ECLI:NL:TADRAMS:2019:158 Raad van Discipline Amsterdam 19-387/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:158
Datum uitspraak: 29-07-2019
Datum publicatie: 05-08-2019
Zaaknummer(s): 19-387/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Het stond verweerster vrij om namens haar cliënten tevens klaagsters te dagvaarden. Het enkele feit dat klaagsters hierdoor kosten hebben moeten maken, is onvoldoende voor de conclusie dat verweerster de belangen van klaagsters onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  29 juli 2019

in de zaak 19-387/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagsters

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 13 juni 2019 met kenmerk 2018-715144, door de raad ontvangen op 14 juni 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Windchallenge B.V. en Windchallenge Holland B.V. (hierna: de cliënten van verweerster) zijn een startup die kleine windturbines voor particulier en zakelijk gebruik ontwikkelen en verkopen. Klaagsters zijn een ingenieursbureau.

1.2    In 2010 zijn de cliënten van verweerster een samenwerking aangegaan met RSP, net als klaagsters een ingenieursbureau, voor de ontwikkeling en productie van een specifiek onderdeel van de windturbines, de zogenoemde omvormer.

1.3    Op 7 oktober 2015 hebben de cliënten van verweerster en RSP een vaststellingsovereenkomst gesloten. In die vaststellingsovereenkomst zijn zij onder meer overeengekomen dat RSP de IE-rechten en daarbij behorende technische documentatie met betrekking tot de werkzaamheden aan de omvormers uiterlijk 7 april 2016 aan de cliënten van verweerster zou overdragen tegen betaling van een bedrag van in totaal € 45.000 en dat de cliënten van verweerster nog minimaal 150 omvormers van RSP zouden afnemen.

1.4    Volgens de cliënten van verweerster komt RSP haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet na. Volgens de cliënten van verweerster heeft RSP, althans hebben klaagsters, 16 omvormers op voorraad die aan haar geleverd zouden moeten worden. Daarnaast zijn de cliënten van verweerster er eind juni 2017 over geïnformeerd dat ‘klaagsters zaken van RSP zullen gaan overnemen’, waaronder de productie van de omvormers. De cliënten van verweerster hebben aangegeven hier niet mee akkoord te gaan.

1.5    De heer W, bestuurder en enig aandeelhouder van klaagsters, is op enig moment aangewezen als rechtsgeldig vertegenwoordiger van RSP nadat bleek dat de bestuurder en enig aandeelhouder van RSP ongeneeslijk ziek was.

1.6    Op 29 september 2017 heeft verweerster namens haar cliënten RSP en klaagsters gedagvaard voor de rechtbank Den Haag en, kort gezegd, overdracht van de IE-rechten, inzage in en overdracht van de technische documentatie, levering en overdracht van de omvormers die RSP, althans klaagsters, voor haar cliënten op voorraad heeft en vergoeding van alle schade gevorderd.

1.7    Op 27 december 2017 heeft de advocaat van klaagsters, mede namens RSP, een conclusie van antwoord bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft vervolgens een comparitie bepaald.

1.8    De hiervoor in 1.6 en 1.7 genoemde procedure is uiteindelijk geëindigd omdat de cliënten van verweerster eind maart 2018 failliet zijn verklaard en de curatoren de procedure tegen RSP en klaagsters niet wensten voort te zetten.

1.9    Bij e-mail van 15 juni 2018 heeft de heer W verweerster onder meer geschreven:

“Ik blijf het echt onbegrijpelijk vinden dat u destijds ervoor heeft gekozen mijn beide vennootschappen (…) in de procedure tegen RSP te betrekken, dit terwijl die beide vennootschappen pertinent geen (contractuele) relatie met uw beide cliënten hadden noch dat [klaagsters] überhaupt omvormers van RSP in haar bezit had. (…)

U bent echt vreselijk onnauwkeurig geweest. Door als advocaat zonder enige deugdelijke grond [klaagsters] in de procedure te betrekken en daardoor de gerechtvaardigde belangen van [klaagsters] uit het oog te verliezen, heeft [klaagsters] onnodig zeer hoge kosten moeten maken.

(…)

Het vorenstaande heeft mij doen besluiten u aansprakelijk te houden voor de door [klaagsters] geleden schade, bestaande uit de door [klaagsters] betaalde advocaatkosten en het door [klaagsters] betaalde griffierecht.

Graag verzoek ik u mij te laten weten of u deze aansprakelijkstelling erkent.”

1.10    Bij e-mail van 11 juli 2018 heeft verweerster de heer W onder meer geschreven:

“Het belang van Windchallenge heeft te allen tijde centraal gestaan de onderhavige procedure. Elke keuze in onderhavige procedure is gemaakt ter behartiging van het belang van mijn cliënt. Als advocaat van Windchallenge had ik een ruime mate van vrijheid om de belangen van cliënt te behartigen. Hierbij heb ik ook rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van RSP en [klaagsters].

Ik wijs u op de volgende omstandigheden.

De scheidingslijn tussen uw rol als vertegenwoordiger van RSP en uw rol als vertegenwoordiger van [klaagsters] was onduidelijk. U heeft er zelf voor gekozen om die onduidelijkheid te handhaven. Zo heeft u voorafgaand aan de procedure op 12 september 2017  telefonisch aangegeven dat [klaagsters] zestien (16) voor Windchallenge geproduceerde omvormers in haar bezit heeft, zonder dat [klaagsters] hier enig belang bij zou hebben. Tevens heeft u telefonisch aangegeven dat [klaagsters] zaken van RSP zal overnemen en dat dit ook om de productie van de omvormers van Windchallenge zou gaan – sterker nog, dat u deze omvormers al veel langere tijd [produceerde omdat RSP hier de kennis niet voor zou hebben. (…)

De levering van de omvormers was van essentieel belang voor mijn cliënt. Zonder dat kwam haar bedrijfscontinuïteit in gevaar. Dat is ook uitgebreid besproken in het beslagrekest en mijn correspondentie en gesprekken met u. In het belang van mijn cliënt was ik dan ook genoodzaakt om zowel [klaagsters] als RSP in de procedure te betrekken. Dit was de meest doelmatige aanpak (…)

Verder wijs ik u erop dat wij meerdere keren op een schikking hebben aangestuurd (…) U bent op geen enkele schikkingsmogelijkheid ingegaan, niet namens RSP en niet namens [klaagsters]. Wij ontkennen dan ook elke aansprakelijkheid voor geleden schade door [klaagsters].”

1.11    Bij brief van 25 oktober 2018 heeft de heer W namens klaagsters bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij onvoldoende zorgvuldig te werk is gegaan door klaagsters in de procedure te betrekken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Klaagsters verwijten verweerster dat zij namens haar cliënten klaagsters heeft gedagvaard, terwijl zij geen contractuele relatie hadden met de cliënten van verweerster, zij niet onrechtmatig jegens de cliënten van verweerster hebben gehandeld en klaagster sub 2 al helemaal niets met de zaak van doen heeft gehad.

4.3    Verweerster heeft aangevoerd dat zij genoodzaakt was om – in het belang van haar cliënten – zowel RSP als klaagsters in de procedure te betrekken. Dit was de meest doelmatige aanpak waarmee de belangen van haar cliënten het meest gediend werden. De omstandigheid dat klaagsters bekend waren met de contractuele en afdwingbare afspraken met RSP, zij bekend waren met het feit dat de cliënten van verweerster ernstige schade leden door het niet geleverd krijgen van de omvormers en zij 16 omvormers op de plank hadden liggen maar zelf geen enkel belang bij het bezit van de omvormers hadden maken volgens verweerster in onderlinge samenhang dat sprake is van onrechtmatig handelen door klaagsters. Een tweede reden om klaagsters in de procedure te betrekken was dat onvoldoende inzichtelijk was waar de scheidslijn lag tussen de rol van de heer W als vertegenwoordiger van RSP en zijn rol als vertegenwoordiger van klaagsters en de heer W zelf communicerende vaten leek te maken van de belangen van klaagsters en RSP. Dat zowel klaagster 1 als klaagster 2 in de procedure zijn betrokken heeft dezelfde achtergrond. Het was voor de cliënten van verweerster onvoldoende inzichtelijk hoe een eventuele afbakening van activiteiten en bevoegdheden tussen klaagsters was geregeld. Het was in het belang van de cliënten van verweerster om zowel klaagster 1 als klaagster 2 te dagvaarden om op deze manier de kansen op een voor de cliënten van verweerster gunstige uitkomst van de procedure te voorkomen. 

4.4    Verweerster heeft in de dagvaarding bewust benoemd dat haar cliënten hadden aangeboden de zaak te schikken en de vordering tot schadevergoeding te laten vallen, mits zij de omvormers, de technische documentatie en de IE-rechten geleverd kregen. Verweerster hoopte dat – indien de heer W juridisch advies zou inwinnen – hij geadviseerd zou worden de zaak op deze manier snel af te handelen. Ook heeft verweerster bewust een termijn van 13 dagen tussen de datum van de betekening van de dagvaarding en de datum van verschijnen gelaten om de heer W de tijd te geven de consequenties van het niet willen meewerken aan een schikking te overzien en hem tijd te geven juridisch advies in te winnen. De heer W heeft er echter voor gekozen de procedure aan te gaan, aldus nog steeds verweerster.

4.5    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft uitgebreid toegelicht waarom zij namens haar cliënten naast RSP ook klaagsters heeft gedagvaard. Die toelichting komt niet op voorhand kennelijk onjuist voor. Het stond verweerster dan ook vrij aldus, als advocaat van haar cliënten, te handelen, in het belang van haar cliënten. Dat daarbij de belangen van klaagsters onnodig of onevenredig zijn geschaad zonder redelijk doel is niet gebleken. Het enkele feit dat klaagsters kosten hebben moeten maken is daartoe onvoldoende. De vraag of verweerster klaagsters terecht heeft gedagvaard is niet aan de tuchtrechter om te beantwoorden, maar aan de civiele rechter.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 29 juli 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 29 juli 2019 verzonden.