ECLI:NL:TADRAMS:2019:201 Raad van Discipline Amsterdam 19-497/A/NH/D

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:201
Datum uitspraak: 14-10-2019
Datum publicatie: 22-10-2019
Zaaknummer(s): 19-497/A/NH/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Maatregelen, subonderwerp: Artikel 48b Advocatenwet
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen:
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Gegrond dekenbezwaar. Verweerder heeft geen dan wel onvoldoende medewerking verleend aan het onderzoek van de deken. Daarnaast heeft verweerder, ondanks het verzoek van de deken, geen geheimhoudingsovereenkomsten naar haar opgestuurd en werkt verweerder ook in dat kader onvoldoende mee. Aan verweerder wordt, gelet op het verzoek van de deken, de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd onder de bijzondere voorwaarde dat verweerder volledige medewerking dient te verlenen aan ieder door de deken in haar hoedanigheid noodzakelijk geacht nader onderzoek.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 14 oktober 2019

in de zaak 19-497/A/NH/D

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

deken

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 24 juli 2019 met kenmerk mb/td/19-283/984072 door de raad ontvangen op diezelfde dag, heeft de deken haar bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 26 augustus 2019 in aanwezigheid van de deken, vergezeld door mr. Th.M. Dams, adjunct-secretaris/directeur bureau van de orde (hierna: Dams), en E. Sengers (hierna: Sengers), stafmedewerker, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van:

- de onder 1.1 vermelde brief van de deken aan met bijlagen 1 tot en met 16;

- de e-mail van verweerder van 20 augustus 2019 met bijlagen;

- de e-mail van verweerder van 22 augustus 2019 bijlage;

- de door de deken ter zitting overgelegde stukken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Bij e-mail van 21 november 2018 heeft de deken als volgt aan verweerder bericht:

“(…) Ook u heeft meegewerkt aan de pilot kengetallen met betrekking tot de jaarcijfers over 2017. Recent ontving ik van de Unit FTA, die deze kengetallen beoordeeld, een tussentijdse rapportage. Deze rapportage vormt voor mij aanleiding tot het opvragen bij u van nadere financiële gegevens, omdat onder meer uw eigen vermogen over 2017 en/of uw liquiditeitspositie over 2017 een negatief beeld laat zien.

Graag ontvang ik dan ook, binnen twee weken na heden, de jaarrekening over 2017 en de cijfers over het eerste halfjaar van 2018, die ter verdere beoordeling aan de Unit FTA zullen worden voorgelegd om een beter zicht te krijgen op uw financiële positie. (…)”

2.2 Op 21 december 2018 is door de Unit FTA, de heer drs. A.E.R. Blok RA (hierna Blok), een ‘analyse financiële gegevens [verweerder]’ opgesteld. De conclusie luidt:

“(…) De belangrijkste conclusie op basis van de ontvangen gegevens is dat de financiële positie van [verweerder] Advocatuur per 30 juni 2018 risicovol is omdat:

● het verantwoorde eigen vermogen substantieel negatief is;

● de verantwoorde liquiditeitspositie substantieel negatief is. (…)”

2.3 Op 15 maart 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden op het bureau van de Orde van Advocaten waarbij aanwezig waren de deken, een stafmedewerker en een lid van de Unit FTA.

2.4 Bij e-mail van 29 maart 2019 is verweerder verzocht, conform zijn toezegging tijdens de bespreking van 15 maart 2019, het contract dat hij met A heeft afgesloten toe te sturen aan de deken.

2.5 Op 5 april 2019 heeft verweerder aan Sengers laten weten dat hij terugkomt op zijn eerdere toezegging om het contract met A toe te sturen. Verweerder heeft medegedeeld dat hij de opdrachtbevestiging met A zal toesturen zodra daar voldoende reden toe is en dat hij de opdrachtbevestiging c.q de overeenkomst van Blok met de orde graag op voorhand toegestuurd krijgt.

2.6 Op 8 april 2019 heeft verweerder een e-mail van zijn boekhouder/accountant naar Sengers doorgestuurd. In die (doorgestuurde) e-mail wordt bij de post crediteuren vermeld: “AON Beroepsaansprakelijkheid € 909,92”.

2.7 In reactie op de e-mail van verweerder van 5 april 2019 heeft de deken op 12 april 2019 een e-mail naar verweerder gestuurd. De deken heeft - samengevat - verweerder gewezen op gedragsregel 29, het zorgwekkende beeld dat na toezending door verweerder van aanvullende gegevens na de pilot kengetallen was ontstaan over de financiële positie op zijn kantoor, de plotselinge positieve ontwikkeling aan de omzetkant, die de reden was dat de orde verder ging vragen en de contracten met A heeft opgevraagd (onafhankelijkheid) en de in de ogen van de deken opmerkelijke toonzetting in de e-mail van verweerder.

2.8 Op 18 april 2019 heeft de deken een rappel verzonden aan verweerder. Op diezelfde dag heeft verweerder gereageerd. Verweerder heeft daarbij laten weten dat hij het jammer vindt dat de kwestie op de spits gedreven wordt, dat de orde er voor de advocaten is en niet andersom, dat artikel 29 van de gedragsregels niet van toepassing is omdat een redelijk argument om een vertrouwelijk document op te vragen ontbreekt, dat het langzaam financieel beter gaat met zijn kantoor en niet plotseling en dat hij een Poolse manager (geen jurist) heeft die zich niet inhoudelijk met de zaken bemoeit. Tot slot biedt verweerder aan dat Blok op zijn kantoor kan komen om het contract in te zien, waaraan verweerder toevoegt dat Blok dan ook zijn contract met de orde kan meenemen, zodat verweerder en Blok “beide even [kunnen] loeren en gerustgesteld worden onder het genot van een kopje koffie”.

2.9 Op 24 april 2019 heeft de deken een e-mail gestuurd naar verweerder. Zij heeft in deze e-mail onder meer verweerder gewezen op haar toezichthoudende taak op grond waarvan zij bevoegd is dingen op te vragen, welke toezichthoudende taak zij naar behoren moet kunnen uitoefenen en stelt verweerder voor de laatste maal in de gelegenheid om het contract met A aan haar op te sturen.

Op 7 mei 2019 heeft de deken per e-mail aan verweerder medegedeeld dat zij geen antwoord heeft ontvangen en dat zij op 23 mei 2019 samen met Sengers naar het kantoor van verweerder zal komen om het contract in te zien.

2.10 Bij e-mail van 16 mei 2019 heeft de deken aan verweerder bevestigd dat zij samen met Sengers en Blok het kantoor van verweerder op 23 mei 2019 zal bezoeken. Tevens heeft de deken het volgende aan verweerder medegedeeld:

“(…) Naast het inzien van het contract zal hij [toevoeging raad: Blok] daarbij de volgende gegevens nog nader onderzoeken:

- Mutaties derdengeldrekening (en) van de periode 1 januari 2018 tot en met 30 april 2019,

- Mutaties kantoorbankrekening(en) van de periode 1 januari 2018 tot en met 30 april 2019,

- Inzien stand onderhanden werk per 31 december 2018 of, indien voorhanden, 30 april 2019.

Achtergrond hiervan is uw mededelingen tijdens onze bespreking dat het contract, dat wij gaan inzien, zou gaan over miljoenen euro’s die over uw derdengeldrekening lopen, met een kantoor in Gdansk, Polen en het moederbedrijf gevestigd te Singapore.

Naast dat uw financiële gegevens daar aanleiding toe gaven, is dit ook reden om bovengenoemde mutaties en de stand van het onderhanden werk in te willen zien. (…)”

2.11 Op 17 mei 2019 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de deken, waarbij hij onder meer geschreven heeft:

“Goedemorgen Monique,

Fijn te horen dat je uit je ivoren toren bent gestapt en aangegeven hebt dat het beter is dat je 23 mei a.s. in je eentje zal afzakken naar het pittoreske Nieuw-Vennep. (…)

Ik verwacht dan ook dat ons gesprek onder vier ogen nu wel een succes zal worden. Vliegen vang je immers niet met azijn (…) Jij kan dan al je angsten en zorgen over mijn onderneming spuien en ik kan mijn ergernis en frustratie over de in mijn ogen destructieve houding van de Orde jegens eenpitters in het algemeen, in het bijzonder de hautaine houding jegens mij, naar voren brengen. Naar verwachting zal dit voor beiden verhelderend zijn en veel (zo niet alles) van de pijn en onzekerheid wegnemen.

Nogmaals, ik kijk uit naar je komst en bevestig deze hierbij, Ik vind [voornaam Sengers] een lieverd, dus die mag je zonder verdere aankondiging alsnog meenemen als je dat wilt. En mocht je tóch ineens behoefte krijgen een blik te werpen op mijn contract of derdenrekening dan ben ik tot je dienst. (…)”

2.12 Op 23 mei 2019 heeft door de deken, vergezeld door Sengers en Blok, een kantoorbezoek plaatsgevonden.

2.13 Bij e-mail van 11 juni 2019 heeft de deken een verslag van het kantoorbezoek naar verweerder gestuurd. Over het kantoorbezoek heeft de deken onder meer geschreven dat de ontvangst niet zo hartelijk was als verweerder in zijn e-mail van 17 mei 2019 suggereerde, dat men in eerste instantie niet tot de werkkamer van verweerder werd toegelaten en verweerder het gesprek wilde voeren in de centrale hal, en dat vervolgens Sengers en de deken het contract met A wel mochten inzien maar er geen kopie van mochten maken. De deken heeft verweerder in deze e-mail nogmaals verzocht om toezending van het contract met A, om het toesturen van alle kantoorbankrekeningen over het jaar 2018 en het eerste kwartaal 2019 alsmede toezending van de geheimhoudingsverklaringen met de heer R en mevrouw N en opgave van haar professionele relatie tot het kantoor van verweerder omdat zij als contractpartij genoemd wordt in de overeenkomst met A.

2.14 Bij e-mail van 20 juni 2019 heeft verweerder gemotiveerd laten weten niet aan de verzoeken van de deken zoals genoemd in de e-mail van 11 juni 2019 te zullen voldoen en heeft hij zijn ongenoegen geuit over de gang van zaken.

3 BEZWAAR

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) geen medewerking dan wel onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek van de deken (gedragsregel 29);

b) geen geheimhoudingsovereenkomsten heeft opgestuurd aan de deken waardoor de deken buiten spel wordt gezet en sterk het vermoeden bestaat dat de geheimhoudingsovereenkomsten er niet zijn.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 Op grond van 45a Advocatenwet heeft de deken een toezichthoudende rol op de advocaten die kantoor houden in zijn arrondissement. In deze positie als wettelijk toezichthouder wordt zijn optreden ingekaderd door de bepalingen over de uitoefening van toezicht in Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarnaast kan de deken tuchtrechtelijk onderzoek uitvoeren en in voorkomend geval op grond van artikel 46f Advocatenwet een dekenbezwaar tegen een advocaat indienen bij de raad van discipline. Gedragsregel 29 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek, een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek verband houdt of een verzoek om medewerking op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, de betrokken advocaat verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds aan de deken te verstrekken, zonder zich op zijn geheimhoudingsplicht te kunnen beroepen, behoudens in bijzondere gevallen.

Ad onderdeel a) van het bezwaar

5.2 Dit dekenbezwaar houdt in dat verweerder geen dan wel onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek van de deken. De deken legt aan haar bezwaar ten grondslag dat mede naar aanleiding van de bespreking op het bureau van de orde op 15 maart 2019, er zorgen zijn ontstaan over eventuele afhankelijkheid van verweerder van één cliënt en de precieze aard en inhoud van de overeenkomst met A. Tevens waren er vragen over de derdengelden c.q. een aparte derdengeldrekening ten behoeve van A, bleek dat bij verweerder onvoldoende kennis bestond over de Wwft, waren er vragen over de kortlopende schulden en viel het op dat er geen crediteuren waren opgenomen in de jaarcijfers. Er is met verweerder afgesproken dat hij het contract met A op zou sturen, dat hij een cursus Wwft zou volgen en dat hij zou zorgen voor beantwoording van andere nadere vragen over de aangeleverde cijfers. Naar aanleiding van het kantoorbezoek op 23 mei 2019 zijn voorts vragen gerezen over de kantoorbankrekeningen. Verweerder heeft na aanvankelijk te hebben toegezegd te zullen meewerken geweigerd de overeenkomst met A toe te sturen; de deken en Sengers hebben het Engelstalige contract alleen in mogen zien. De deken acht het van belang om kennis te kunnen nemen van de overeenkomst met A om uit te sluiten dat er afhankelijkheid bestaat voor de praktijkuitvoering, waarmee een van de kernwaarden, namelijk onafhankelijkheid, mogelijkerwijs in het geding zou kunnen komen. Doordat het contract ontbreekt is de deken niet in staat voorgaande vast te stellen. Nu geen sprake is van een uitzonderingsgeval dient verweerder, als behoorlijk advocaat, zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek, aldus steeds de deken.

5.3 Verweerder betwist dat hij geen dan wel onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek van de deken; hij heeft meer medewerking verleend dan strikt noodzakelijk is. Verweerder voert daartoe aan dat hij alle verzochte financiële stukken aan de deken heeft overgelegd. Verweerder heeft steekhoudende argumenten om het contract met A niet te willen opsturen, welke argumenten door de deken niet overtuigend zijn weerlegd. Om de deken tegemoet te komen kon het contract met A worden ingezien en daarmee is de deken akkoord gegaan. Vervolgens heeft de deken de afspraak eenzijdig aangepast, met welke aanpassing verweerder niet akkoord is. Desalniettemin heeft verweerder de gehele delegatie toegelaten tot zijn kantoor en heeft hij inzage aangeboden in alle verzochte gegevens. De deken kan niet zomaar alle gegevens opvragen bij een advocaat. Er moet wel een aanleiding zijn die toetsbaar is naar objectieve maatstaven en die aanleiding was er niet. Er is sprake van willekeur. Een advocaat is niet verplicht een afschrift op te sturen. Verweerder heeft vragen over de vertrouwelijkheid, op welke vragen hij geen antwoord krijgt. Indien een advocaat afhankelijk is van een opdracht zal iets dergelijks ook niet in de opdrachtbevestiging worden weergegeven. De deken wil naast het contract met A allerlei andere stukken hebben. Het einde is nu al zoek, aldus steeds verweerder.

5.4 De raad overweegt dat de deken uit hoofde van haar toezichthoudende rol informatie nodig heeft en dat zij om die rol uit te kunnen oefenen vergaande bevoegdheden heeft, zoals weergegeven in gedragsregel 29. Verweerder dient daarbij mee te werken aan een redelijk verzoek om informatie van de deken. Van een uitzondering in de vorm van een bijzonder geval is geen sprake. Gebleken is dat de deken verweerder meerdere malen heeft verzocht om mee te werken en dat verweerder dat niet, althans niet voldoende, heeft gedaan. Verweerder heeft de deken enkel inzage gegeven in het contract met A, terwijl de deken uitdrukkelijk heeft verzocht om een kopie. Nog daargelaten dat het niet aan verweerder is om in het kader van het door de deken uit te oefenen toezicht te bepalen of en welke stukken hij aan de deken verstrekt, heeft de deken gemotiveerd toegelicht en onderbouwd dat haar verzoeken in het kader van haar toezichthoudende taak en de door haar gedane constateringen redelijk en gegrond waren. Dit geldt temeer gezien de reactie van verweerder, waaronder maar niet alleen, zijn opmerking over de stromen geld die over zijn derdengeldrekening gaan en zijn halsstarrige weigering mee te werken. Verweerder lijkt geen oog te hebben voor de rol van de deken en zijn positie ten opzichte van de deken; de deken heeft in haar bijzondere rol nu eenmaal bevoegdheden die verweerder niet heeft. Deze bevoegdheden zijn met waarborgen omkleed. Verweerder heeft met zijn weigerachtige houding, zonder dat daarbij sprake is van redelijke motieven, en niet constructieve en bij tijd en wijle ongepaste manier van communiceren het dekenapparaat buitensporig belast en de deken belemmerd in het uitvoeren van haar toezichthoudende rol. De raad is gelet op al het voorgaande van oordeel dat verweerder geen dan wel onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek van de deken en verklaart bezwaaronderdeel a) gegrond.

Ad onderdeel b) van het bezwaar

5.5 In artikel 10a lid 1 Advocatenwet is bepaald dat in het belang van een goede rechtsbedeling de advocaat zorgdraagt voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daartoe is (onder meer) de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep een vertrouwenspersoon en neemt hij geheimhouding in acht binnen de door de wet en het recht gestelde grenzen (zie artikel 10a lid 1 onder e Advocatenwet). Uit artikel 11a Advocatenwet volgt dat deze geheimhoudingsplicht niet alleen geldt voor de advocaat, maar ook voor medewerkers en personeel van de advocaat alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening.

5.6 De deken heeft aangevoerd dat het kantoorbezoek op 23 mei 2019 onder andere vragen heeft opgeroepen met betrekking tot de geheimhouding. In eerste instantie wilde verweerder het gesprek in de centrale hal van het bedrijvengebouw voeren, wat de deken in verband met de geheimhouding geweigerd heeft. Het gesprek is uiteindelijk gevoerd in de kamer van verweerder, een open ruimte, waar ook de heer H aanwezig was. Alles lag open en bloot in de kamer en de heer H kon alle te voeren telefoongesprekken meeluisteren. Door geen geheimhoudingsovereenkomsten aan de deken op te sturen is het de vraag of verweerder de vereiste geheimhouding in acht heeft genomen. Op grond van hetgeen tijdens het kantoorbezoek is gezien, bestaat sterk het vermoeden dat er geen geheimhoudingsovereenkomsten zijn, aldus de deken.

5.7 Verweerder betwist het een en ander. De geheimhoudingsverklaring met de medewerkster mevrouw N heeft verweerder bij het kantoorbezoek op 18 februari 2015 al laten zien. De heer H is een medewerker van A die alleen inzage heeft in de dossiers die betrekking hebben op A en hij heeft een geheimhoudingsverklaring met A. De heer H komt twee keer per maand naar kantoor voor een bespreking van de A-zaken. Die zaken legt verweerder dan vast klaar op zijn bureau. Het verzoek om een geheimhoudingsverklaring met de Poolse manager, die alle advocaten van A in Europa aanstuurt, is nieuw. Verweerder snapt niet waarom deze manager die de te behandelen zaken aan verweerder toebedeelt, een geheimhoudingsverklaring zou moeten ondertekenen. Hij zal, net als elke medewerker van A, een geheimhoudingsverklaring ondertekend hebben, aldus steeds verweerder.

5.8 De raad overweegt dat het aan verweerder is om er zorg voor te dragen dat zijn kantoororganisatie zo is ingericht dat voldaan wordt aan de onder randnummer 5.5 omschreven geheimhoudingsplicht en dat het aan verweerder is om hierover ten opzichte van de deken desgevraagd verantwoording af te leggen. Verweerder dient in het kader van die verplichting overeenkomsten te sluiten met degenen die onder het bepaalde in artikel 11a Advocatenwet vallen en deze overeenkomsten desgevraagd aan de deken te verstrekken. Ter zitting is gebleken dat de heer H van A, een Poolse manager en mevrouw N werkzaam dan wel mogelijk regelmatig aanwezig zijn op het kantoor van verweerder. Eveneens ter zitting is gebleken dat Dams de geheimhoudingsovereenkomst met mevrouw N bij een eerder kantoorbezoek heeft ingezien. Wat de twee overige personen betreft is door de raad op grond van de beschikbare informatie niet vast te stellen of een geheimhoudingsovereenkomst vereist is. Het is de verantwoordelijkheid van verweerder om te bepalen of een dergelijke overeenkomst nodig is en daarover ten opzichte van de deken verantwoording af te leggen. Voor zover deze twee personen toegang hebben tot stukken dan wel gesprekken die onder de vertrouwelijkheid van andere cliënten dan A vallen, dienen zij een geheimhoudingovereenkomst te ondertekenen. Daarbij wordt opgemerkt dat er een onderscheid dient te worden gemaakt tussen een eventuele geheimhoudingsovereenkomst met A en met verweerder. Enkel een geheimhoudingsovereenkomst met A is onvoldoende om de vereiste geheimhouding te waarborgen. Omdat ook wat dit bezwaaronderdeel betreft verweerder onvoldoende heeft meegewerkt en inzicht heeft verschaft, acht de raad bezwaaronderdeel b) gelet op al voorgaande eveneens gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Nu is geoordeeld dat de dekenbezwaren gegrond zijn, ligt de vraag voor of en welke maatregel dient te worden opgelegd. De deken heeft verzocht een maatregel op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verweerder zijn volledige medewerking verleent aan nader onderzoek door de deken. Gelet op het verzoek van de deken zal de raad een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opleggen onder de bijzondere voorwaarde dat verweerder volledige medewerking dient te verlenen aan ieder door de deken in haar hoedanigheid noodzakelijk geacht nader onderzoek. De inzagetermijn als bedoeld in artikel 8a lid 3 Advocatenwet, zal worden verkort tot twee jaar.

6.2 De raad wil verweerder wijzen op de noodzaak om mee te werken aan het onderzoek van de deken en de door haar gevraagde informatie en/of stukken te verschaffen. Indien verweerder blijft weigeren gehoor te geven aan verzoeken van de deken, kan dit ver(der)gaande tuchtrechtelijke consequenties tot gevolg hebben.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500 kosten van de Staat.

7.2 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart bezwaaronderdelen a) en b) gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;

- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen één maand nadat onderhavige beslissing onherroepelijk is geworden zijn volledige medewerking verleent aan ieder nader onderzoek door de deken;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, G. Kaaij, E.M.J. van Nieuwenhuizen en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. M.C. de Ruijter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2019.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 14 oktober 2019 verzonden.