ECLI:NL:TADRAMS:2019:22 Raad van Discipline Amsterdam 18-735/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:22
Datum uitspraak: 09-01-2019
Datum publicatie: 18-01-2019
Zaaknummer(s): 18-735/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 9 januari 2019

in de zaak 18-735/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 12 september 2018 met kenmerk 2018 -423507, door de raad ontvangen op 14 september 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Daarnaast heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief van verweerster aan de raad van 8 november 2018, door de raad ontvangen op 12 november 2018, en de brief met bijlagen van klager aan de raad van 23 november 2018, door de raad ontvangen op 26 november 2018.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Op 9 februari 2013 is de broer van klager overleden. Vervolgens is klager verwikkeld geraakt in een geschil met de weduwe van zijn broer, mevrouw G, over de overdracht van twee legaten in Suriname van wijlen de broer van klager. Vanaf 2015 heeft verweerster klager daarin bijgestaan als advocaat.

1.2 Bij brief van 19 januari 2015 heeft verweerster namens klager mevrouw G gesommeerd om tot levering van de legaten over te gaan.

1.3 Vervolgens heeft verweerster namens klager een kortgedingdagvaarding uitgebracht aan mevrouw G, waarin onder meer is gevorderd dat de legaten worden geleverd, een en ander op verbeurte van een dwangsom. De eerste ex-echtgenote van wijlen de broer van klager, mevrouw K, is in deze procedure tussengekomen. Op 14 april 2015 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden. Ter zitting is de zaak pro forma aangehouden tot 28 april 2015.

1.4 Op 28 april 2015 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Heden dien ik de Kort geding rechter aan te geven hoe verder met de procedure. Zoals afgesproken vraag ik wel uit te spreken dat de sleutels moeten worden afgegeven al dan niet via de neef in Suriname. Bijgaand afschrift van de brief. Van [mevrouw K] hoorde ik niet meer van het voorstel de grond door de helft te delen. Het lastige is wel dat als u akkoord gaat dat [mevrouw K] u 20.000 euro betaalt en u uit de discussie over de grond bent ([mevrouw G] zal zich dan vrij voelen de helft aan u en de helft aan [mevrouw K] te leveren terwijl het anders nog lang kan duren voordat duidelijkheid gaat bestaan dat [mevrouw K] de helft van de grond bezit en hoe dit verdeeld moet worden) en u zult dan geld hebben om aanspraak te maken op de grond onder de woning aan [legaat 2]. Ik begrijp dus eigenlijk niet goed waarom u zo vast houdt aan het bezit van het stuk grond aan [legaat 1] tenzij u direct plannen daarmee heeft.”

1.5 Op 28 april 2015 heeft verweerster namens klager een brief gestuurd aan de voorzieningenrechter, met onder meer de volgende inhoud:

“Partijen zijn met elkaar in overleg gegaan over een te bereiken oplossing. In het overleg is duidelijk geworden dat de grond waarop de woning gelegen aan de [legaat 2] sinds 28 april 1987 niet langer van erflater was nu deze zijn zevende deel in de nalatenschap van de vader van erflater en legataris (…) al aan hun zuster verkocht overigens zonder te bepalen welk deel van de grond van erflater was (hij verkocht slechts zijn aanspraak op een zevende deel in de nalatenschap). Het is onduidelijk of een van de overige 5 broers en zusters van erflater en legataris aanspraak maakt op juist de grond gelegen onder de woning die het legaat van eiser uitmaakt echter zal duidelijk zijn dat eiser daar in ieder geval aanspraak op zal maken bij de verdeling van de nalatenschap van hun vader. Immers zou het oneerlijk zijn dat een zuster of broer dan tevens de woning die erflater liet bouwen in 2001 verkrijgt terwijl erflater heeft gewild dat eiser de woning zou krijgen. De woning is mogelijk derhalve al eigendom van eiser en zal dat zijn zodra hij zijn aanspraak kan effectueren. Gedaagde heeft erkend dat gezien het feit dat erflater zijn zevende deel van de nalatenschap reeds van de hand deed zij niets te zeggen heeft over de woning evenals de ex-vrouw van erflater dat gezien de datum waarop erflater zijn zevende deel van de hand deed dat zij –zo zij al iemand kan aanspreken- dit dan de zuster is van erflater en legataris. Dat betekent echter dat –weliswaar op een andere grondslag maar toch- de sleutels die gedaagde onder zich heeft moet afgeven aan eiser al dan niet via de neef waarvan gedaagde stelt dat deze de sleutels in zijn bezit heeft. Eiser verwacht problemen met deze neef indien hij geen vonnis kan tonen waarin wordt uitgesproken dat gedaagde de sleutels aan hem moet afgeven. Eiser verzoekt de voorzieningenrechter dan ook deze vordering uit te spreken. Indien gedaagde u alsnog zal aangeven hier tegen geen bezwaar te hebben dan is eiser akkoord met compensatie van de kosten. Wat de vordering de grond [legaat 1] te leveren zijn eiser en tussenkomer nog in onderhandeling met elkaar. Eiser en tussenkomer hebben derhalve besproken dat het wenselijk zou zijn indien alleen deze vordering (tot levering grond [legaat 1]) nog met 2 weken aan te houden. Indien dit niet mogelijk is dan worden alle vorderingen van eiser behalve de vordering tot afgifte sleutels ingertrokken.”

1.6 Op 12 mei 2015 heeft de voorzieningenrechter vonnis gewezen, waarbij de gevraagde voorzieningen zijn geweigerd. Daarbij is onder meer het volgende overwogen:

“In de brief van 28 april 2015 verzoekt [verweerster] de voorzieningenrechter de beslissing ten aanzien van [legaat 1] aan te houden. Voorts deelt [verweerster] mede dat, indien dit verzoek niet wordt toegewezen, [klager] alle vorderingen intrekt, met uitzondering van de vordering onder 3.1.3. Nu hiervoor is overwogen dat de door [klager] en [mevrouw K] gevraagde aanhouding niet wordt verleend, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de vorderingen van [klager] behoudens die onder 3.1.3 zijn ingetrokken en dat nog uitsluitend dient te worden beslist op de vordering die strekt tot afgifte van de sleutels van [legaat 2].”

1.7 Op 19 mei 2015 heeft verweerster een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Voor de goede orde een bevestiging van ons telefoongesprek van gisteren. U gaf aan in hoger beroep te willen van dit kort geding vonnis. Ik gaf u aan dat u daartoe een andere advocaat moet vinden omdat dit zonder de zaken die ik u al vele malen aangaf geen enkele zin heeft en u slechts in kort geding nog vele duizenden euro’s meer aan proceskosten zal opleveren. De advocaat zult u snel moeten vinden nu u uiterlijk 4 weken heeft om in beroep te gaan.

U wilde er wederom niets van horen dat u een eigendomsbewijs zult moeten overleggen waaruit blijkt dat uw broer in het kadaster van Suriname als eigenaar van de woning staat aangemerkt alvorens u kunt eisen dat [mevrouw G] de woning aan u levert. Ook wilt u er niets van horen dat u van de overige erfgenamen van uw vader bij de verdeling gedaan moet krijgen dat de grond onder de woning aan u zal worden toegedeeld omdat u dan twee vliegen in 1 klap hebt als het juist is wat alle partijen (waaronder notaris (…) uit Suriname) beweren dat de woning eigendom is van degene van wie de grond is. Tenslotte bracht ik over dat [mevrouw K] bereid is de grond aan [legaat 1] van u te kopen voor € 20.000,=. Alhoewel u er goed aan doet de grond zelf te laten taxeren voor u ingaat op welk voorstel dan ook, raad ik u aan een voorstel de grond van de hand te doen in overweging te nemen zodat u kosten als het raadplegen van een notaris, proceskosten van [mevrouw G] etc. kunt betalen. U wijst mijn adviezen van de hand nu u van mening bent dat het testament het enige document is dat de eigendom van de woning aangeeft. Dat betekent dat wij niet verder kunnen werken omdat u geen vertrouwen stelt in wat ik zeg. Ik zal de bodemprocedure niet aanbrengen. Mocht u een andere advocaat vinden dan kan deze de dagvaarding krijgen om opnieuw uit te laten brengen.”

1.8 Bij brief van 9 februari 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager waardoor onderhandelingen met de wederpartij zijn spaak gelopen;

b) zonder overleg met klager en zonder dat klager daartoe opdracht heeft gegeven een procedure heeft ingetrokken;

c) beweerde dat het geld dat zij van de rechtsbijstand kreeg op was, waardoor klager haar per uur moest betalen;

d) het dossier na beëindiging van de rechtsbijstand niet heeft willen afgeven.

2.2 Voorts verzoekt klager verweerster te veroordelen tot betaling van in totaal € 8.090,= aan schadevergoeding.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klager verwijt verweerster dat zij onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager waardoor onderhandelingen met de wederpartij zijn spaak gelopen.

4.2 Verweerster betwist dit. Verweerster voert aan dat de procedure tot afgifte van de legaten welke zij namens klager is begonnen en waarin mevrouw K was tussengekomen, op enig moment twee weken is aangehouden om te bekijken of partijen er onderling uit konden komen. Mevrouw K heeft klager toen aangeboden zijn helft van de grond [legaat 1], welke nog tot een onverdeelde huwelijksgemeenschap tussen klager en mevrouw K behoorde, aan haar te verkopen voor € 20.000,=. Klager heeft dit aanbod afgewezen, aldus verweerster. Met betrekking tot [legaat 2] speelde het probleem dat de woning stond op grond welke behoorde tot de onverdeelde nalatenschap van de grootvader van klager en diens broers en zusters, waardoor mevrouw G de woning niet kon leveren, aldus nog steeds verweerster. De voorzitter overweegt als volgt. Uit de e-mail van 28 april 2015 van verweerster aan klager (zie hiervoor onder randnummer 1.5) lijkt te volgen dat verweerster het aanbod van mevrouw K aan klager om zijn helft van de grond van legaat 2 voor € 20.000,= te verkopen reëel vond. Het aanbod van mevrouw K was kennelijk niet reëel in de ogen van verweerder, nu verweerder het aanbod niet heeft geaccepteerd. Hieraan kan evenwel niet de gevolgtrekking worden verbonden dat verweerster onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager waardoor onderhandelingen met de wederpartij zijn spaak gelopen. Ten overvloede merkt de voorzitter nog op dat gesteld noch geleken is dat er sprake was van onderhandelingen met betrekking tot legaat 1. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Klager verwijt verweerster dat zij zonder overleg met klager en zonder dat klager daartoe opdracht heeft gegeven een procedure heeft ingetrokken.

4.4 Verweerster betwist dat zij een zaak van klager zou hebben ingetrokken. Verweerster stelt dat zij in overleg met klager vorderingen deels heeft ingetrokken in de kortgedingprocedure, omdat men daarmee een eventuele proceskostenveroordeling wilde voorkomen, aldus nog steeds verweerster.

4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerster een zaak heeft ingetrokken, maar wel dat verweerster een deel van de vorderingen in het kort geding namens klager heeft ingetrokken (zie hiervoor onder punt 1.5). Voor zover klager verweerster verwijt dat zij zonder overleg met klager en zonder dat klager daartoe opdracht heeft gegeven vorderingen heeft ingetrokken, geldt dat uit de door verweerster overgelegde e-mail van haar aan klager van 28 april 2017 (zie hiervoor onder punt 1.4) lijkt te volgen dat verweerster dit met klager heeft afgestemd. Deze e-mail verwijst immers naar overleg, nu erin staat dat verweerster zoals afgesproken wel vraagt uit te spreken dat de sleutels moeten worden afgegeven. Bovendien is bij de e-mail een afschrift van de brief aan de voorzieningenrechter gevoegd. Gesteld noch gebleken is dat klager hiertegen heeft geprotesteerd. Hiertegenover heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6 Klager verwijt verweerster dat zij beweerde dat het geld dat zij van de rechtsbijstand kreeg op was, waardoor klager haar per uur moest betalen.

4.7 Verweerster betwist dit. Verweerster stelt dat zij steeds op basis van een toevoeging voor klager heeft gewerkt, waarbij de eigen bijdrage in rekening is gebracht. Van het in rekening brengen van een uurtarief is geen sprake geweest, aldus verweerster

4.8 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerster kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerster beweerde dat het geld dat zij van de rechtsbijstand kreeg op was, zodat klager haar per uur moest betalen. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.9 Klager verwijt verweerster dat zij het dossier na beëindiging van de rechtsbijstand niet heeft willen afgeven.

4.10 Verweerster betwist dit. Verweerster stelt dat klager haar in 2018 heeft gebeld en heeft verteld dat hij andermaal was aangeschreven door de advocaat van mevrouw G. In deze brief stond volgens klager dat het legaat thans aan klager kon worden overgedragen via een notaris in Suriname. Verweerster heeft klager toen verteld dat hij daar geen advocaat voor nodig had en dus ook dat hij daar geen toevoeging voor zou krijgen, maar dat als hij dat koste wat kost wilde verweerster het proces voor hem kon begeleiden tegen een gereduceerd uurtarief. Vervolgens hoorde verweerster niets meer van klager, maar begreep verweerster uit het feit dat een andere advocaat inlichtingen bij verweerster opvroeg dat klager op zoek was naar een andere advocaat. Daarna belde klager verweerster voor een tweede keer en vroeg hij om afgifte van zijn dossier. Verweerster heeft toen met klager besproken dat zij het dossier aan de opvolgend advocaat zou sturen zodra zij daartoe een verzoek zou krijgen. Klager ging daarmee akkoord. Dit verzoek is echter nooit gekomen, noch heeft klager daarna zelf nog om zijn dossier gevraagd, aldus verweerster.

4.11 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerster kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerster het dossier na beëindiging van de rechtsbijstand niet heeft willen afgeven. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

4.12 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

4.13 Op grond van artikel 48b lid 1 van de Advocatenwet kan de tuchtrechter bij het opleggen van een maatregel (als bijzondere voorwaarde) een schadevergoeding opleggen. Nu geen maatregel wordt opgelegd, komt de voorzitter aan de beoordeling van klager’s verzoek tot schadevergoeding niet toe. Reeds op deze grond zal de verzochte schadevergoeding worden afgewezen.

BESLISSING

De voorzitter:

- verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 9 januari 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2018 verzonden.