ECLI:NL:TADRAMS:2019:142 Raad van Discipline Amsterdam 19-236/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:142
Datum uitspraak: 08-07-2019
Datum publicatie: 11-07-2019
Zaaknummer(s): 19-236/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht gedeeltelijk gegrond, waarschuwing. Verweerder heeft door zijn summiere opdrachtbevestiging verwarring en onduidelijkheid laten ontstaan over het opstellen van een dagvaarding onder het betaalde voorschot. In de veelvuldige correspondentie tussen partijen heeft verweerder die verwachting wel gewekt. Verweerder heeft klager voorts niet op de hoogte gehouden van het saldo van het voorschotbedrag en heeft klager onvoldoende gewezen op de onzekere uitkomst van zijn zaak. Klager heeft geen belang (meer) bij zijn klacht over de klachtenregeling, zodat klachtonderdeel b ongegrond wordt verklaard.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 8 juli 2019

in de zaak 19-236/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 26 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 11 april 2019 met kenmerk 2018-715651, door de raad ontvangen op 12 april 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2019 in aanwezigheid van klager plus verweerder en zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    de in 1.2 vermelde brief van de deken met de bijlagen 1 tot en met 10;

-    de e-mail van klager van 16 mei 2019.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft zich tot het kantoor van verweerder gewend in verband met de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na een echtscheiding.

2.2    Op 2 juli 2018 zijn per e-mail een opdrachtbevestiging, de algemene voorwaarden en een voorschotnota ten bedrage van € 5.000,- naar klager verzonden. In de opdrachtbevestiging wordt, voor zover relevant, onder andere als volgt vermeld:

“Hiermee bevestig ik namens de maatschap (…) dat ons kantoor u zal bijstaan rondom de afwikkeling in de procedure tegen mevrouw [D.].”

“Voor de goede orde bevestig ik dat voor de partners van ons kantoor een uurtarief van EUR 275,-- exclusief BTW in rekening wordt gebracht. Voor advocaat-medewerkers geldt een uurtarief van EUR 250,-- exclusief BTW, voor advocaat-stagiaires is het uurtarief gerelateerd aan het aantal ervaringsjaren van de advocaat. In beginsel wordt maandelijks achteraf gefactureerd. Kantoorkosten worden slechts in rekening gebracht indien deze daadwerkelijk zijn gemaakt. Ons kantoor hanteert dus geen standaard opslagtarief.”

“Voorts spraken wij af dat ons kantoor een voorschot van EUR 5.000,- exclusief BTW in rekening brengt.”

2.3    Klager heeft bij e-mail van eveneens 2 juli 2018 gereageerd en heeft daarbij onder meer het volgende aan verweerder geschreven:

“Tijdens het onderhoud is aangegeven dat het voorschot inderdaad fors is maar dat daar een zeer professionele inbreng voor mag worden verwacht. Vanuit mijn professie ben ik gewend te werken met een duidelijke opdrachtomschrijving vandaar dat ik toch graag wil weten wat ik minimaal voor dat bedrag krijg, dit afgezien van het eindresultaat (= winnen). (…) De definitie van ‘voorschot’ staat hieronder en dat betekent dat er zeer waarschijnlijk een vervolgbetaling volgt.”

2.4    In reactie heeft verweerder op 3 juli 2018 onder andere als volgt aan klager bericht:

“Insteek zal zijn om – in tegenstelling tot jouw huidige situatie – de rekening courant schuld niet helemaal op jouw bordje te laten komen in het kader van de afwikkeling huwelijkse voorwaarden. Hoe dat traject zou kunnen gaan verlopen, hebben we besproken en kan ik zo niet snel op papier samenvatten. Logisch is om te beginnen met een dagvaarding.”

2.5    Op 4 juli 2018 heeft klager gereageerd op de e-mail verweerder en heeft daarbij mede aan verweerder geschreven:

“(…) ik moet gewoon eerlijk zijn. Die €6050,= is voor mij echt de max. Dat is ook de reden dat ik de term ‘voorschot’ ook enigszins vaag vind aangezien het de weg naar meer rekeningen open laat. Wanneer we er een redelijk bedrag uit weten te slepen vind ik dat niet zo’n probleem, maar wanneer het minder is dan die €6050,= dan heb ik een groot financieel probleem. Ik wil jou graag als pleiter omdat jij de bijter/creatieveling bent die ik zoek, maar ik wil achteraf geen meningsverschil over betalingen. Ik hoop dat je mij niet een vervelend ventje vind maar ik moet dit op deze wijze doen.”

2.6    Op diezelfde dag heeft verweerder gereageerd en heeft onder andere het volgende aan klager vermeld:

“Ik vind je allerminst een vervelend ventje. Liever een kritische meedenker, dan een onwetende Oblomov. Tijdens onze bespreking bleek al dat ik t alleen maar ‘onverstandig’ vond dat je de vorige keer helemaal niet goed over de ‘advocaatvraag’ had nagedacht. Dat doe je nu wel en dat is in jouw belang. Ik kan niet het voorschot als ‘vast bedrag’ betitelen, niet uit onwil, maart simpelweg omdat ik niet weet hoe een dossier zich ontwikkelt. Bijvoorbeeld: een dagvaarding met meteen een goede regeling, is wat anders dan een dagvaarding met een zitting met een goede regeling of een dagvaarding met een zitting en een goede uitspraak. Probleem is dat je – helaas maar dat is inherent aan mijn vak – inderdaad een goede creatieve advocaat nodig hebt. Voor het verdere vervolg kan ik – indien daadwerkelijk vervolgfacturen komen – toezeggen dat ik ‘voorzichtig’ zal factureren.”

2.7    Klager heeft het voorschotbedrag van € 6.050,- inclusief btw betaald.

2.8    Klager heeft op 31 juli 2018 een e-mail gestuurd naar verweerder in welke e-mail hij onder andere het volgende schrijft:

“(…) al het voorgaande in overweging nemende vind ik dat er te weinig gebeurt. Mijn beslissing om met jou in zee te gaan komt voort uit gevoel en dat telt voor mij zwaar. Jij hebt mij kunnen overtuigen dat jij de juiste vechters- en win-mentaliteit hebt die nodig is voor deze complexe zaak. (…) Mijn idee is de tegenpartij volledig klem te zetten met de eerstvolgende brief. Het moet voor hun duidelijk zijn dat wij goud in handen hebben en dat zij niet gaan winnen. (…) ‘Met een gestrekt been erin’ zou ik zeggen. (…) Dit doe ik natuurlijk alleen wanneer er een 95% slaagkans is.”

2.9    In reactie op de hiervoor vermelde e-mail stuurt verweerder op 1 augustus 2018 een reactie naar klager. Verweerder schrijft onder andere:

“Het is zo dat jouw zaak – dat ligt niet aan jou, noch aan mij – juridisch allerminst knip en klaar is. Een 95% slaagkans kan ik nooit geven, daar is het recht in deze zaak juist in het bijzonder, te creatief voor. Lees svp wat ik je schreef over de uitspraken van de hoven. In ieder geval heb ik een gedegen analyse van de rekening – courant nodig. Dat is het startpunt.”

2.10    Op 6 augustus 2018 heeft verweerder mede het volgende per e-mail aan klager geschreven:

“Dank voor je dik pakket. Tis bijna een ‘mer à boire’. (…) De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat je veel stukken hebt maar dat die voor een rechter tot veel vragen zal leiden als de andere partij op de lijst gaan schieten. Dat heeft niks van doen met ‘een gestrekt been’ of niet, maar met de noodzaak om jou goed de adviseren en in te lichten over de kansen.”

2.11    Naar aanleiding van de e-mail van verweerder reageert klager op 6 augustus 2018 mede als volgt:

“Ik denk dat het goed is dat we nog eens de zaken bespreken. Ons alleen richten op RC vind ik te mager.”

2.12    Op 7 augustus 2018 heeft verweerder een e-mail naar klager gestuurd waarin onder andere staat:

“Ik wilde alleen maar zeggen dat de te veel posten voor jou voldoende duidelijk zijn maar mijns inziens vooralsnog voor een rechter niet. (…) Deze zaak is qua juridische grondslag (…) en feitelijke onderbouwing nog te ongewis om zomaar een procedure op te starten. Deze procedure gaat lang duren en zal dus ook niet goedkoop zijn.”

2.13    Op 14 augustus 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd naar klager waarin hij onder andere schrijft:

“Logische vraag. Vandaag, aan de vooravond van mijn vakantie tot de 27e, stond het moment van het factureren. Mijn uren tot nu toe zijn EUR 7.150,-- exclusief btw, maar ik boek dat af tot het voorschot want ik weet dat jij dat op prijs stelt.”

2.14    Bij e-mailbericht van 20 september 2018 heeft klager mede als volgt aan verweerder geschreven:

“de laatste e-mail (…) die ik van jou heb mogen ontvangen stelde mij ernstig teleur. Het feit dat jij, en ik citeer “Ik begrijp t goed. Echt.”, dit als enige reactietekst gebruikt, is voor mij niet acceptabel. Wanneer jij mij echt had begrepen dan was ik nu niet genoodzaakt een klacht in te dienen bij advocatenkantoor (…). Ik doe dit om de mogelijkheid te bieden om er op een zakelijk gezonde manier uit te komen. Het heeft niets te maken met tarifering ook al wist ik van te voren niet dat dat €275,= per uur bedroeg. Kern is dat ik de hoogte van het voorschotbedrag in geen enkele verhouding vind staan tot het geleverde resultaat. Daar komt nog een 2e voorschot bij om de zaak enigszins in beweging te zetten. Het ‘on hold’ zetten voelde voor mij als een enorme nederlaag. Ik zou graag van jou een passend voorstel willen ontvangen waarmee we de zaak tot een goed einde kunnen brengen. Wanneer ik jou mag geloven ben jij een deskundige op dit rechtsgebied en wil jij zaken winnen.”

2.15    Bij e-mail van 24 september 2018 heeft klager onder andere het volgende aan verweerder geschreven:

“De kansen en mogelijkheden zijn inderdaad uitvoerig aan de orde geweest, maar door jou niet geconcretiseerd. Aangaande de kosten en baten zijn alleen de kosten, dit in d evorm van een voorschot, besproken met de essentie dat jij alleen aan de zaak gaat werken wanneer er een voorschot is betaald.”

2.16    Op 25 september 2018 heeft klager onder andere het volgende aan verweerder laten weten:

“Juridisch gezien geen sterk argument maar voor mij wel degelijk van belang en aanleiding om jou een voorstel te doen. Ik heb jou in alle vertrouwen een voorschot betaald in de veronderstelling dat we een winbare zaak hadden. Het klopt dat ‘gelijk hebben en krijgen’ 2 verschillende dingen zijn, ook in mijn belevingswereld. Voorstel: Op basis van jouw resultaten tot nu toe maak jij een concept dagvaarding en deze gaat, na mijn goedkeuring, naar de advocaat van de tegenpartij. Deze werkzaamheden vallen binnen het voorschot (…). De juridische haalbaarheid van de vervolgstap beoordelen we op basis van de reactie van de wederpartij. In het licht van ‘redelijkheid en billijkheid’ over de gehele linie lijkt mij dit en acceptabel voorstel.”

2.17    In reactie heeft verweerder op 27 september 2018 mede als volgt aan klager geschreven:

“Ik heb al veel meer werk gedaan voor het destijdse bedrag van 5K. Dat heb ik ook netjes op kantoor uitgelegd aan de hand van mijn urenstaten. Tijdens onze bespreking kon je t nog waarderen. Dus een extra betaling voor een dagvaarding is sowieso noodzakelijk. Over de hoogte wil ik best praten, maar dan puur uit sympathie voor jouw positie.”

2.18    Ook op 27 september 2018 heeft klager verweerder per e-mail onder andere het volgende laten weten:

“(…) ik vond het inderdaad geschikt van je om de bovenbudget uren niet door te berekenen. Feit blijft echter dat na een grondige analyse van de urenspecificatie, ca. 40% van de tijd geen eenduidig bestedingsdoel heeft. Het blijft voor mij moeilijk te accepteren dat ik €6050,= armer ben en geen enkel tastbaar resultaat heb. (…) Jij geeft aan dat er sowieso een extra betaling aan een dagvaarding zit. De grootte van de betaling moet duidelijk zijn en daarnaast ook de opbrengst. Ik ben niet uit op 100% zekerheid maar ook niet op ‘we zien wel’. Ik kan mij dat financieel absoluut niet veroorloven. (…) Opstarten van een klachtenprocedure laat ik, nadat wij het eens zijn over het bovenstaande, voorlopig rusten.”

2.19    In reactie heeft verweerder op 8 oktober 2018 mede het volgende aan klager medegedeeld:

“Ik vind t onprettig praten c.q. onderhandelen over een vervolgafspraak betreffende mijn honorarium, met het mes op de keel (…) Ik houd vast aan  hetgeen ik eerder neerlegde in mijn mail van 17 september jl. 15.24 uur. Dat is redelijk. De logica van een tuchtklacht ontgaat mij, maar als he daartoe toch overgaat, dan zal ik verweer voeren.”

2.20    Bij e-mail van diezelfde dag heeft klager onder andere als volgt aan verweerder geschreven:

“(…) er is m.i. geen sprake van een mes op de keel. Het zou erg oneerlijk van mij zijn wanneer ik mee ga in jouw voorstel terwijl ik wel weet dat ik het geld niet kan missen. Kern van mijn tuchtklacht is dat ik van mening ben dat het voorschot in geen enkel verhouding staat tot waar we nu zijn gekomen. Het uitsturen van een concept dagvaarding is een zichtbaar resultaat van jouw inspanningen. Alleen wanneer ik het gevoel heb dat een vervolg iets oplevert zal ik mijn laatste spaarcentjes gaan besteden. Aan jou om mijn gevoel middels juridische argumenten om te zetten naar een ‘gezonde’ passende onzekerheid. Je hebt een reputatie hoog te houden en met al het uitzoekwerk wat ik reeds heb gedaan kan er resultaat worden geboekt. Jouw logica en redelijkheid is niet de mijne. De stelligheid waarmee je mijn voorstel afwijst noodzaakt mij de procedure te starten. Voor mij is €6050,= toch echt veel te veel.”

2.21    Bij brief van 10 oktober 2018 heeft klager bij het kantoor van verweerder een klacht ingediend tegen verweerder. Bij e-mail van 16 oktober 2018 is de ontvangst van de brief bevestigd en is aangegeven dat in verband met afwezigheid verweerder die komende week niet in staat was te reageren. Klager heeft op 17 oktober 2018 op die laatste e-mail gereageerd waarna de kantoorgenoot van verweerder, mr. P., heeft gereageerd.

2.22    Op 23 november 2018 heeft klager de klachtenprocedure ontvangen. Bij brief van diezelfde datum heeft mr. P. in hoedanigheid van klachtenfunctionaris gereageerd op de door klager ingediende klacht over verweerder. Mr. P. heeft de klacht ongegrond verklaard en hij heeft onder andere als volgt geschreven:

“U heeft met [verweerder] geen afspraak gemaakt over een te behalen resultaat voor het betaalde voorschot. Mijns inziens waren verrichte werkzaamheden intensief, noodzakelijk en zijn die met u ook besproken. (…) Ik constateer verder dat uw klacht niet rijmt met uw eerdere standpunt. (…) [verweerder] heeft overigens meer werkzaamheden verricht dan hij bij u in rekening heeft gebracht: (…) U gaat bovendien ten onrechte uit van een resultaatsverplichting, terwijl op [verweerder] uitsluitend een inspanningsverplichting rust. [verweerder] heeft aan die inspanningsverplichting voldaan.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij te kort is geschoten in de rechtsbijstand die hij heeft verleend in de zaak die klager in behandeling heeft gegeven;

b)    het kantoor van verweerder op 24 september 2018 nog geen klachtenprocedure/klachtregeling op de website had staan en de klachtenprocedure/klachtregeling na ontvangst van de klacht ook niet op een andere wijze aan klager bekend is gemaakt. Daarnaast is onvoldoende zorgvuldigheid betracht bij het behandelen van de klacht van klager.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst heeft verweerder aangevoerd dat hij het indienen van een klacht als drukmiddel, zoals nu het geval is, onzuiver acht. Een dergelijke handelwijze mag niet worden gehonoreerd en verdient feitelijk geen verdere klachtbehandeling. Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht, aldus steeds verweerder. Naar het oordeel van de raad is geen sprake van het gebruiken van een ongeoorloofd drukmiddel. Het stellen van voorwaarden aan het al dan niet indienen van een klacht is niet verboden en/of ongebruikelijk. Er is geen sprake van misbruik van het tuchtrecht en het verweer wordt dan ook verworpen.

5.2    De klacht van klager ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als zijn eigen advocaat. Bij de beoordeling van de klacht dient de raad rekening te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar hij bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor komt te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van zijn opdracht mogen worden gesteld en die met zich meebrengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door zijn advocaat gewezen te worden op wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen de processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

Ad klachtonderdeel a)

5.3    Klager verwijt verweerder dat hij te kort is geschoten in de rechtsbijstand die hij heeft verleend. Er is afgesproken dat een (concept)dagvaarding zou worden uitgestuurd binnen het voorschot. Verweerder heeft gemeld dat zijn budget beperkt was en klager heeft er melding van gemaakt dat de opdrachtomschrijving onduidelijk was. Gelet op de hoogte van het voorschotbedrag heeft verweerder een ondermaatse prestatie geleverd. Een analyse van de aangeleverde urenspecificatie geeft aan dat 40% van de bestede tijd niet direct is te linken aan een juridische activiteit en dat secretariële ondersteuning ten onrechte ook voor het volle tarief van € 275,- per uur wordt doorbelast. Tot slot is verweerder alleen bereid om verdere stappen te ondernemen na betaling van een tweede voorschot, waartoe klager niet bereid noch in staat is, aldus steeds klager.

5.4    Verweerder betwist dat overeen is gekomen dat hij binnen het door klager betaalde voorschot een dagvaarding op zou stellen en dat hij niet buiten zijn opdracht is getreden met de door hem verrichte werkzaamheden. De werkzaamheden waren, vanwege de juridische complexiteit en arbeidsintensieve stukken gerechtvaardigd. Op verweerder rust geen resultaatsverplichting, laat staan dat hij die heeft geschonden. Er is geen afspraak gemaakt over een te behalen resultaat voor het betaalde voorschot. De verrichte werkzaamheden waren intensief, noodzakelijk en met klager besproken. Verweerder heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Dat verweerder in de onder randnummer 2.4 vermelde e-mail heeft geschreven dat het logisch is om te beginnen met een dagvaarding betekent niet dat het opstellen van een dagvaarding onder het voorschotbedrag zou vallen. Verweerder voert aan dat klager zijn stelling ten aanzien van de urenspecificatie op geen enkele wijze heeft onderbouwd en dat op 10 september 2018 de urenspecificatie op kantoor met hem is besproken. Alles valt onder de noemer kantoorwerkzaamheden, zoals ook blijkt uit de omschrijving die is gekoppeld aan de bestede uren. Bovendien heeft verweerder een zeer groot deel van de uren, meer dan € 3.000,- exclusief btw afgeboekt, en niet bij klager in rekening gebracht, aldus steeds verweerder.

5.5    De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een aan hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Verweerder heeft aan klager een opdrachtbevestiging gestuurd. Niet gebleken is dat verweerder in die opdrachtbevestiging heeft samengevat waaruit de opdracht bestaat en een analyse heeft gegeven van de sterke en zwakke punten van de zaak van klager. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat het niet mogelijk was een dergelijke analyse te geven in verband met de complexiteit en/of omvang van de zaak, had het juist op de weg van verweerder gelegen klager daarop te wijzen, temeer nu gebleken is dat klager meerdere malen melding heeft gemaakt van de in zijn ogen onduidelijke opdrachtbevestiging. Een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat had in een zaak als deze een dergelijke analyse gemaakt of gemotiveerd toegelicht waarom dat in dit geval niet mogelijk was en dit met zijn cliënt besproken. Verweerder had op zijn minst in de opdrachtbevestiging moeten opnemen met welk doel klager zich tot hem heeft gewend en een omschrijving moeten geven van welke werkzaamheden hij in eerste instantie zou gaan doen. Verweerder heeft door zijn summiere opdrachtbevestiging, waarvoor hij verantwoordelijk is, verwarring en onduidelijkheid laten ontstaan over de vraag of het opstellen van een dagvaarding onder het door klager betaalde voorschot viel of niet. Daar komt bij dat gelet op wat klager en verweerder over en weer hebben geschreven in de veelvuldige e-mails, waarin wordt verwezen naar het opstellen van een dagvaarding de verwachting is gewekt bij klager dat verweerder binnen het voorschotbedrag een dagvaarding op zou stellen. Verweerder heeft in zoverre niet geleverd wat tussen partijen is afgesproken. In het midden zal worden gelaten of het reëel was om voor het voorschotbedrag een dagvaarding op te stellen. Niet gebleken is voorts dat verweerder klager periodiek op de hoogte heeft gehouden van het saldo van het voorschotbedrag, terwijl daar gelet op de hoeveelheid door klager aangeleverde stukken wel aanleiding voor was. Pas nadat klager zelf heeft geïnformeerd naar de stand van zaken daaromtrent, en klager niet zoals toegezegd stap voor stap door verweerder is geïnformeerd, heeft verweerder klager bij e-mail van 14 augustus 2018 over op de hoogte gesteld van zijn inmiddels gemaakte uren. Tevens overweegt de raad dat verweerder, met in zijn achterhoofd het beperkte budget van klager en de hooggespannen verwachtingen van klager, hij klager duidelijker en concreter erop had moeten wijzen dat allerminst sprake was van een uitgemaakte zaak.

5.6    Gelet op al het voorgaande is de raad van oordeel dat klachtonderdeel a) gegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

5.7    Klager verwijt verweerder dat (het kantoor van) verweerder op 24 september 2018 nog geen klachtenprocedure/klachtregeling op de website had staan en de klachtenprocedure/klachtregeling na ontvangst van de klacht ook niet op een andere wijze aan klager bekend is gemaakt. Bovendien is onvoldoende zorgvuldigheid betracht bij het behandelen van de klacht.

5.8    Verweerder voert aan dat hij pas op 11 oktober 2018 de klacht van klager gedateerd op 10 oktober 2018 heeft ontvangen en dat zij op 23 november 2018 de interne klachtenregeling aan klager heeft toegezonden, omdat deze kennelijk niet op de website te raadplegen was. De klachtenfunctionaris heeft klager op 28 november 2018 reeds geïnformeerd dat het enige tijd heeft gekost om de klachtenregeling – via de tussenpersoon – op de kantoorwebsite te krijgen. Uiteindelijk is doorslaggevend dat klager niet in zijn belangen is geschaad. De klachtfunctionaris heeft de klacht immers direct na ontvangst in behandeling genomen en heeft de klacht zorgvuldig behandeld. Voor zover verweerder tekort zou zijn geschoten in het van toepassing verklaren van de klachtenregeling, vloeit er voor klager geen bloed. De klacht is deugdelijk behandeld conform de interne klachtenregeling, aldus steeds verweerder.

5.9    Ingevolge artikel 7.4 onder e van de Voda maakt de advocaat, die optreedt voor een of meer cliënten niet zijnde zijn werkgever, openbaar en publiekelijk toegankelijk bekend de kantoorklachtenregeling, bedoeld in artikel 6.28, eerste lid van de Voda.

5.10    De raad overweegt als volgt. Niet ter discussie staat dat de klachtenregeling niet openbaar en publiekelijk toegankelijk bekend was gemaakt op het moment dat klager zijn klacht indiende. Ook staat niet ter discussie dat klager bij de brief van 23 november 2018 van mr. P., waarin zijn klacht wordt behandeld, een afschrift van de klachtenregeling heeft ontvangen. Het kantoor van verweerder heeft inmiddels de klachtenregeling gepubliceerd, zodat klager in zoverre geen belang (meer) heeft. Niet gebleken is dat mr. P. de klacht van klager onvoldoende zorgvuldig heeft behandeld. Mr. P. is in voormelde brief uitvoerig op de klachten van klager ingegaan. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

5.11    Ten overvloede overweegt de raad dat klager ter zitting heeft aangegeven dat hij van mening is dat verweerder het aan hem betaalde voorschotbedrag moet terugbetalen. Het feit dat verweerder thans tuchtrechtelijk wordt veroordeeld leidt er niet toe dat verweerder civielrechtelijk te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de tussen partijen gesloten opdrachtovereenkomst. Indien klager terugbetaling van het door hem voldane voorschot wenst, dient hij daartoe zonodig een civielrechtelijke aanspraak geldend te maken.

6    MAATREGEL

6.1    Nu verweerder niet de zorg heeft betracht jegens klager zoals van hem verwacht mocht worden acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klager,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5;

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. K. Straathof en S. van Andel, leden, bijgestaan door mr. M.C. de Ruijter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2019.

Griffier    Voorzitter

UITGEGEVEN VOOR GROSSE

De griffier van de

Raad van Discipline Amsterdam 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2019 verzonden.