ECLI:NL:TADRAMS:2019:126 Raad van Discipline Amsterdam 19-282/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:126
Datum uitspraak: 17-06-2019
Datum publicatie: 21-06-2019
Zaaknummer(s): 19-282/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. De klacht is kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat verweerder heeft geïntimideerd en gedreigd en dat daarom klaagster de toegang tot het recht wordt ontnomen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 17 juni 2019

in de zaak 19-282/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 2 mei 2019 met kenmerk 2018-723800, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagsters directeur is bedenker en producent van X. In een uitzending van het televisieprogramma Radar is in 2004 een onderzoek over X openbaargemaakt. Er is een procedure gevoerd over de betreffende uitzending. De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 9 februari 2005 geoordeeld dat de uitzending niet onrechtmatig was. Er is geen hoger beroep ingesteld.

1.2    Naar aanleiding van het nieuws dat X weer opnieuw zou worden verkocht, heeft Radar in 2010, onder verwijzing naar de uitzending uit 2004, nogmaals aandacht aan X besteed.

1.3    Klaagsters directeur heeft vervolgens een kort geding aanhangig gemaakt. Bij vonnis van 20 september 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de vordering afgewezen onder verwijzing naar het vonnis van 9 februari 2005 en het gezag van gewijsde.

1.4    Op 5 april 2017 is de directeur van klaagster, bijgestaan door mr. K., een herroepingsprocedure op voet van artikel 382 Rv gestart. De directeur van klaagster meende dat AVROTROS (de omroep die Radar thans uitzendt) bedrog zou hebben gepleegd in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 9 februari 2005. Bij vonnis van 28 maart 2018 is de vordering tot heropening en herroeping door de rechtbank Amsterdam afgewezen.

1.5    Bij dagvaarding van 19 oktober 2018 heeft klaagster een procedure aangezegd tegen onder meer AVROTROS.

1.6    Verweerder is de advocaat van AVROTROS en heeft zijn belangen behartigd in de onder randnummer 1.4 en 1.5 vermelde (aangezegde) procedures.

1.7    Bij brief van 5 november 2018 heeft verweerder onder andere als volgt aan mr. K. geschreven:

“Het nodeloos instellen van een procedure, levert misbruik van recht op. Dit leidt onder andere tot tuchtrechtelijke consequenties voor u als advocaat van [klaagsters directeur] en [klaagster]. U bent als behandeld advocaat van de procedure(s) namens deze partijen immers bekend met de hiervoor geschetste feiten. (...)

 Als advocaat handelt u in strijd met de op u rustende zorgplicht in dit verband. Ik wijs op een drietal tuchtrechtelijke uitspraken waaruit blijkt dat een advocaat die nodeloos procedures aanhangig maakt jegens een wederpartij, tuchtrechtelijk laakbaar handelt. (…)

Cliënte is dan ook voornemens een klacht tegen u in te dienen. De klacht van cliënte zal doel treffen. (…)

Cliënte stelt u thans (eenmalig) in de gelegenheid om namens uw cliënte de dagvaarding in te trekken door schriftelijke bevestiging aan ondergetekende binnen één week na heden en daarbij tevens te bevestigen dat geen nieuwe procedure(s) en/of vordering(en) namens [klaagster] zullen worden ingesteld.”

1.8    Bij brief van 13 november 2018 heeft klaagster zich tot de deken gewend met een bemiddelingsverzoek.

1.9    Op 6 december 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden. Bij dat gesprek waren aanwezig mr. K. met de heer Van B., verweerder en de deken.

1.10    Mr. K. heeft de civiele procedure die zij namens klaagster had aangezegd niet aanhangig gemaakt.

1.11    Bij e-mail van 8 december 2018 heeft klaagster aan de deken laten weten haar bemiddelingsverzoek als formele klacht te willen laten behandelen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder zonder deugdelijke grond mr. K. dreigt met het indienen van een klacht wanneer zij de dagvaarding die op 19 oktober 2018 is uitgebracht niet intrekt en verklaart dat door klaagsters directeur en zijn vennootschappen geen procedures meer tegen AVROTROS over de geschillen die verband houden met de uitzending van Radar van 8 maart 2004 over X gestart zullen worden;

b)    als verweerder al grond gehad zou kunnen hebben om mr. K. met het indienen van een klacht te dreigen wanneer zij de dagvaarding van             19 oktober 2018 niet intrekt, dan kan het in ieder geval niet zo zijn dat verweerder mr. K. mag dreigen met een klacht wanneer zij niet (namens klaagster) verklaart dat ook in de toekomst geen procedures meer over de betreffende uitzending tegen AVROTROS gestart zullen worden.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht van klaagster ziet op het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij zonder deugdelijke grond heeft geïntimideerd en gedreigd met het indienen van een klacht tegen mr. K. en dat haar, klaagster, daarom de toegang tot het recht wordt ontnomen. Verweerder betwist dat sprake is van dreiging. Hij voert aan dat hij in het belang van zijn cliënte bepaalde stellingen heeft ingenomen en dat hij mr. K. heeft gewezen op haar zorgplicht om nodeloos procederen te voorkomen en haar heeft behoed voor een klacht van zijn cliënte.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. In de onder randnummer 1.7 vermelde brief heeft verweerder mr. K. onder verwijzing naar jurisprudentie gewezen op de kansen van klaagster in de nieuw aan te spannen procedure. Ook heeft hij mr. K., wederom onder verwijzing naar jurisprudentie, gewezen op haar positie in dezen en op het voornemen van zijn cliënte om een klacht tegen haar in te dienen, welke klacht volgens verweerder doel zou treffen. De toon van de brief is duidelijk en zakelijk en klaagster en mr. K. wellicht onwelgevallig, maar deze brief kan niet worden opgevat als een intimidatie of bedreiging. Een dergelijke toonzetting is binnen de advocatuur niet ongebruikelijk en/of ongeoorloofd. Ook het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor de door klaagster genoemde bedreiging. Het is aan mr. K. om een afweging te maken en zij heeft om haar moverende redenen de dagvaarding van 19 oktober 2018 niet aanhangig gemaakt. Dat zij dit mogelijk heeft gedaan naar aanleiding van de hiervoor vermelde brief en/of het gesprek dat zij op 8 december 2018 heeft gevoerd met onder andere de deken en verweerder maakt voorgaande niet anders. Niet valt in te zien dat en waarom klaagster hierdoor de toegang tot het recht wordt ontnomen. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4    Samengevat verwijt klaagster verweerder dat verweerder niet mag dreigen met het indienen van een klacht over mr. K. wanneer zij niet (namens klaagster) verklaart dat ook in de toekomst geen procedures meer over de betreffende uitzending tegen AVROTROS gestart zullen worden. Klaagster verwijst in dat verband naar de onder randnummer 1.7 vermelde brief.

4.5    De voorzitter overweegt dat verweerder in de betreffende brief vraagt om een bevestiging van mr. K. dat geen nieuwe procedure(s) en/of vordering(en) namens klaagster zullen worden ingesteld. Anders dan klaagster kennelijk veronderstelt, heeft verweerder in deze brief niet gedreigd met het indienen van een klacht indien mr. K. niet (mede) namens klaagster verklaart dat ook in de toekomst geen procedures meer over de uitzending gestart zullen worden. In zoverre mist dit klachtonderdeel dus feitelijke grondslag. Voor het overige geldt hetgeen onder 4.3 reeds is overwogen en is van intimidatie of bedreiging niet gebleken en valt niet in te zien dat en waarom klaagster de toegang tot het recht wordt ontnomen. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, zowel wat betreft klachtonderdeel a) als klachtonderdeel b) dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

Klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.C. de Ruijter als griffier op 17 juni 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 17 juni 2019 verzonden.