze weg verzoek ik uw cliënte dringend te tekenen en mij te bevestigen dat uitsluitend aanspraak wordt gemaakt op kinderalimentatie en geen partneralimentatie, zodat de hypotheekaanvraag kan worden toegekend en worden afgerond. (…)

Mocht uw cliënte dit redelijke verzoek desondanks nog weigeren, ontvangen ik graag uw verhinderdata voor de komende zes weken.”

2.16    Bij e-mail van 17 november 2017 heeft mr. B verweerder onder meer geschreven:

“Voordat ik deze e-mail doorstuur aan cliënt stuur ik u CONFRATERNEEL een e-mail.

(…)

Indien hij de volledige woonlasten draagt –waarvan tot op heden niet is aangetoond nog aannemelijk is dat hij hiertoe in staat is- is uw cliënt nog steeds gehouden kinderalimentatie te voldoen (…)”

2.17    Bij e-mail van 29 november 2017 heeft mr. B verweerder meegedeeld dat klaagster haar heeft laten weten dat de man wederom heeft verzuimd het overeengekomen bedrag van € 650,- op de en/of-rekening van klaagster en de man te storten en de man gesommeerd dit bedrag alsnog over te maken.

2.18    Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder mr. B meegedeeld dat hij haar e-mail heeft doorgeleid naar de man, dat de man mogelijk contact met haar zal opnemen en dat verweerder daartoe toestemming heeft gegeven. Mr. B heeft verweerder hierop bij e-mail van dezelfde dag meegedeeld dat dit niet de bedoeling is indien cliënten een advocaat hebben door wie ze worden bijgestaan.

2.19    Op 10 januari 2018 heeft de mondelinge behandeling van het door klaagster ingediende verzoek tot wijziging van de in de beschikking van 22 maart 2017 (zie hiervoor, 2.5) vastgestelde voorlopige zorgregeling en voorlopige alimentatie en een door de man ingediend zelfstandig verzoek plaatsgevonden.

2.20    Bij e-mail van 12 januari 2018 heeft verweerder mr. B onder meer geschreven:

“Eerst mijn excuses voor de producties met confraternele correspondentie. Ik heb die stukken één op één doorgestuurd in de veronderstelling dat dat mailtjes tussen partijen betrof.

Verder verneem ik graag van u of een viergesprek tot de mogelijkheden behoort. (…)”

2.21    Bij e-mail van 16 januari 2018 heeft mr. B verweerder bericht dat klaagster niets voelt voor verdere onderhandelingen en dat zij de uitspraken in de aanhangige procedures wil afwachten.

2.22    Bij beschikking van 24 januari 2018 heeft de rechtbank de verzoeken van klaagster en de man (zie hiervoor, 2.19) afgewezen.

2.23    Bij e-mail van 12 februari 2018 heeft mr. B verweerder verzocht een verklaring te geven voor het verschil in jaarinkomen van de man in de jaren 2016 en 2017.

2.24    Bij beschikking van 21 februari 2018 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen klaagster en de man uitgesproken, een zorgregeling en een kinderalimentatie vastgesteld, bepaald dat de vakanties in onderling overleg bij helfte worden verdeeld en de echtelijke woning tegen een nog nader door de makelaar te bepalen taxatiewaarde aan de man toebedeeld.

2.25    Bij e-mail van 8 maart 2018 heeft verweerder mr. B onder meer geschreven:

“Dit stuurt uw cliënte zojuist aan mijn cliënt:

(…) De vovo is officieel nog steeds geldig en niet de laatste beschikking van de rechter. (…)

Om escalatie te voorkomen verzoek ik u uw cliënte te berichten dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en zij niet meer kan keunen op de vovo.”

2.26    Bij e-mail van dezelfde dag heeft mr. B verweerder, onder verwijzing naar artikel 826 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bericht dat voorlopige voorzieningen hun kracht behouden totdat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

2.27    Op 16 maart 2018 heeft een viergesprek plaatsgevonden tussen klaagster, mr. B, de ex-echtgenoot en een kantoorgenoot van verweerder op het kantoor van verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij zijn administratie niet op orde heeft;

b)    hij de rechtsgang onnodig heeft vertraagd;

c)    hij confraternele correspondentie aan de rechtbank heeft overgelegd;

d)    hij onvoldoende vakbekwaam is;

e)    hij de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd;

f)    hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling;

g)    hij zijn cliënt heeft geadviseerd rechtstreeks contact op te nemen met de advocaat van klaagster;

h)    zijn cliënt zich niet houdt aan de getroffen voorlopige voorzieningen;

i)    hij dreigt met nieuwe rechtszaken;

j)    hij formulieren ten behoeve van het omzetten van de hypotheek onjuist heeft ingevuld en hij en zijn cliënt niet meewerken aan het op naam van de man zetten van de echtelijke woning;

k)    hij de zaak voor zijn cliënt in behandeling heeft genomen, zonder dat daar enige financiële vergoeding tegenover staat;

l)    hij zijn cliënt de echtelijke woning laat schilderen zonder dat klaagster daarvoor toestemming heeft gegeven;

m)    hij onmiddellijk uitvoering wilde geven aan de beschikking van 21 februari 2018, terwijl deze nog niet is ingeschreven, zodat de voorlopige voorzieningen van 22 maart 2017 nog altijd gelden;

n)    hij zich onheus jegens klaagster heeft uitgelaten.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdelen a) en d)

5.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.3    Klaagster verwijt verweerder dat hij zijn administratie niet op orde heeft, onder meer omdat hij zijn eigen producties en de producties van de wederpartij niet bij zich had op de zitting en geen pleitnota had. Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat hij onvoldoende vakbekwaam is. Verweerder heeft gezegd dat hij geen verstand heeft van personen- en familierecht, maar heeft desondanks toch de zaak voor de man in behandeling genomen. Tevens heeft verweerder e-mails van de man als productie aan de rechtbank overgelegd, zonder deze e-mails te onderbouwen, aldus nog steeds klaagster.

5.4    De raad overweegt als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.5    Klachtonderdelen a) en d) zien op de kwaliteit van de door verweerder aan de man verleende dienstverlening. Klaagster kan als wederpartij niet klagen over de kwaliteit van de door verweerder aan zijn cliënt verleende dienstverlening. Zij heeft daarbij een onvoldoende rechtstreeks belang als bedoeld in de Advocatenwet. Klaagster is daarom niet-ontvankelijk in deze klachtonderdelen.

Ad klachtonderdeel b)

5.6    Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij de rechtsgang heeft vertraagd. Klaagster heeft dit aldus toegelicht dat verweerder het viergesprek op 3 februari 2017 heeft afgezegd, niet (tijdig) heeft gereageerd op de brief van mr. B van 16 juni 2017 en het op 15 september 2017 toegestuurde concept-convenant, niet heeft gereageerd op voorstellen van de kant van klaagster om tot een oplossing te komen, niet met tegenvoorstellen is gekomen en niet heeft gereageerd op de brief van mr. B van 17 november 2017.

5.7    De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder vaak niet (direct) heeft gereageerd op berichten van (de advocaat van) klaagster. Dat is op zichzelf onvoldoende om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Anders dan klaagster stelt, volgt uit het klachtdossier niet dat verweerder nimmer is ingegaan op voorstellen van de advocaat van klaagster noch met eigen voorstellen is gekomen. Verweerder heeft overigens terecht aangevoerd dat het strategie kan zijn om geen tegenbod te doen. Bovendien is het aan (de cliënt van) verweerder om al dan niet in te gaan op een voorstel van (de advocaat van) klaagster. Dat verweerder de afspraak voor een viergesprek op 3 februari 2017 heeft afgezegd is vervelend, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Uit het klachtdossier volgt dat van de zijde van verweerder meerdere pogingen zijn gedaan om tot een nieuwe afspraak voor een viergesprek te komen, hetgeen uiteindelijk is gelukt.

5.8    Voor zover klaagster verweerder ook verwijt dat hij de door haar advocaat gevraagde stukken niet (tijdig) heeft overgelegd geldt dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat de advocaat van klaagster met grote regelmaat heeft gevraagd om nog niet bestaande stukken. Verweerder heeft de stukken verstrekt zodra dat mogelijk was. Dat verweerder de rechtsgang heeft vertraagd is gelet op het voorgaande dan ook niet gebleken. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.9    Klachtonderdeel c) ziet op het overleggen van confraternele correspondentie in of omstreeks januari 2018.

5.10    De raad overweegt als volgt. Op 22 februari 2018 zijn de voor advocaten geldende gedragsregels gewijzigd. Nu de in dit klachtonderdeel verweten gedraging (kort) voor die datum heeft plaatsgevonden, zal dit klachtonderdeel worden getoetst aan de gedragsregels die golden tot 22 februari 2018. In regel 12 van de Gedragsregels 1992 is bepaald dat in rechte geen beroep mag worden gedaan op bij de behandeling van een zaak door de ene advocaat aan de andere advocaat gerichte correspondentie, ongeacht de inhoud daarvan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, en dan slechts na voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij en, zo nodig, na voorafgaand ingewonnen advies van de deken.

5.11    Verweerder heeft erkend dat hij confraternele correspondentie aan de rechtbank heeft overgelegd. Verweerder heeft toegelicht dat dit per ongeluk is gebeurd, dat hij hiervoor op de zitting bij de rechtbank zijn excuses heeft gemaakt en dat hij het heeft rechtgezet door de correspondentie in te trekken. Nu niet is gebleken van opzet aan de zijde van verweerder, verweerder de confraternele correspondentie heeft ingetrokken en klaagster bovendien niet duidelijk heeft kunnen maken om welke confraternele correspondentie het gaat en waarom zij daardoor in haar belangen is geschaad, is de raad van oordeel dat het overleggen van confraternele correspondentie in dit geval van onvoldoende gewicht is om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.12    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd door op het F9 formulier (zie hiervoor, 2.10) om uitstel te verzoeken omdat klaagster en de man in een ver gevorderd stadium van een minnelijke regeling zouden zijn. Volgens klaagster is deze mededeling niet met haar of haar advocaat besproken en is de mededeling bovendien onjuist.

5.13    De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder en mr. B van augustus tot en met oktober 2017 hebben gecorrespondeerd over de inhoud van een echtscheidingsconvenant (en dus over een minnelijke regeling). Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster en de man er bijna uit waren en dat de man in de veronderstelling verkeerde dat de zitting bij de rechtbank geen doorgang hoefde te vinden. Kennelijk verkeerde klaagster in een andere veronderstelling, maar dat kan verweerder niet worden verweten. Bovendien heeft mr. B de rechtbank nog diezelfde dag bericht dat zij het niet eens is met het door verweerder gevraagde uitstel (zie hiervoor, 2.11). Daarmee heeft zij de onjuiste berichtgeving van verweerder, voor zover daarvan sprake was, rechtgezet. Klaagster is door de mededeling van verweerder dan ook niet in haar belang geschaad. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.14    Klaagster verwijt verweerder in klachtonderdeel f) dat hij zich schuldig maakt aan belangenverstrengeling omdat de moeder van de man de oppas zou zijn van het kind van verweerder.

5.15    De raad overweegt als volgt. Regel 7 van de Gedragsregels 1992 (thans Gedragsregel 15), welke regel ziet op belangenverstrengeling, heeft de bescherming van de cliënt(en) van de advocaat ten doel. Dit brengt volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline mee dat een wederpartij van die cliënt(en) zich niet op deze regel kan beroepen. Dit betekent dat klaagster niet-ontvankelijk is in dit klachtonderdeel. De raad overweegt ten overvloede nog dat verweerder heeft betwist dat de moeder van de man de oppas is van zijn kind. 

Ad klachtonderdeel g)

5.16    Dit klachtonderdeel ziet op de e-mail van verweerder aan mr. B van 29 november 2017 (zie hiervoor, 2.18), waarin hij mr. B heeft meegedeeld dat hij haar e-mail heeft doorgeleid naar de man en de man mogelijk contact met haar zal opnemen. Volgens klaagster had verweerder de man, gelet op de gedragsregels, niet mogen adviseren om zelf contact op te nemen met mr. B.

5.17    De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat, zoals ook regel 18 lid 1 van de Gedragsregels 1992 bepaalt, de advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat. Dit is anders indien de advocaat die partij daarvoor toestemming heeft gegeven. Daarvan is in dit geval sprake; verweerder heeft in zijn e-mail aan mr. B aangegeven dat hij er geen bezwaar tegen heeft als zij rechtstreeks contact met de man zou hebben. Klachtonderdeel g) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdelen h) en l)

5.18    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.19    Klaagster verwijt verweerder dat de man zich niet houdt aan de getroffen voorlopige voorzieningen alsmede dat hij de man de (voormalige) echtelijke woning laat schilderen zonder dat klaagster daarvoor toestemming heeft gegeven.

5.20    De raad overweegt als volgt. De verwijten die klaagster verweerder in deze klachtonderdelen maakt, richten zich tot de man, de cliënt van verweerder. Verweerder kan niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen en/of nalaten van de man, zodat deze klachtonderdelen ongegrond zijn.

Ad klachtonderdelen i) en n)

5.21    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de e-mail van verweerder aan mr. B van 17 november 2017 (zie hiervoor, 2.15). Volgens klaagster heeft verweerder in de e-mail gedreigd met nieuwe rechtszaken en zich onheus jegens klaagster uitgelaten door te schrijven dat de situatie van wachten voor de man (financieel) onhoudbaar is geworden terwijl hij wist dat klaagster de volledige lasten van de echtelijke woning voldeed.

5.22    De raad overweegt als volgt. Anders dan klaagster kennelijk veronderstelt, staat het een advocaat vrij om een nieuwe rechtszaak aan te kondigen in het geval de wederpartij niet wenst in te gaan op een voorstel van de advocaat. Verweerder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in de e-mail van 17 november 2017 te schrijven dat hij de verhinderdata van mr. B wenst te ontvangen indien klaagster niet ingaat op het in de e-mail gedane verzoek. Verweerder heeft evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in de e-mail te schrijven dat de situatie voor de man (financieel) onhoudbaar is geworden. Dat verweerder zich overigens onheus jegens klaagster heeft uitgelaten, is niet gebleken. Klachtonderdelen i) en n) zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel j)

5.23    Dit klachtonderdeel ziet op het formulier “Aanvraag ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid”. In het klachtdossier bevinden zich meerdere versies van dit formulier (waaronder een versie van juni 2017 en een versie van januari 2018). Volgens klaagster heeft verweerder de formulieren op verschillende punten niet juist ingevuld en heeft verweerder geweigerd de formulieren aan te passen. Klaagster verwijt verweerder daarnaast dat hij niet heeft meegewerkt aan het op naam van de man zetten van de (voormalige) echtelijke woning.

5.24    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat niet hij, maar zijn cliënt of de financieel adviseur van zijn cliënt de hiervoor genoemde formulieren heeft ingevuld. Klaagster heeft dit niet althans onvoldoende betwist. Dat verweerder niet heeft meegewerkt aan het op naam van de man zetten van de (voormalige) echtelijke woning, heeft klaagster voorts onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft daarbij terecht aangevoerd dat het hem niet kan worden aangerekend als zijn cliënt geen gevolg geeft aan gemaakte afspraken. Klachtonderdeel j) is eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel k)

5.25    Met betrekking tot dit klachtonderdeel overweegt de raad dat dit betrekking heeft op de financiële afspraken tussen verweerder en zijn cliënt. Klaagster kan als wederpartij niet worden ontvangen in een klacht daarover. Klaagster is dan ook niet-ontvankelijk in klachtonderdeel k). De raad overweegt ten overvloede nog dat verweerder heeft betwist dat hij geen vergoeding krijgt van de man.

Ad klachtonderdeel m)

5.26    Klaagster verwijt verweerder tot slot dat hij onmiddellijk uitvoering wilde geven aan de beschikking van de rechtbank van 21 februari 2018, terwijl deze nog niet was ingeschreven en de voorlopige voorzieningen dus nog golden.

5.27    De raad overweegt als volgt. Anders dan klaagster stelt kan het verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij zijn cliënt heeft geadviseerd uitvoering te geven aan de beschikking van de rechtbank van 21 februari 2018, althans dat hij zijn cliënt niet actief heeft tegengehouden daaraan uitvoering te geven. De cliënt van verweerder had belang bij naleving van de beschikking van 21 februari 2018 ook voordat die was ingeschreven en verweerder dient primair de belangen van zijn cliënt. Dat het advies van verweerder niet in lijn is met artikel 826 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hetgeen mr. B verweerder bij e-mail van 8 maart 2018 (zie hiervoor, 2.26) heeft meegedeeld, doet hieraan niet af. Klachtonderdeel m) is eveneens ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen b), c), e), g), h), i), j), l), m) en n) ongegrond;

-    verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a), d), f) en k).

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. S. van Andel, H.C.M.J. Karskens, C.C. Oberman en L.H. Rammeloo, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2019.

Griffier    Voorzitter

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 25 februari 2019

verzonden.