ECLI:NL:TADRAMS:2019:161 Raad van Discipline Amsterdam 18-1030/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2019:161 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-08-2019 |
Datum publicatie: | 19-08-2019 |
Zaaknummer(s): | 18-1030/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht ongegrond. Gelet op de context van het partijdebat en de door verweerster gekozen bewoordingen heeft verweerster zich niet onnodig grievend uitgelaten over klager. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een uitzonderingsgeval waarbij verweerster de juistheid had dienen te verifiëren van het door haar cliënt verschafte feitenmateriaal. Niet is gebleken dat verweerster ongefundeerde verwijten heeft gemaakt en dat zij de rechter en het ter comparitie aanwezige publiek bewust op het verkeerde been heeft gezet. Er bestaat geen gedragsregel die het verweerster verbiedt om te citeren uit een niet overgelegd aanvangsproces-verbaal. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 12 augustus 2019
in de zaak 18-1030/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 17 juli 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 12 december 2018 met kenmerk 2018-678787, door de raad ontvangen op 17 december 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 juni 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster, bijgestaan door hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 vermelde brief van de deken met de bijlagen 1 tot en met 10.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager staat de heer R. (hierna: R), werkzaam als dj, bij in een fiscale kwestie. Tevens is klager één van de oprichters van de Dutch DJ Foundation, in welk kader hij gesprekken heeft gevoerd met diverse partijen waaronder het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst.
2.2 R heeft zich op fiscaalrechtelijk gebied laten adviseren door de heer B (hierna: B). R en een aan hem gelieerde vennootschap hebben B en Greenberg Traurig LLP (voormalig werkgever van B en hierna GT) en Certa Legal Advocaten B.V. (opvolgend voormalig werkgever van B) bij dagvaarding van 22 november 2016 in rechte betrokken. R stelt zich op het standpunt dat het door B verstrekte advies gebrekkig is geweest, als gevolg waarvan hij schade heeft geleden. Verweerster is in deze procedure opgetreden voor B. Mr. R heeft GT als gemachtigde bijgestaan.
2.3 Op 22 februari 2018 is door de FIOD een aanvangsproces-verbaal opgemaakt in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar B (hierna ook: het aanvangsproces-verbaal van de FIOD). Verweerster heeft aan het aanvangsprocesverbaal de volgende passage ontleend:
“Na afloop van het voornoemde verhoor heeft [klager] mij, verbalisant (…), 2 ordners met informatie overhandigd die betrekking hebben op de civiele procedure die is aangespannen tegen [B].”
2.4 Op 29 juni 2018 heeft bij de rechtbank Amsterdam een comparitie van partijen plaatsgevonden in de onder randnummer 2.2 bedoelde door R en de aan hem gelieerde vennootschap gestarte procedure. Verweerster heeft ter zitting gebruikgemaakt van spreekaantekeningen. In haar spreekaantekeningen heeft zij passages geciteerd uit het aanvangsproces-verbaal van de FIOD. Het aanvangsproces-verbaal is niet ingebracht in de civiele procedure. In de spreekaantekeningen van verweerster is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“3.6 Dat er niks mis was, is blijkbaar eerder ook door de Belastingdienst geconstateerd. Uit niets blijkt dat toen de vermeende biecht had plaatsgevonden de Belastingdienst een onderzoek heeft ingesteld naar [B]. Kennelijk was dat geen bevredigende uitkomst en dus belt [klager] eind 2017 zelf actief met de Belastingdienst en noemt hij ditmaal de woorden ‘belastingontduiking’ en ‘opbiechten’. Ook legt [klager], zo blijkt uit het pv, de integrale civiele dagvaarding over. Dan slaat de Belastingdienst uiteindelijk aan.
3.7 Vervolgens wordt, blijkens het pv, [de moeder van R] gehoord (…).
3.9 Waarom vallen wij u lastig met deze passages uit de strafzaak? Dat doen wij uitsluitend omdat [R] kennelijk meent enig bewijs voor zijn stellingen te kunnen ontlenen aan de nieuwsberichten over een opgestart FIOD onderzoek. Zoals blijkt uit hetgeen ik hiervoor heb geciteerd uit de strafzaak, is dat onderzoek echter geïnitieerd door [R] en zijn advocaat. Daarmee vormen de nieuwsberichten ‘bewijs’ dat feitelijk door [R] en zijn advocaat is gecreëerd. Om die reden kan het niet bijdragen aan de ingenomen stellingen, maar moet het met die stellingen gelijk gesteld worden. Blijkbaar poogt [R] deze strijd via verschillende wegen uit te vechten. Wat er ook zij van die strategie, dit kan er nooit toe leiden dat de ene geïnitieerde procedure, bewijs oplevert voor de andere.(…)
3.12 De verwijten aan het adres van [B] komen in deze zaak dus volledig en uitsluitend uit één hoek, waarbij opvalt dat [klager] zijn praktijk richt op hetzelfde marktsegment als [B]. Uit productie 21 blijkt dat hij zich ook actief richt op de clientèle van [B]. Dat geeft te denken.”
2.5 Uit het proces-verbaal van de zitting van 29 juni 2018 bij de rechtbank Amsterdam volgt dat verweerster in aanvulling op haar pleitaantekeningen onder meer het volgende naar voren heeft gebracht:
“(…) Ik wijs erop dat [klager] actief naar de belastingdienst is gestapt om over [B] te klagen. (…)”
2.6 Op 12 november 2015 heeft klager een e-mail gestuurd naar een bekende dj. Hij heeft daarbij onder andere het volgende geschreven:
“(…) Jouw structuur via Cyprus staat ter discussie bij de belastingdienst. (…)
Ten slotte wil ik meegeven dat ik medeoprichter ben van de Dutch DJ Foundation, en uit dien hoofde opkom voor de belangen van alle DJ’s, en dus ook die van jou. (…)”
2.7 Klager heeft over mr. R een klacht ingediend bij de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten tijdens een comparitie van partijen die plaatsvond op 29 juni 2018, met name door zich op de persoon (en niet de cliënt) van klager te richten;
b) opzettelijk de rechtbank op het verkeerde been heeft gezet door (i) willens en wetens stellingen in te nemen die in strijd zijn met de waarheid en (ii) door selectief te citeren uit een niet-ingebracht aanvangsproces-verbaal.
4 VERWEER
4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt vast dat het in deze klachtzaak gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 Verder geldt dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de advocaat over wie geklaagd wordt dient te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld.
5.3 De verweten door verweerster gebruikte bewoordingen zoals deze blijken uit het klachtdossier, worden door verweerster erkend dan wel niet weersproken en staan daarmee vast.
Ad klachtonderdeel a)
5.4 Klager verwijt verweerster dat zij zich tijdens de comparitie van partijen op 29 juni 2018 onnodig grievend jegens hem heeft uitgelaten en zich met name heeft gericht op zijn persoon en niet op zijn cliënt. Verweerster heeft het beeld geschetst dat klager op persoonlijke titel, uit eigen beweging en uit concurrentiemotieven contact met de FIOD heeft gezocht teneinde een boekje over B open te doen en hem als concurrent uit te schakelen. Klager heeft in dit verband verwezen naar de onder randnummer 2.4 en 2.5 vermelde citaten.
5.5 Verweerster betwist dat zij ter zitting grievende of kwetsende uitlatingen heeft gedaan. Voor zover de laatste zin in de pleitaantekeningen, zoals geciteerd onder randnummer 2.4, (onnodig) grievend zou kunnen zijn in de ogen van klager, geldt dat gekeken moet worden naar een geobjectiveerde advocaat als ‘maatman’. Verweerster kan zich niet voorstellen dat deze ‘maatmanadvocaat’ gegriefd, laat staan onnodig gegriefd zou zijn. Daar komt bij dat het partijbelang van haar cliënte de handelwijze van verweerster billijkt, aldus steeds verweerster.
5.6 De raad is – gelet op de context van het partijdebat en de door verweerster gekozen bewoordingen – van oordeel dat verweerster zich niet onnodig grievend heeft uitgelaten over klager. Verweerster heeft weliswaar gesuggereerd dat klager mogelijk mede in zijn eigen belang en niet uitsluitend in het belang van zijn cliënt heeft gehandeld, maar deze suggestie is functioneel in het partijdebat en heeft een feitelijke grondslag, zoals ook blijkt uit de onder randnummer 2.6 gedeeltelijk geciteerde e-mail. Dat ter zitting een journalist van De Telegraaf aanwezig was en hij op zijn Twitter-account heeft geschreven over een harde verbale aanval door de raadslieden van B en GT, kan verweerster niet worden verweten. Niet is komen vast te staan dat verweerster zich ter comparitie grievend, laat staan onnodig grievend, jegens klager heeft uitgelaten. Dat klager het persoonlijk wellicht wel zo heeft ervaren maakt het voorgaande niet anders. Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.7 Klager verwijt verweerster voorts dat zij willens en wetens stellingen heeft aangenomen die in strijd zijn met de waarheid. Verweerster heeft ten onrechte het beeld geschetst dat klager op persoonlijke titel, uit eigen beweging en uit concurrentiemotieven contact zou hebben opgenomen met de FIOD om een boekje open te doen over B, dat hij het procesdossier uit de civiele procedure aan de FIOD heeft verstrekt en het verhoor van [de moeder van R] heeft uitgelokt, aldus klager.
5.8 Verweerster betwist zich richting de rechtbank willens en wetens onjuist te hebben uitgelaten. Zij heeft de stelling kunnen innemen dat klager de FIOD heeft voorzien van stukken nu in het aanvangsproces-verbaal van de FIOD een passage is opgenomen waaruit blijkt dat klager twee ordners aan de verbalisant heeft overhandigd.
5.9 De raad verwijst naar de onder 5.1 vermelde maatstaf met betrekking tot het door een cliënt aan een advocaat verschaft feitenmateriaal. Gelet op de aangehaalde passage uit het aanvangsproces-verbaal van de FIOD, mocht verweerster de stelling innemen dat klager de twee ordners heeft overhandigd. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een uitzonderingsgeval waarbij verweerster de juistheid had dienen te verifiëren. Voor het overige geldt dat klager niet (onderbouwd) heeft aangevoerd welke onjuiste stellingen verweerster nog meer zou hebben ingenomen. Dat klager uit eigen beweging contact heeft opgenomen met de FIOD heeft verweerster niet gesteld. Dat verweerster het standpunt heeft ingenomen dat het onderzoek door de FIOD is geïnitieerd door klager kan haar, gezien de context van het partijdebat en het feit dat klager naar eigen zeggen contact heeft opgenomen met de heer Van den B. van de Belastingdienst om informatie over de Cyprus-structuur te delen, niet tuchtrechtelijk worden verweten. In dit verband merkt de raad volledigheidshalve op dat de FIOD en de Belastingdienst twee verschillende instanties zijn. Niet is gebleken dat verweerster ongefundeerde verwijten heeft gemaakt en de rechter en het ter comparitie aanwezige publiek bewust op het verkeerde been heeft gezet.
5.10 Tot slot verwijt klager verweerster dat zij selectief heeft geciteerd uit het aanvangsproces-verbaal dat niet is ingebracht in de civiele procedure. Verweerster betwist dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is om een bepaald document niet over te leggen maar daar wel uit te citeren. De raad overweegt dat er, zoals verweerster aanvoert, geen gedragsregel bestaat die het verweerster verbiedt om te citeren uit het niet overgelegde aanvangsproces-verbaal. Indien klager van mening is dat door te citeren uit een niet overgelegd stuk de belangen van zijn cliënt zijn geschaad, had hij dit aan de orde kunnen stellen in de civiele procedure, hetgeen namens hem ook is gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de comparitie. Blijkens dit proces-verbaal is namens klager immers onder meer verklaard dat niet hij doch R het dossier aan de FIOD ter beschikking heeft gesteld.
5.11 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat klachtonderdeel b) eveneens ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. M.C. de Ruijter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 12 augustus 2019 verzonden.