ECLI:NL:TADRAMS:2019:127 Raad van Discipline Amsterdam 19-280/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:127
Datum uitspraak: 17-06-2019
Datum publicatie: 21-06-2019
Zaaknummer(s): 19-280/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Niet gebleken is dat verweerder klager onder dreiging heeft gedwongen een schikkingsvoorstel te doen. Het stond verweerder vrij om zijn werkzaamheden te staken. Er is geen reële kans dat de belangen van klager worden geschaad in verband met de inhoud van het verweer.  De klacht is op deze onderdelen kennelijk ongegrond.  De klacht is voorts deels niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang van klager.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 17 juni 2019

in de zaak 19-280/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 1 mei 2019 met kenmerk td/md/18-435-755376 door de raad ontvangen op 2 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In augustus/september 2017 heeft klager zich gewend tot een kantoorgenoot van verweerder, mr. O., in verband met een eigendomskwestie met X. Gedurende de eerste maand is klager kosteloos door mr. O. geadviseerd.

1.2    Op 12 oktober 2017 is per e-mail aan klager een opdrachtbevestiging, de voorwaarden van het kantoor van verweerder en een concept toevoegingsaanvraag verzonden. Op 2 januari 2018 is klager verzocht de eigen bijdrage ter hoogte van € 669,- te voldoen, welke eigen bijdrage klager heeft voldaan.

1.3    Klager is op 27 maart 2018 gedagvaard inzake het onder randnummer 1.1 vermelde geschil.

1.4    Bij e-mail van 3 april 2018 heeft mr. O. onder meer het volgende aan klager medegedeeld:

“[Verweerder] en ik zullen de dagvaarding bestuderen en een eerste inschatting maken van de procesrisico’s en de kansen op een succesvolle afloop.”

“Ik zal de rechtbank berichten dat wij namens jou optreden en vragen om dit uitstel. Het processtuk zal door ons moeten worden opgesteld. Onze tuchtrechtelijke regels verbieden ons om cliënten (grotendeels) de processtukken te laten opstellen en door ons te laten indienen.”

1.5    Bij e-mail van 9 april 2018 heeft mr. O. aan klager laten weten:

“Ik heb ons al gemeld bij de rechtbank. Je hoeft voorlopig niets te doen.”

1.6    Op 25 april 2018 hebben mr. O. en verweerder een procesadvies aan klager verzonden. In dit procesadvies staat onder meer:

“Samengevat schatten wij in dat [X] ondanks de geur van doofpot een goede kans heeft dat haar vorderingen (grotendeels) worden toegewezen. Een vonnis waarbij jij in het ongelijk wordt gesteld zullen grote financiële gevolgen hebben.”

1.7    Op 1 mei 2018 heeft naar aanleiding van het procesadvies op het kantoor van verweerder een bespreking plaatsgevonden tussen mr. O., verweerder en klager.

1.8    Bij e-mail van 7 mei 2018 heeft verweerder een concept conclusie van antwoord in het incident naar klager verzonden en heeft daarbij mede als volgt geschreven:

“Ook verneem ik graag - zoals vrijdag jl. besproken - je definitieve standpunt met betrekking tot het verdere verloop van de procedure, derhalve of wij het schikkingstraject voor je moeten ingaan, dan wel dat je de zaak verder door mr. M. wenst te laten behandelen.”

1.9    Diezelfde dag heeft verweerder onder andere per e-mail aan klager laten weten:

“Ik zal namens jou proberen een schikking met [X] te treffen, (…)”

“Geen idee of het lukt, maar ik ga mijn best doen. Wat betreft [S] heeft te gelden dat wij niet zijn advocaat zijn en ik dus niet voor hem mag optreden. Ik kan wel een balletje opgooien bij [X], maar meer ook niet.”

1.10    Op 5 juni 2018 is namens de wederpartij per e-mail een tegenvoorstel gedaan. Klager heeft op 19 juni 2018 gemotiveerd laten weten niet in te gaan op het schikkingsvoorstel.

1.11    Bij e-mail van eveneens 19 juni 2018 heeft verweerder onder andere het volgende aan klager laten weten:

“Ik ga de discussie aangaande jouw kansen in deze procedure niet opnieuw voeren. Je voert nu namelijk weer gronden aan waarvan we eerder samen vaststelden dat die gronden niet steekhoudend zijn.”

“Ik dacht dat we het erover eens waren dat de kans dat je deze procedure wint vrij klein is. Ik verwijs je daarvoor ook naar mijn bijgevoegde advies van 25 april jl. Vandaar ook dat na uitvoerig overleg met jou is besloten een schikkingsvoorstel te doen. Jammer dat je daar nu opeens op terug komt. Ik denk dat dit erg onverstandig is. Maar de keus is aan jou. Ik neem aan dat je gezien je besluit om toch weer verder te procederen contact hebt gehad met je andere advocaat aangaande het overnemen van jouw procedure? Heb je hem/haar verteld dat er uiterlijk 18 juli a.s. een conclusie van antwoord moet zijn ingediend?”

1.12    Klager heeft op 19 juni 2018 onder meer als volgt aan verweerder geschreven:

“We waren het er niet over eens, dat de kansen om deze procedure te winnen klein waren; dat was jou mening, die heb je toegelicht en ik heb dat toen deemoedig aangehoord. Omdat ik wat lichamelijke klachten kreeg van de spanning, heb ik me laten overhalen om in te stemmen met een schikkingsvoorstel. Het voorstel waar [X] nu mee terug komt, is echter zo mager, dat ik dat niet zie zitten.”

“Volgens mij is het niet zo dat een advocaat alleen een client bijstaat als hij zelf overtuigd is van de 100% “winbaarheid” van een zaak maar staat hij zijn client vooral bij om er op toe te zien, dat zijn client een eerlijke proces/procedure krijgt. Ik stel voor om er gewoon voor te gaan!!”

1.13    Op 20 juni 2018 heeft verweerder in reactie onder andere als volgt aan klager ge-e-maild:

“Wij hebben op 1 mei jl. ons schriftelijke advies van 25 april jl. met je besproken en toegelicht waarom wij op basis van de ons bekende feiten en omstandigheden geen reële mogelijkheden zien om gedegen verweer te voeren tegen de vorderingen van [X]. Ons advies was - en is dat nog steeds - een schikking met [X] te treffen. Met ons advies was je het, hoewel niet van harte, eens. De daarop volgende onderhandelingen met de advocaat van [X] hebben recentelijk tot een acceptabel schikkingsaanbod geleid. ”

“In jouw e-mailberichten van gisteren geef je aan niet met het aanbod van [X] te willen instemmen en benoem je opnieuw diverse argumenten waarvan we eerder gezamenlijk hadden vastgesteld dat dit geen valide argumenten zijn. Het verweer dat jij aanvoert is naar onze mening kansloos.”

“Uiteraard nemen wij zaken aan waarvan niet 100% vaststaat dat wij deze winnen. Maar in al die zaken geldt wel dat wij een redelijke kans zien om het geschil in positieve zin voor de cliënt op te lossen. Die kansen zien wij in jouw zaak tegen [X] niet.”

“Gezien het feit dat je terugkomt op je beslissing om niet verder te procederen, zien wij ons helaas genoodzaakt om onze verdere werkzaamheden voor jou te staken en je te verzoeken deze kwestie in handen van een andere advocaat te leggen. Wij zijn van mening dat er onvoldoende basis is om jouw belangen in deze kwestie op juiste wijze te kunnen behartigen.”

1.14    Bij e-mail van 21 juni 2018 heeft klager zijn ongenoegen geuit over de gang van zaken. In deze e-mail staat onder meer:

“Zet het gehele dossier maar klaar in een doos, dan kom ik het morgenochtend (…) wel ophalen en dan zal ik wel bekijken wat ik nu moet…”

1.15    Klager heeft het dossier niet opgehaald waarna mr. O. het dossier op 26 juni 2018 per aangetekende post naar klager heeft verzonden.

1.16    Bij brief van 4 december 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    onder dreiging dat hij zijn rechtsbijstand zou intrekken klager heeft gedwongen een schikkingsvoorstel te doen;

b)    zijn werkzaamheden heeft gestaakt toen klager aangaf toch te willen procederen en niet in te willen stemmen met het (tegen)voorstel van de wederpartij;

c)    niet mede namens de heer S. heeft willen optreden, ondanks de gemaakte afspraken daartoe, waarmee de heer S. de kans is ontnomen zichzelf in rechte te verdedigen;

d)    in zijn verweer onwaarheden heeft verkondigd waarmee hij de reputatie van klager mogelijk kan beschadigen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klager verwijt verweerder dat hij onder dreiging dat hij zijn rechtsbijstand zou intrekken hem heeft gedwongen een schikkingsvoorstel te doen. Verweerder betwist dat sprake is geweest van dreiging.

4.2    Gebleken is dat verweerder en mr. O. klager van begin af aan hebben gewezen op zijn geringe proceskansen in zijn zaak en hem, gelet op die kansen, hebben voorgehouden dat klager het meest gebaat was bij een schikking. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat, indien klager de procedure in weerwil van zijn advies door zou willen zetten, hij zich zou onttrekken als advocaat. Dat klager de mededelingen van verweerder wellicht heeft ervaren als onder druk zetten en dat hij mede gelet op de bij hem gerezen lichamelijke klachten met tegenzin heeft ingestemd met een poging om tot een schikking te komen, leidt er niet toe dat sprake is van dreiging door verweerder. Het behoort tot de professionele standaard binnen de beroepsgroep om onder andere de slagingskans van het verweer in een mogelijke procedure in te schatten en cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door zijn advocaat onder andere gewezen te worden op wat in zijn zaak de proceskansen zijn. Verweerder heeft voldaan aan de eisen die aan hem als opdrachtnemer in de uitvoering van zijn opdracht mogen worden gesteld. Ook het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor het door klager genoemde verwijt. Verweerder heeft duidelijk en helder met klager gecommuniceerd en van dreiging is niet gebleken. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Klager verwijt verweerder dat hij zijn werkzaamheden heeft gestaakt toen klager aangaf toch te willen procederen en niet in te willen stemmen met het (tegen)voorstel van de wederpartij.

4.4    De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken. Als niet weersproken is gebleken is dat klager en verweerder naar aanleiding van het procesadvies van 25 april 2018 op 1 mei 2018 met elkaar gesproken hebben over de zaak. Kort gezegd heeft verweerder geconcludeerd dat de zaak van klager in zijn ogen kansloos was en hij heeft klager aangeraden een schikking te treffen, hetgeen klager uiteindelijk niet wilde. Gelet op het voorgaande stond het verweerder vrij zijn werkzaamheden voor klager te staken. Als de vertrouwensbasis is vervallen en de advocaat en zijn cliënt allebei een andere strategie voor ogen hebben, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Klager heeft op 19 juni 2018 verweerder geïnformeerd over zijn standpunt en heeft aangegeven om hem moverende redenen niet in te willen gaan op het schikkingsvoorstel (zie randnummer 1.10). Blijkens zijn e-mails van 19 en 20 juni 2018 (zie randnummers 1.11 en 1.13) aan klager heeft verweerder aan deze eisen voldaan. De termijn van 4 weken voor het indienen van de conclusie van antwoord bood klager voldoende ruimte om desgewenst een nieuwe rechtsbijstandverlener te vinden, wat hij ook heeft gedaan. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    Klager verwijt verweerder dat hij, ondanks de gemaakte afspraken daartoe, niet mede namens de heer S. heeft willen optreden. De heer S. is de kans ontnomen zichzelf in rechte te verdedigen, aldus klager.

4.6    Wat er verder ook zij van de gang van zaken met betrekking tot de heer S., het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan een ieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Indien de heer S. van mening is dat hij ondanks toezegging daartoe niet is bijgestaan door verweerder en van mening is dat zijn belangen daarom zijn geschaad, ligt het op zijn weg om daar zelf een klacht over in te dienen. De voorzitter is van oordeel dat klager in klachtonderdeel c) kennelijk niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang.

Ad klachtonderdeel d)

4.7    Klager verwijt verweerder tot slot dat hij in zijn verweer onwaarheden heeft verkondigd waarmee hij de reputatie van klager mogelijk kan beschadigen.

4.8    De voorzitter overweegt dat voor zover er onjuistheden in het verweer zouden staan, het verweer geen onderdeel is van de lopende procedure. Daarbij valt niet in te zien op welke wijze het verweer een onderdeel van de lopende procedure zou kunnen gaan worden. Zowel klager als verweerder hebben er geen enkel belang bij om stukken uit deze klachtprocedure in te brengen in de lopende procedure. De in deze klachtprocedure gewisselde stukken vallen bovendien onder de geheimhoudingsplicht van de deken en de deken heeft in haar brief van 26 februari 2019, de zogeheten dekenvisie, vermeld de gewisselde stukken niet in te zullen (kunnen) brengen. De voorzitter is gelet op het voorgaande van oordeel dat geen sprake is van een reële kans van het schaden van de belangen van klager en acht klachtonderdeel d) dan ook kennelijk ongegrond.

4.9    De conclusie van het voorgaande is dat de voorzitter klachtonderdeel a), b) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond zal verklaren en klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk zal verklaren in klachtonderdeel c).

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a), b) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klager met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c).

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.C. de Ruijter als griffier op 17 juni 2019.

Griffier     Voorzitter 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 17 juni 2019 verzonden.