ECLI:NL:TADRAMS:2019:194 Raad van Discipline Amsterdam 19-569/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2019:194 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-09-2019 |
Datum publicatie: | 30-09-2019 |
Zaaknummer(s): | 19-569/A/NH |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de eigen advocaat. Klaagster is niet-ontvankelijk in haar klacht vanwege het verstrijken van de driejaarstermijn. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 september 2019
in de zaak 19-569/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 13 augustus 2019 met kenmerk td/re/19-176/911600, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken alsmede de brief van klaagster van 18 augustus 2019 en de reactie van de deken op deze brief van 28 augustus 2019.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 In augustus 2001 heeft in de huurwoning van klaagster een gasexplosie plaatsgevonden. Verweerder heeft klaagster bijgestaan in de daarop volgende (letsel)schadezaak. Er is tegen finale kwijting een regeling getroffen tussen de aansprakelijkheidsverzekeraar van de verhuurder, Achmea Schadeverzekeringen N.V., en klaagster. Klaagster heeft de vaststellingsovereenkomst waarin die regeling is vastgelegd op 12 juli 2013 ondertekend.
1.2 Klaagster heeft Liander N.V. (hierna: Liander), de gasleverancier in de huurwoning, in rechte betrokken. Verweerder heeft klaagster in die procedures niet bijgestaan. Bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 15 april 2015 is de vordering van klaagster, gelet op het door Liander gedane beroep op verjaring, afgewezen, Bij arrest van 23 mei 2017 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is het voormelde vonnis bekrachtigd.
1.3 Bij brief van 29 juni 2014 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Deze zaak is bij de raad bekend onder zaaknummer: 17-526/A/NH. De klacht in die klachtprocedure hield in dat klaagster vond dat verweerder in de letselschadekwestie buiten klaagster om een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met de verzekeraar waarin geen letselschade is opgenomen, hij buiten klaagster om de aanvankelijk gevorderde letselschadevergoeding heeft vervangen door een ontoereikende afkoopsom en dat hij klaagster gedurende de behandeling van de zaak niet heeft geïnformeerd over de gang van zaken. Bij voorzittersbeslissing van 25 augustus 2017 is de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster heeft verzet ingesteld tegen deze voorzittersbeslissing, welke verzet bij verzetbeslissing van 15 januari 2018 ongegrond is verklaard.
1.4 Bij brief van 17 februari 2019 heeft klaagster de raad verzocht de beslissing van 15 januari 2018 voor vernietiging voor te dragen en de door klaagster over verweerder ingediende klacht opnieuw in behandeling te nemen (zaaknummer: 17-526/A/NH/H). Het verzoek is gevoegd met het verzoek van klaagster in zaaknummer 14-241/A/A/H behandeld ter zitting van de raad van 27 mei 2019. De raad heeft beoordeeld dat klaagster naar aanleiding van een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2017 nieuwe klachten over verweerder wenst in te dienen. Gelet op het bepaalde in artikel 46c lid 1 en lid 3 Advocatenwet is het verzoek van klaagster afgewezen.
1.5 Bij brief van 28 april 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover de voorzitter begrijpt, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) in de schadezaak als gevolg van de gasexplosie in de woning van klaagster zonder letselschade voor klaagster in plaats van de woningstichting Liander als aansprakelijke schadepartij had moeten kwalificeren;
b) in de letselschadezaak over de kwestie van de val in de openbare ruimte van de straat met letselschade voor klaagster niet de aansprakelijke partijen, de gemeente en de staat, aansprakelijk heeft gesteld.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst dient de voorzitter te beoordelen of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Verweerder heeft primair aangevoerd dat de driejaarstermijn in de zin van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is verstreken, zodat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klacht.
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet- ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
4.3 Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat de klacht van klaagster op 28 april 2019 bij de deken is ingediend, nadat abusievelijk de brief van klaagster aan de raad van 17 februari 2019 is opgevat als een herzieningsverzoek. Verweerder heeft klaagster bijgestaan in de periode maart - juli 2013. Op 12 juli 2013 is een vaststellingsovereenkomst gesloten, naar zo de voorzitter thans begrijpt, met de verkeerde wederpartij volgens klaagster. De driejaartermijn is gelet op het voorgaande op 12 juli 2013 ingegaan en aldus is de klacht (ruim) buiten de genoemde termijn van drie jaar ingediend.
4.4 Voor zover klaagster onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2017 een beroep heeft willen doen op de verschoonbare termijnoverschrijding van artikel 46g lid 2 Advocatenwet slaagt dit beroep niet. Indien klaagster op 23 mei 2017 bekend zou zijn geworden met de gevolgen van het handelen of nalaten van verweerder is, zowel uitgaande van 17 februari 2019 als van 28 april 2019 als moment van ontvangst van de klacht, ook de termijn van een jaar van artikel 46g lid 2 Advocatenwet verstreken.
4.5 Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, zal de voorzitter reeds op grond van al het voorgaande de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.C. de Ruijter als griffier op 23 september 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 23 september 2019 verzonden.